9.3WITWASSEN € 449.610,00 ( [plaats] , THAILAND)
[…]
205. […] De rechtbank lijkt ook hier de inmiddels door mij veelbesproken onjuiste kasopstelling te hebben gebruikt.”
42. Bij de beoordeling van de klacht moet het volgende worden vooropgesteld. De rechter die in zijn beslissing afwijkt van een uitdrukkelijk onderbouwd standpunt dient, ingevolge art. 359 tweede lid, tweede volzin, Sv in het bijzonder de redenen op te geven die daartoe hebben geleid. Deze plicht tot nadere motivering houdt in dat het standpunt in de uitspraak beargumenteerd moet worden weerlegd. De omvang van de motiveringsplicht is afhankelijk van de aard van het onderwerp alsmede de inhoud en indringendheid van de argumenten. Ook kan zich het geval voordoen dat, wanneer het naar voren gebrachte, door de rechter niet aanvaarde standpunt niet uitdrukkelijk wordt weerlegd, de uitspraak voldoende gegevens bevat, bijvoorbeeld in de gebezigde, voor de verwerping van het standpunt relevante, bewijsmiddelen en/of in een aanvullende bewijsmotivering, waarin de weerlegging van het standpunt besloten ligt.
43. Het standpunt dat de verdachte dient te worden vrijgesproken van het onderdeel van het onder 9 tenlastegelegde dat betrekking heeft op de verbouwing van het pand aan het [b-straat 1] te [plaats] is door de raadsman onderbouwd door te wijzen op, kort gezegd, de gebreken die kleven aan de wijze waarop is vastgesteld welk geldbedrag de verdachte heeft uitgegeven aan de verbouwing van dat pand en aan de kasopstelling waaruit zou moeten blijken dat de verdachte meer geld contant heeft uitgegeven, onder andere aan de verbouwing van dit pand, dan waarover hij legaal kon beschikken. Dit betoog kan bezwaarlijk anders worden verstaan dan als een standpunt dat duidelijk, door argumenten geschraagd en voorzien van een ondubbelzinnige conclusie ten overstaan van de feitenrechter naar voren is gebracht. Het hof is in zijn arrest van dit standpunt afgeweken door tot een bewezenverklaring te komen van het onder 9 tenlastegelegde ten aanzien van het geldbedrag van (in totaal) 34.107,50 euro, althans een groot geldbedrag, (uitgegeven in of omstreeks de periode van 22 juni 2007 tot en met 19 januari 2010 aan de verbouwing/inrichting van perceel [b-straat 1] te [plaats] ). Het hof heeft daarbij overwogen dat het bij zijn motivering al is ingegaan op hetgeen door de raadsman met betrekking tot dit feit als verweer is aangevoerd, zodat het standpunt van de raadsman geen verdere bespreking behoeft.
44. In dat kader valt echter op dat het hof geen overwegingen heeft gewijd aan hetgeen de raadsman heeft aangevoerd met betrekking tot de kasopstelling, maar het hof in zijn bewijsoverwegingen wel is uitgegaan van de juistheid van het resultaat van de kasopstelling. Allereerst stelt het hof in zijn bewijsoverwegingen namelijk vast dat uit het strafrechtelijk financieel onderzoek blijkt dat de verdachte in de periode van 1 januari 2003 tot en met 19 januari 2010 weliswaar de beschikking had over een legaal contant bedrag van € 132.138,53, maar dat zijn contante uitgaven in die periode meer dan één miljoen euro bedroegen en dat hij veel meer contant geld uit gaf dan er legaal binnen kwam. Verder heeft het hof overwogen dat uit het strafrechtelijk financieel onderzoek naar voren komt dat de verdachte in de onderzoeksperiode € 955.590,67 meer heeft uitgegeven dan uit legale inkomsten verklaarbaar is, waarbij het hof voor een nadere uiteenzetting verwijst naar het strafrechtelijk financieel onderzoek, in het bijzonder naar het overzicht op pagina 22, te weten de kasopstelling.
45. Uit het voorgaande volgt dat het hof bij de bewezenverklaring met betrekking tot het geldbedrag van (in totaal) 34.107,50 euro, althans een groot geldbedrag, (uitgegeven in of omstreeks de periode van 22 juni 2007 tot en met 19 januari 2010 aan de verbouwing/inrichting van perceel [b-straat 1] te [plaats] ) de kasopstelling voor het bewijs heeft gebezigd, terwijl het in het geheel niet is ingegaan op hetgeen de raadsman van de verdachte met betrekking tot (on)juistheid van die kasopstelling heeft aangevoerd. Tegen die achtergrond meen ik dat het hof in dit geval in strijd met art. 359, tweede lid, Sv in onvoldoende mate de redenen heeft opgegeven die hebben geleid tot afwijking van het uitdrukkelijk onderbouwd standpunt dat de verdachte diende te worden vrijgesproken van dit onderdeel van de bewezenverklaring.
46. De zesde klacht slaagt.
47. Het middel slaagt.
Derde middel
48. Het middel klaagt dat de bewezenverklaring van het onder 10 tenlastegelegde en/of de verwerping van het door de verdediging gevoerde verweer onvoldoende met redenen zijn of is omkleed.
