Conclusie
1.Het cassatieberoep
2.Het middel
De eerste deelklacht
griffier”
De eerste vraag die het hof moet beantwoorden, is of verdachte het hoger beroep tijdig heeft ingesteld. Op 15 augustus 2019 [
AG TS: het hof zal hier bedoelen: 5 augustus 2019] is in eerste aanleg de strafzaak tegen verdachte ter terechtzitting inhoudelijk behandeld en is het vonnis uitgesproken.
Verdachte was echter niet bij deze zitting aanwezig. De dagvaarding voor die zitting is blijkens de akte van uitreiking op 17 juni 2019 aan verdachte in persoon uitgereikt.
Verdachte kon onder deze omstandigheden volgens de wet gedurende veertien dagen daarna tegen het vonnis hoger beroep instellen. Het hoger beroep is pas na het verstrijken van die termijn ingesteld, te weten op 6 september 2019.
Er zijn hier twee zaken relevant. Ten eerste de akte van uitreiking. Ik constateer dat de dagvaarding voor de zitting van 15 augustus 2019 blijkens de akte van uitreiking op 17 juni 2019 aan mijn cliënt in persoon was uitgereikt. Ik constateer tevens dat verdachte uitdrukkelijk op de akte had aangegeven dat hij geen afstand van zijn aanwezigheidsrecht wilde doen. Mijn cliënt was op 15 augustus 2019 gedetineerd. Hij was vervolgens op 15 augustus 2019 niet naar de rechtbank vervoerd, terwijl hij voornemens was om op de zitting van 15 augustus 2019 te verschijnen. Ik weet echter niet wat er mis is gegaan. Mijn punt is in ieder geval dat mijn cliënt geen afstand had gedaan van zijn aanwezigheidsrecht en dat hij daarom naar de rechtbank vervoerd had moeten worden.
Ik ben het niet eens met het vonnis van de rechtbank. Ik wil vrijgesproken worden. Ik ben niet de persoon die door de politie is aangehouden.
Ik constateer dat de dagvaarding voor de zitting van 15 augustus 2019 blijkens de akte van uitreiking op 17 juni 2019 aan verdachte in persoon is uitgereikt. Dat betekent in principe dat verdachte volgens de wet gedurende veertien dagen daarna tegen het vonnis hoger beroep kon instellen. Daarnaast was er ook een afschrift van de dagvaarding naar de toenmalige raadsman van verdachte gestuurd. Het lijkt mij aannemelijk dat er iets mis is gegaan met het vervoer van verdachte naar de rechtbank. Uit de systemen volgt niet dat verdachte, afstand had gedaan of dat er een vervoersbeweging op de dag van de zitting had plaatsgevonden. Maar zelfs als er iets mis was gegaan, neemt het niet weg dat de dagvaarding in persoon was uitgereikt en dat daarom verdachte binnen twee weken na het vonnis van de rechtbank hoger beroep had moeten instellen.
Het lag op de weg van verdachte om te informeren over de beslissing van de rechtbank. Hij had dit makkelijk binnen die twee weken kunnen doen. Kortom, het hoger beroep is te laat ingesteld en de termijnoverschrijding is niet verschoonbaar.
Ik persisteer. De advocaat-generaal erkent dat er toen iets mis is gegaan met het vervoer. Als er sprake is van een termijnoverschrijding, dan levert deze omstandigheid een zodanige, niet aan verdachte toe te rekenen uitzonderlijke situatie op. De termijnoverschrijding wordt daardoor verschoonbaar.
Ik heb toen geen afstand van mijn aanwezigheidsrecht gedaan en daarom heb ik het hoger beroep tijdig ingediend.
[…]”
Ontvankelijkheid van het hoger beroep
AG TS: het hof zal hier bedoelen 5 augustus 2019] is in eerste aanleg de strafzaak tegen verdachte ter terechtzitting inhoudelijk behandeld en is het vonnis uitgesproken. De dagvaarding voor die zitting is blijkens de akte van uitreiking op 17 juni 2019 aan verdachte in persoon uitgereikt. Verdachte kon onder deze omstandigheden volgens de wet gedurende veertien dagen daarna tegen het vonnis hoger beroep instellen. Het hoger beroep is pas na het verstrijken van die termijn ingesteld, te weten op 6 september 2019.
Gelet op de uitspraak van de Hoge Raad van 14 juni 2016 (ECLI:NL:HR:2016:1199), kunnen de door de raadsman opgeworpen bezwaren rond het aanwezigheidsrecht van de verdachte pas aan de orde komen, wanneer de vraag naar de ontvankelijkheid van het hoger beroep bevestigend is beantwoord.
Verdachte, die voorafgaand aan de zitting op 5 augustus 2019 daarvan op de hoogte was doordat de inleidende dagvaarding tijdig aan hem in persoon was uitgereikt, had dienen te informeren bij zijn raadsman dan wel bij de rechtbank Gelderland welke beslissing de politierechter had genomen. Gesteld noch gebleken is, dat verdachte niet in de gelegenheid is geweest om in de dagen na de zitting van 5 augustus 2019 informatie in te winnen bij zijn raadsman of zich anderszins over de uitkomst van de zitting van 5 augustus 2019 te laten informeren.
De door raadsman aangevoerde omstandigheden, dat verdachte op de dag van de zitting gedetineerd was en dat hij die dag niet vervoerd werd naar de rechtbank Gelderland, locatie Zutphen, leveren niet een zodanige, niet aan verdachte toe te rekenen uitzonderlijke situatie op dat de termijnoverschrijding daardoor verschoonbaar wordt.