Conclusie
1.Het cassatieberoep
2.Het middel
(…)
Het is juist dat er beslag is gelegd op € 40,-. Ik heb dat geld niet teruggekregen.”
Parket bij de Hoge Raad
In deze zaak heeft de Procureur-Generaal bij de Hoge Raad, T.N.B.M. Spronken, geconcludeerd over een cassatieberoep dat is ingesteld door de verdachte, die eerder door het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden was veroordeeld voor poging tot oplichting. Het hof had de verdachte een gevangenisstraf van drie weken opgelegd, waarvan één voorwaardelijk. De verdachte had in cassatie één middel voorgesteld dat zich richtte tegen de weigering van het hof om te beslissen op een verzoek tot teruggave van een inbeslaggenomen geldbedrag. Het hof stelde vast dat er aanwijzingen waren dat er geld in beslag was genomen, maar oordeelde dat er geen rechtsbasis was voor een beslissing omdat een officiële kennisgeving van inbeslagneming ontbrak. Dit oordeel werd door de Procureur-Generaal als een onjuiste rechtsopvatting gekarakteriseerd, verwijzend naar eerdere jurisprudentie van de Hoge Raad.
De Procureur-Generaal onderzocht of de verdachte wel belang had bij cassatie, gezien het feit dat uit het dossier bleek dat er in deze zaak geen geld in beslag was genomen, maar dat dit bedrag in een andere zaak was betrokken. De conclusie was dat de verdachte onvoldoende belang had bij cassatie, en dat het middel om die reden niet kon leiden tot cassatie. Desondanks werd opgemerkt dat het hof ten onrechte had nagelaten een beslissing te nemen over het beslag, wat de rechtszekerheid in gevaar kon brengen. De Procureur-Generaal concludeerde dat het middel terecht was voorgesteld, maar dat het niet tot cassatie kon leiden vanwege gebrek aan belang. De conclusie strekte tot verwerping van het beroep.