49. Ten laste van de verdachte is onder 10 bewezenverklaard dat:
“hij in de periode van 18 mei 2007 tot en met 19 januari 2010, in de gemeente Sittard-Geleen, en/of (elders) in Nederland en in Duitsland, heeft deelgenomen aan een organisatie, welke organisatie werd gevormd door een (duurzaam) samenwerkingsverband van meerdere personen, te weten hij, verdachte en [medeverdachte 1] en [medeverdachte 3] en welke organisatie tot oogmerk had het plegen van misdrijven, namelijk het (meermalen) in de uitoefening van een beroep of bedrijf opzettelijk telen en/of bereiden en/of bewerken en/of verwerken en/of verkopen en/of afleveren en/of verstrekken en/of vervoeren van één of meer grote hoeveelhe(i)d(en) hennep en/of van één of meer hoeveelhe(i)d(en) van meer dan dertig gram van een materiaal bevattende hennep, en/of het opzettelijk binnen het grondgebied van Nederland brengen van één of meer grote hoeveelhe(i)d(en) hennep en/of van één of meer hoeveelhe(i)d(en) van meer dan dertig gram van een materiaal bevattende hennep, zijnde hennep een middel vermeld op de bij de Opiumwet behorende lijst II.”
50. Het hof heeft deze bewezenverklaring, voor zover voor de beoordeling van het middel van belang, als volgt gemotiveerd:
“Is er sprake van een gestructureerd duurzaam samenwerkingsverband?
Op grond van wat het hof hiervoor heeft overwogen staat vast dat [medeverdachte 1] en [medeverdachte 3] in ieder geval betrokken zijn geweest bij het telen van hennep in de [f-straat 1] te [plaats] , het binnen Nederland brengen van hennep en het verwerken van hennep aan de [g-straat 1] te [plaats] .
De manier waarop dat alles is gebeurd getuigt van een gestructureerd samenwerkingsverband, waarbij in verschillende samenstellingen wordt geopereerd.
Voor wat betreft het telen van hennep wijst het hof in de eerste plaats op de manier waarop de huurovereenkomst voor de plantage tot stand gekomen is, de omvang en uitrusting van de hennepplantage en het feit dat deze door meerdere mensen is opgebouwd. Daarnaast is er de apart gelegen, goed verscholen en compleet ingerichte verwerkingslocatie waar op het afgesproken moment meerdere personen samen komen om de hennep te verwerken. Daarbij valt op dat een drooglocatie voor het drogen van de hennep niet gevonden is. Deze locatie moet zich dus elders bevonden hebben. Een en ander getuigt van een doordachte aanpak met een zo groot mogelijke spreiding van risico bij eventuele ontdekking. Zonder gestructureerde samenwerking tussen meerdere personen is dit niet te organiseren. Ook valt nog op dat de verschillende personen verschillende rollen vervullen, wat ook een kenmerk is van een samenwerkingsverband.
Duurzaam is het samenwerkingsverband ook. Het telen van hennep heeft gedurende een langere periode plaatsgevonden. Zelfs als het telen alleen betrekking zou hebben gehad op de plantage aan de [f-straat 1] te [plaats] – en het hof heeft geen reden de duur daartoe te beperken – is er al sprake van een periode van 1 augustus 2008 tot 16 april 2009, een aanzienlijke duur dus.
Ziet dit samenwerkingsverband op het plegen van misdrijven, en zo ja welke?
Hiervoor heeft het hof al vastgesteld dat de organisatie ziet op het telen en het binnen Nederland brengen en verwerken van hennep. Nog niet is vastgesteld dat de hennep ook wordt verkocht, zoals het Openbaar Ministerie in zijn tenlastelegging bij het oogmerk van de criminele organisatie stelt.
Dat de organisatie de hennep heeft verkocht staat voor het hof vast, dat is immers het doel van het telen ervan. Maar er is meer dan die logische conclusie.
Allereerst wijst het hof naar het feit dat [betrokkene 7] huur betaald kreeg. Bij de eerste oogst € 10.000,00 en bij de tweede € 20.000,00. Het ligt voor de hand dat dit geld uit de verkoop van hennep afkomstig was.
Vervolgens wijst het hof naar de op 18 april 2009 gemaakte beelden bij [medeverdachte 1] thuis, waarop te zien is dat hij en [verdachte] in de keuken aan de keukentafel gedurende 60 minuten contant geld aan het tellen zijn. Naar het oordeel van het hof handelt het hier om de opbrengst van de verkoop van hennep.
Ook is er een OVC gesprek van 1 augustus 2009 waarin [medeverdachte 1] tegen ene [betrokkene 8] zegt: ' [betrokkene 8] , ik ben nu 4 maanden doe ik niks, dat ik je zweer hoeveel geld ik heb laten weggaan... [betrokkene 8] , ik heb ook goede jaren gehad'.
In datzelfde gesprek gaat het ook over de opbrengst van twee hokken, het ene heeft 19,7 kilo opgebracht en het andere 30,2 kilo. [medeverdachte 1] wil € 9.000 betalen aan [betrokkene 8] als diens aandeel in de opbrengst.
Verder is van belang een OVC gesprek op 9 september 2009 tussen [medeverdachte 1] en [verdachte] . [verdachte] heeft het daarin onder andere over een partij die nog ligt te drogen en over een opbrengst van € 32.984. Verder geeft hij aan wie er allemaal geld moeten krijgen en hoeveel.
Enerzijds blijkt uit deze gesprekken dat de reikwijdte van de organisatie veel verder ging dan enkel de hennepplantage in [plaats] , anderzijds blijkt daaruit dat de hennep te gelde werd gemaakt.
Voor wat betreft de bewijsmiddelen verwijst het hof tevens naar de bewijsmiddelen zoals weergegeven bij de bewezenverklaarde feiten 1 t/m 3.
Hiervoor heeft het hof al vastgesteld dat er sprake is van witwassen door leden van de criminele organisatie. Naar het oordeel van het hof hebben deze witwashandelingen echter zodanig incidenteel plaatsgevonden, veelal ook nog eens door leden van de organisatie afzonderlijk, dat niet kan worden geconcludeerd dat de organisatie als oogmerk witwassen had.
De leden van de criminele organisatie
De criminele organisatie bestaat uit [medeverdachte 1] , [verdachte] en [medeverdachte 3] . Het hof motiveert dat als volgt.
sluit de huurovereenkomst met betrekking tot de [f-straat 1] te [plaats] en spreekt later over een aanpassing van de huurprijs. Hij heeft voldoende contanten bij zich om de nader afgesproken huurprijs meteen te betalen. Ook in de verwerkingslocatie is hij aanwezig op de twee dagen dat de oogst uit de [f-straat 1] daar wordt verwerkt, samen met onder andere [verdachte] en [medeverdachte 3] . Uit de beelden van de bewakingscamera in de woning van [medeverdachte 1] volgt dat veel contant geld bij hem thuis binnenkomt en daar door hem wordt geteld, samen met [verdachte] . Hij spreekt over de grote bedragen die hij heeft moeten laten schieten {zie hiervoor OVC 1 augustus 2009) de opbrengst van twee hokken en hij beslist over het aandeel van een ander in de opbrengst van een plantage (zie hiervoor datzelfde OVC gesprek).
Tenslotte is er nog een OVC gesprek op 30 september 2009 waarin [medeverdachte 1] een onbekend gebleven man vraagt of ‘hij het ook goed doet drogen' en 'dat hij goed moet drogen'.
In onderlinge samenhang bezien staat hiermee vast dat [medeverdachte 1] deel uitmaakt van de criminele organisatie. Zijn rol is bovendien die van leider van de organisatie. […]
Verdachte (ik begrijp: de medeverdachte [medeverdachte 1] , DP) neemt op grond van hetgeen hiervoor reeds is weergegeven beslissingen op een gezaghebbend niveau dat het hof niet bij de andere leden van de criminele organisatie ziet. Bovendien wijst zijn aandeel in de opbrengst, afgeleid uit de bewezen witwasdossiers, ook op een hooggeplaatste rol binnen de organisatie.
is minder zichtbaar geworden in het alles omvattende onderzoek dan de andere twee leden van de criminele organisatie. Toch is het hof ervan overtuigd dat ook hij er deel van uitmaakt.
Het hof gaat ervan uit dat [verdachte] voornamelijk met de boekhouding van de criminele organisatie bezig is. Samen met [medeverdachte 1] telt hij bijvoorbeeld geld in de keuken bij [medeverdachte 1] thuis. Maar er zijn ook meerdere OVC gesprekken waaruit het hof afleidt dat [verdachte] zich met de administratie van de hennepplantages bemoeit. Bijvoorbeeld:
OVC 28 augustus 2009
NN-man: Ik had gedacht hem iedere keer rond de vijftien, zestien duizend te geven.
[verdachte] : Jaja.
NN-man: kijk deze oogst is gewoon zo...
[verdachte] : Ik had wel verwacht dat de tweede oogst beter was als dat nou eruit is gekomen...
[verdachte] : Tel dit was van de eerste dag, tweede dag was... even kijken... wat had ik nu weer opgeschreven. De eerste dag is 5. De eerste keer is 25 1, 2, 3. Toen was het 46 plus 6, 3, 8.
Dat was 16, 800. Toen was het nog eens 19. ..
OVC 9 september 2009
[verdachte] : zeg maar dat is dan iets minder als dat laatste verhaal. Dat is het verhaal wat ligt te drogen. Dan zou het een totaalbedrag van € 32.984.
NN-man: ja
[verdachte] : Dit had hij betaald., ja ik had het opgeschreven, bleek dat hij een ander bedrag had als mij. En ik had voor het knippen minder aangehouden. Ik dacht dat het knippen minder...
NN-man: wat was dat 1800 honderd
[verdachte] : 1800... (onverstaanbaar)...
[verdachte] : In principe totaal € 23.865 aan kosten geweest. En als ik die daar vanaf tel van die € 32.948 blijven € 43.000 kosten blijven € 39.080 over. Jij hebt € 17.500 voor die jongen... Zou € 21.850, 580 overblijven plus € 10.790... Jij hebt € 21.500 gehad al.
(Gesprek zet zich langs deze lijn nog enige tijd voort)
OVC 24 september 2009
[verdachte] : Twee maanden niet en dan weer twee weken werken heb je geld.
[verdachte] : Het is niet... werk maar je moet er wel bijblijven... alles kan er mis gaan. Dan is er iets met de stroom, dan is er iets met dat. Staat de wiet weer laag en dan weer een inval.
Door per plantage de kosten en opbrengsten bij te houden levert hij een wezenlijke bijdrage aan de criminele organisatie. Per saldo draait het – zoals bij ieder criminele organisatie – immers enkel en alleen om de financiële opbrengst. Dat die bijdrage ook als zodanig wordt gewaardeerd door de criminele organisatie, leidt het hof af uit de omvang van de opbrengst die [verdachte] voor zijn werkzaamheden krijgt. Uit de witwasdossiers waarbij het hof hem betrokken acht blijkt dat hij zeer aanzienlijke geldbedragen heeft uitgegeven en dus moet hebben ontvangen, wat enkel valt te rijmen met een belangrijke functie binnen de criminele organisatie. [verdachte] investeert samen met [medeverdachte 1] in de woning in Thailand.
is van de leden van de criminele organisatie het meest zichtbaar geworden in het alles omvattende onderzoek.
Hij bouwt de plantage aan de [f-straat 1] op, betaalt een keer de huur aan de verhuurder, oogst de hennepplanten en brengt deze naar Nederland, is betrokken bij de verwerking van de geoogste planten in de [g-straat 1] en vergezeld de leider van de criminele organisatie – [medeverdachte 1] – als die met de verhuurder opnieuw gaat praten over de hoogte van de huur. Daarmee staat wel vast dat hij een belangrijke rol speelt binnen de criminele organisatie en ook veel vertrouwen van de top van de organisatie geniet.
Op voornoemde gronden acht het hof [medeverdachte 1] , [verdachte] en [medeverdachte 3] schuldig aan het lidmaatschap van een criminele organisatie.”
51. Het middel valt uiteen in drie deelklachten.
52. De eerste deelklacht houdt in dat het hof ten aanzien van de bewezenverklaring van de deelneming aan de criminele organisatie onder meer heeft overwogen dat de verdachte samen met twee medeverdachten in de verwerkingslocatie aanwezig is geweest op de twee dagen dat de oogst uit de [f-straat 1] daar wordt verwerkt, terwijl dit niet uit de door het hof gebruikte bewijsmiddelen volgt en het hof ook niet met de vereiste mate van nauwkeurigheid de bewijsmiddelen heeft aangeduid waaraan het hof dit heeft ontleend. In dat kader wordt door de stellers van het middel aangevoerd dat door en namens de verdachte ook het verweer is gevoerd dat de verdachte zich niet aan “het medeplegen van hennep” schuldig heeft gemaakt, dat daartoe onder meer is aangevoerd dat uit geen bewijsmiddel kan volgen dat de verdachte ooit aanwezig is geweest op een locatie waar hennep werd geteeld en dat de verdachte ook is vrijgesproken van het medeplegen van een hennepdelict. Dit klemt volgens de stellers van het middel te meer nu de verdediging in hoger beroep uitdrukkelijk en specifiek verweer heeft gevoerd en daarbij heeft aangevoerd dat en waarom de eerder door de rechtbank gebruikte redenering, die het hof in het bestreden arrest ook heeft gebruikt, onjuist en onbegrijpelijk is.
53. Ik stel vast dat het hof, anders dan de rechtbank, de verdachte heeft vrijgesproken van de onder 1, 2 en 3 tenlastegelegde feiten. Aan de verdachte was tenlastegelegd, kort gezegd, (onder 1) het medeplegen van het telen van hennep in een pand aan de [f-straat 1] in [plaats] (Duitsland), (onder 2) het medeplegen van het binnen het grondgebied van Nederland brengen van hennep door hennep te vervoeren vanuit de hennepkwekerij in het pand aan de [f-straat 1] in [plaats] naar het pand aan de [g-straat 1] in [plaats] respectievelijk (onder 3) het medeplegen van het bewerken of verwerken dan wel aanwezig hebben van hennep in een pand aan de [g-straat 1] te [plaats] . Het hof heeft de verdachte van deze feiten vrijgesproken en daartoe overwogen dat het onvoldoende overtuigend bewezen acht dat de verdachte op enigerlei wijze betrokken is geweest bij het telen van hennep op de genoemde locaties. Meer in het bijzonder heeft het hof overwogen dat het opvallend is dat de verdachte zich op 27 januari 2009 en 6 februari 2009 heeft bevonden in de buurt van de [g-straat 1] , in de buurt van de medeverdachten [medeverdachte 1] en [medeverdachte 3] , maar dat het deze enkele omstandigheid onvoldoende acht om de verdachte ook aan te merken als medepleger van het telen van hennep.
54. In de bewijsoverwegingen met betrekking tot het onder 10 bewezenverklaarde heeft het hof ten aanzien van de rol van de medeverdachte [medeverdachte 1] binnen de criminele organisatie onder meer overwogen dat hij in de verwerkingslocatie aanwezig is op de twee dagen dat de oogst uit de [f-straat 1] daar wordt verwerkt, samen met onder andere de verdachte en de medeverdachte [medeverdachte 3] . Het valt echter op dat het hof met betrekking tot de rol van de verdachte binnen de criminele organisatie niet in aanmerking heeft genomen dat hij in de verwerkingslocatie aanwezig is geweest op de twee dagen dat de oogst uit de [f-straat 1] daar wordt verwerkt. Integendeel, met betrekking tot de rol van de verdachte binnen de criminele organisatie wijst het hof enkel op zijn betrokkenheid bij de boekhouding van de criminele organisatie.
55. Tegen de achtergrond van het voorgaande meen ik dat het hof bij de bespreking van de rol van de medeverdachte [medeverdachte 1] binnen de criminele organisatie kennelijk abusievelijk heeft opgenomen dat ook de verdachte aanwezig was in de verwerkingslocatie op de twee dagen dat de oogst uit de [f-straat 1] daar wordt verwerkt. Wanneer het bestreden arrest met verbetering van die kennelijke misslag wordt gelezen, in die zin dat het heeft overwogen dat de medeverdachte [medeverdachte 1] in de verwerkingslocatie aanwezig is op de twee dagen dat de oogst uit de [f-straat 1] daar wordt verwerkt, samen met onder andere de medeverdachte [medeverdachte 3] , komt aan de eerste deelklacht de feitelijke grondslag te ontvallen.
56. De eerste deelklacht faalt.
57. De tweede deelklacht houdt in dat uit het arrest volgt dat het hof een verboden cirkelredenering heeft gehanteerd door het bewijs van witwassen te baseren op de omstandigheid dat de verdachte aan een criminele organisatie heeft deelgenomen en dus illegale inkomsten heeft genoten en het bewijs van deelneming aan de criminele organisatie te baseren op de omstandigheid dat de verdachte bedragen heeft witgewassen.
58. Uit de hiervoor bij de bespreking van het tweede middel weergegeven bewijsoverweging van het hof komt naar voren dat, zoals aan deze deelklacht ten grondslag is gelegd, het bewijs van het witwassen mede is gebaseerd op de omstandigheid dat de verdachte heeft deelgenomen aan een criminele organisatie en daarmee aanzienlijke niet-legale geldbedragen heeft verdiend. Met betrekking tot de onder 10 bewezenverklaarde deelneming aan een organisatie die tot oogmerk heeft het plegen van misdrijven volgt uit de hiervoor weergegeven bewijsvoering van het hof dat de bewezenverklaring in de kern is gebaseerd op de betrokkenheid van de verdachte bij de boekhouding van de criminele organisatie die het hof afleidt uit de bemoeienis van de verdachte met de administratie van de hennepplantages zoals die blijkt uit OVC-gesprekken en uit de omstandigheid dat op camerabeelden is te zien dat de verdachte en de medeverdachte [medeverdachte 1] gedurende zestig minuten contant geld aan het tellen zijn. Het hof heeft daarbij overwogen dat de verdachte een wezenlijke bijdrage aan de criminele organisatie leverde, waarbij het hof uit de omvang van de opbrengst die de verdachte voor zijn werkzaamheden kreeg, afleidt dat zijn bijdrage ook als zodanig werd gewaardeerd door de criminele organisatie. In dat kader overweegt het hof dat uit de witwasdossiers blijkt dat hij zeer aanzienlijke geldbedragen heeft uitgegeven en dus moet hebben ontvangen en dat hij samen met de medeverdachte [medeverdachte 1] in de woning in Thailand heeft geïnvesteerd.
59. Uit het voorgaande volgt mijns inziens niet dat het hof het bewijs van deelneming aan de criminele organisatie heeft gebaseerd op de omstandigheid dat de verdachte bedragen heeft witgewassen. Daarbij neem ik allereerst in aanmerking dat het hof de deelneming van de verdachte aan de criminele organisatie heeft gebaseerd op zijn betrokkenheid bij de boekhouding van de criminele organisatie zoals die blijkt uit het met de medeverdachte [medeverdachte 1] tellen van contant geld en de inhoud van OVC-gesprekken. Het hof haalt het witwassen slechts aan als bevestiging van zijn oordeel dat de verdachte door per plantage de kosten en opbrengsten bij te houden een wezenlijke bijdrage leverde aan de criminele organisatie. Daarnaast neem ik in aanmerking dat het hof uitdrukkelijk heeft overwogen dat niet kan worden geconcludeerd dat de organisatie als oogmerk witwassen had.
60. Gelet hierop meen ik dat de deelklacht berust op een verkeerde lezing van het bestreden arrest en aldus feitelijke grondslag ontbeert.
61. De tweede deelklacht faalt.
62. De derde deelklacht houdt in dat het hof ten onrechte als bewijsmiddel de kasopstelling heeft betrokken, terwijl door de verdediging door argumenten onderbouwd is aangevoerd dat en waarom deze kasopstelling niet voor het bewijs mag of kan worden gebruikt
63. Volgens het proces-verbaal van de terechtzitting in hoger beroep van 3 en 7 september 2020 en 5 oktober 2020 heeft de raadsman van de verdachte aldaar het woord tot verdediging gevoerd overeenkomstig de door hem aan het hof overgelegde pleitnota. Deze pleitnota houdt voor zover voor de beoordeling van het middel van belang het volgende in:
“10. CRIMINELE ORGANISATIE
246. Als laatste het verwijt dat cliënt deelgenomen heeft aan een criminele organisatie.
247. De officier van justitie heeft hier het opsporingsteam eigenlijk één-op-één gevolgd, waarbij de officier dezelfde conclusies heeft getrokken, welke allemaal op vermoedens zijn gebaseerd. Vermoedens en aannames, dat zijn hier ook weer de dragende factoren.
248. Cliënt zou met [medeverdachte 1] en anderen hebben samengewerkt in nauw verband met het oogmerk tot het plegen van strafbare feiten. Ter onderbouwing wordt enerzijds aansluiting gezocht bij de feiten 1 tot en met 9 die wij zojuist allemaal hebben behandeld en waarvan we de conclusie van de verdediging inmiddels kennen. Daarnaast wordt het vergaande verwijt van deelname aan een criminele organisatie opgehangen aan een groot aantal strafbare feiten (althans verdenkingen daarvan) die helemaal niet aan cliënt kunnen worden gekoppeld!
249. Ik begrijp best dat het praktisch is om bijvoorbeeld in deze zaak de zittingsdagen voor alle verdachten tegelijk te houden, maar dat betekent nog niet dat men die verdachten onderling ook zomaar lukraak aan elkaar kan knopen. Ik geef U een voorbeeld, geachte leden van het hof. [medeverdachte 3] wordt aan een groot aantal hennepkwekerijen gekoppeld, welke kwekerijen ik in het hele 85.000 pagina’s tellende dossier op geen enkele wijze aan mijn cliënt ook maar zijdelings gelinkt zie worden. Het is uiteraard zo dat cliënt deze [medeverdachte 3] kende. Ook deden zij ongetwijfeld zaken met elkaar; cliënt was nota bene werkzaam in/voor een growshop! Met de wetgeving van die tijd was dit overigens geen verboden bezigheid.
250. Zonder een oordeel te willen vellen over - of zonder beschuldigend te willen wijzen naar [medeverdachte 3] - kan het niet zo zijn dat cliënt zomaar via de algemene verzamelkapstok van criminele organisatie gekoppeld wordt en verantwoordelijk wordt gehouden voor wat anderen doen. Dat zet namelijk cliënt met zijn growshop nogal in een kwetsbare positie. Het zou wellicht kunnen (daarmee overigens niet gezegd dat dit het geval is) dat cliënt op de hoogte was van sommige locaties, sommige activiteiten van de klanten van de growshop, doch dat maakt niet dat cliënt hier deelname aan had, verantwoordelijk voor was, zeggenschap in had of überhaupt enig (financieel) belang hierbij had. Zelfs als cliënt zijn klanten op verzoek adviseerde (hetgeen nu in deze tijd nog wat discutabeler ligt dan toen) dan nog maakt hem dat geen medepleger of onderdeel van een organisatie.
251. Wat men verder nog vergeet, is dat cliënt met [medeverdachte 1] en [betrokkene 3] (voornamelijk die twee), uiteraard goede vrienden was. Ze deelden lief en leed met elkaar en zaten ook samen in zaken. [B] is daar een mooi voorbeeld van, maar ook voor de toekomst zag men elkaar ( [d-straat] ) als toekomstige samenwerkers. Dat maakt het zo lastig om weerwoord te geven aan het verwijt van het openbaar ministerie dat er sprake is van een organisatie. Immers ja, men had vaak overleg met elkaar, men zag elkaar dagelijks, men telde vaak geld samen (dat er in [B] en het project [d-straat] veel contant gewerkt (zonder contant als crimineel aan te merken, zoals het OM dat onterecht steeds doet) werd is inmiddels ook wel duidelijk), doch dat is iets anders dan een organisatie die als oogmerk heeft het plegen van strafbare feiten.
252. De feiten die cliënt heden tenlastegelegd worden, kunnen ook voor een groot deel niet worden gezien als feiten die in organisatorisch verband zijn gepleegd. Hypotheken die cliënt heeft genomen voor eigen aankopen, zaken die bij cliënt thuis zijn aangetroffen; allemaal individuele feiten die niets met de rest van doen hebben. Datzelfde geld uiteraard andersom.
253. De officier schiet door in zijn enthousiasme om de zaak grootser te maken dan hij is. Er worden knipdagen genoemd ter onderbouwing van de activiteiten van de criminele organisatie, waarvan Uw rechtbank reeds eerder heeft vastgesteld dat het maar de vraag is of er überhaupt wel knipdagen waren. Knipsters die deel zouden uitmaken van de criminele organisatie worden als het aan de officier ligt vrijgesproken van deelname! Hoe moet ik dat dan rijmen?
254. Een criminele organisatie... Ik herinner U aan wat ik eerder al zei vandaag: 7+ jaar onderzoek en 1 concreet verwijt van een plantage en twee knipdagen. Als een organisatie dit tot resultaat heeft in al die jaren dan is het geen organisatie maar een storm in een glas water!
255. Het dossier criminele organisatie wordt getracht nog wat kracht bij te zetten met de opsomming van een aantal OVC-gesprekken, maar ook dat biedt hier geen uitkomst. De gesprekken zijn multi-interpretabel en uiterst slecht van kwaliteit. Daar waar over opbrengst of kosten en geld gesproken wordt zou het inderdaad over kwekerijen kunnen gaan. Het zou echter met net zoveel gemak over opbrengsten van [B] kunnen gaan of over opbrengsten van kwekerijen van klanten van [B] (men schept graag op en grootspraak is niemand vreemd in die kringen), waar cliënt zelf helemaal geen financieel belang bij heeft. Het kan over zoveel zaken gaan, doch het openbaar ministerie filtert daar precies het door haar gewenste plaatje uit wat haar goeddunkt. Het is als een moord zonder lijk: we denken dat er iemand is vermoord, maar we weten niet wie, niet waar en niet hoe. Maar laten we dan toch maar vervolgen. Bij moord is dat lastig, maar bij dit soort zaken is het voor het openbaar ministerie dan kennelijk makkelijk genoeg: criminele organisatie, terwijl we de feiten die die organisatie pleegt zelf niet concreet met plaats locatie en tijd kunnen benoemen.
256. Dat is te gemakkelijk, te kort door de bocht en daarmee opent het openbaar ministerie voor zichzelf teveel deuren, zonder wettelijke grondslag.
257. De rol van de afzonderlijke verdachten in de vermeende criminele organisatie en hun onderlinge duurzame samenwerking is naar plaats, tijd, handeling en personen in het dossier in onvoldoende mate onderbouwd om aan de hand daarvan vast te kunnen stellen dat sprake is van een criminele organisatie.
258. Om het belang bij een strenge beoordeling van deze manier van beschuldigen door het openbaar ministerie te benadrukken, geef ik U dit in overweging. Op deze wijze omzeilt het openbaar ministerie op ongewenste wijze de inmiddels zelfs op Europees niveau bestaande jurisprudentie (Geerings bijvoorbeeld) om haar ontnemingsvordering(en) te kunnen gaan baseren en extrapoleren op feiten waarvan en waarvoor geen veroordelingen zijn gegeven. Als die concrete feiten apart ten laste waren gelegd zou het tot een vrijspraak komen, nu er geen bewijs voorhanden is. Nu het onder de noemer criminele organisatie wordt geschoven, zonder onderliggend bewijs voor de concrete vermeende activiteiten van die organisatie, zou een ontnemingsvordering toch op deze (niet bewezen) feiten kunnen worden gestoeld. Dat kan niet de bedoeling zijn.
HET VONNIS VAN DE RECHTBANK
259. De rechtbank komt tot bewezenverklaring en besteedt daar maar liefst 10 pagina’s van haar vonnis aan! Echter daar waar het gaat op mijn cliënt zelfs, is dat slechts een klein gedeelte.
260. Opmerkelijk is dat de rechtbank ook hier weer allerlei aannames overneemt van het onderzoeksteam: aannames tot feiten maakt, wat het niet zijn! Zo stelt de rechtbank op pagina 22 dat de criminele organisatie zich bezighield met de hennepteelt. In het dossier bevinden zich, aldus de rechtbank, vele aanwijzingen dat er naast de hennepplantage in [plaats] nog een groot aantal andere plantages zijn geweest.
261. Aanwijzingen? Is dat hetzelfde als bewijs? Ik dacht toch echt van niet, geachte leden van het Hof. Maar dit is wel tot de activiteit van een criminele organisatie gemaakt!
262. Vervolgens gaat de rechtbank ineens weer feiten uit het dossier halen die geen feiten zijn: ik zei het daarstraks al: het is nergens uit vast te stellen dat er op de [g-straat] hennep aanwezig was en ook niet dat er op 27 januari en 6 februari überhaupt geknipt is. De rechtbank neemt dat nu wel als feit (in deze zaak, in een andere zaak (zelfde datum, locatie en feit, heeft ze geoordeeld dat dit niet vast stond en sprak de verdachte daar vrij).
263. Vervolgens verbindt zij cliënt aan de criminele organisatie met de woorden: [verdachte] is minder zichtbaar geworden in het alles omvattende onderzoek dan de andere twee leden van de criminele organisatie. Toch is de rechtbank ervan overtuigd dat ook hij er deel vanuit maakt. Zo is hij samen met [medeverdachte 1] en [medeverdachte 3] in de verwerkinqslocatie aan de [g-straat 1] op de twee dagen dat daar de oogst uit de [f-straat 1] wordt verwerkt. Wat?!? Hoe kan dit nu? Eerder zei de rechtbank nog dat er geen bewijs voor was, maar dat hij in de buurt was kon het haast niet anders dan dat hij ook daar was en ineens is deze vaststelling het ontbrekende linkje voor deelname aan de organisatie?
264. [verdachte] is de financiële man, zo stelt de rechtbank op basis van enkele OVC gesprekken die, zoals ik al eerder aangaf op van alles kunnen duiden. Cliënt zat in de business van Growshop en die gesprekken kunnen evengoed in dat kader zijn gevoerd. Het geld tellen in de keuken dan: ik heb u daarstraks reeds voorgehouden dat dit weer een verzinsel van het onderzoeksteam is: eerst geeft men toe dat op de beelden niet te zien is of het geld is wat geteld wordt en daarna (pagina 11113) is het ineens benoemd als geldbiljetten(!). Dat de rechtbank hier zomaar overheen stapt is nog tot daaraan toe, maar nu gebruikt ze het ook nog om cliënt als deelnemer aan een criminele organisatie te koppelen.
265. Het aller vreemdste is dat de rechtbank bij de feiten 1, 2 en 3 toegeeft dat er eigenlijk geen bewijs is dat cliënt erbij betrokken is, maar omdat hij deel uitmaakt van de criminele organisatie (financiële man) en hij dit dus ook voor die feiten 1, 2 en 3 zal hebben gedaan, zijn die bewezen geacht. Vervolgens worden die feiten 1, 2 en 3 als bewijs voor deelname aan de criminele organisatie aangevoerd. Wat is het nu? Het kan niet beide zijn. Er is gewoon eenvoudigweg geen voldoende bewijs. Op enkel aannames en theorieën mag geen bewezenverklaring worden gesteund en dat is nu precies wat de rechtbank veelvoudig heeft gedaan!
266. Ik verzoek u cliënt dan ook vrij te spreken van deelname aan een criminele organisatie.”
64. Bij de beoordeling van deze deelklacht moet worden vooropgesteld dat het is voorbehouden aan de rechter die over de feiten oordeelt om tot het bewijs te bezigen wat deze uit een oogpunt van betrouwbaarheid daartoe dienstig voorkomt en datgene terzijde te stellen wat deze voor het bewijs van geen waarde acht. De invoering van art. 359, tweede lid, tweede volzin, Sv heeft de vrijheid van de feitenrechter in dit opzicht niet aangetast. Wel zal de rechter op grond van deze bepaling zijn beslissing in een aantal gevallen nader moeten motiveren, onder meer indien door de verdediging een uitdrukkelijk onderbouwd standpunt is ingenomen ten aanzien van het gebruikte bewijsmateriaal.
65. In deze zaak is, zoals hiervoor bij de bespreking van het tweede middel aan de orde kwam, door de raadsman van de verdachte in hoger beroep het uitdrukkelijk onderbouwde standpunt ingenomen dat de verdachte dient te worden vrijgesproken van het onderdeel van het onder 9 tenlastegelegde dat betrekking heeft op de verbouwing van het pand aan het [b-straat 1] te [plaats] . Dat standpunt is door de raadsman onderbouwd door te wijzen op, kort gezegd, de gebreken die kleven aan de wijze waarop is vastgesteld welk geldbedrag de verdachte heeft uitgegeven aan de verbouwing van dat pand en aan de kasopstelling waaruit zou moeten blijken dat de verdachte meer geld contant heeft uitgegeven, onder andere aan de verbouwing van dit pand, dan waarover hij legaal kon beschikken. Met betrekking tot het onder 10 bewezenverklaarde heeft de raadsman van de verdachte blijkens de hiervoor weergegeven pleitnota eveneens een uitdrukkelijk onderbouwd standpunt ingenomen, namelijk dat de verdachte van dat feit dient te worden vrijgesproken. Uit de stukken van het geding blijkt echter niet dat daarbij de kasopstelling (opnieuw) aan de orde is gesteld.
66. In zijn bewijsoverwegingen met betrekking tot het onder 10 bewezenverklaarde heeft het hof onder meer overwogen dat de wezenlijke bijdrage van de verdachte aan de criminele organisatie ook als zodanig werd gewaardeerd door de criminele organisatie. Dat leidde het hof af uit de omvang van de opbrengst die de verdachte voor zijn werkzaamheden kreeg. Het hof overwoog daarover dat uit de witwasdossiers waarbij het hof de verdachte betrokken acht, blijkt dat hij zeer aanzienlijke geldbedragen heeft uitgegeven en dus moet hebben ontvangen, wat enkel valt te rijmen met een belangrijke functie binnen de criminele organisatie. In aanmerking genomen dat de enkele omstandigheid dat de verdachte zeer aanzienlijke geldbedragen heeft uitgegeven nog niets zegt over de eventuele criminele herkomst van deze geldbedragen, moet de overweging van het hof mijns inziens worden bezien tegen de achtergrond van overwegingen van het hof met betrekking tot het onder 9 bewezenverklaarde, zoals hiervoor weergegeven bij de bespreking van het tweede middel. Dat betreft allereerst de overweging van het hof dat uit het strafrechtelijk financieel onderzoek blijkt dat de verdachte in de periode van 1 januari 2003 tot en met 19 januari 2010 weliswaar de beschikking had over een legaal contant bedrag van € 132.138,53, maar dat zijn contante uitgaven in die periode meer dan één miljoen euro bedroegen. Daarnaast betreft het de overweging van het hof dat de verdachte veel meer contant geld uitgaf dan er legaal binnen kwam en dat uit het strafrechtelijk financieel onderzoek naar voren komt dat de verdachte in de onderzoeksperiode € 955.590,67 meer heeft uitgegeven dan uit legale inkomsten verklaarbaar is, waarbij het hof voor een nadere uiteenzetting verwijst naar het strafrechtelijk financieel onderzoek, in het bijzonder naar het overzicht op pagina 22, zijnde de kasopstelling. In zoverre kan aan de stellers van het middel worden toegegeven dat het hof de kasopstelling ook ten aanzien van het onder 10 bewezenverklaarde voor het bewijs heeft gebezigd.
67. Het middel stelt in de kern de vraag aan de orde of het hof het bezigen van de kasopstelling voor het bewijs van het onder 10 tenlastegelegde had moeten motiveren. In dat kader stel ik vast dat het hof hetgeen de raadsman van de verdachte met betrekking tot de kasopstelling heeft aangevoerd kennelijk niet heeft aangemerkt als een (afzonderlijk) uitdrukkelijk onderbouwd standpunt ten aanzien van het gebruikte bewijsmateriaal maar als een onderdeel van het uitdrukkelijk onderbouwde standpunt dat de verdachte diende te worden vrijgesproken van het onderdeel van het onder 9 tenlastegelegde dat betrekking heeft op de verbouwing van het pand aan het [b-straat 1] te [plaats] . Die uitleg komt mij niet onbegrijpelijk voor en kan – nu de uitleg van een uitdrukkelijk onderbouwd standpunt is voorbehouden aan de feitenrechter– in cassatie niet verder worden getoetst. Tegen die achtergrond was het hof mijns inziens niet gehouden om zijn beslissing om de kasopstelling voor het bewijs van het onder 10 tenlastegelegde te bezigen, te motiveren. Het middel stuit in zoverre af op de selectie- en waarderingsvrijheid van het hof.
68. De derde deelklacht faalt.
69. Het middel faalt in al zijn onderdelen.
Vierde middel
70. Het middel bevat twee klachten. De eerste klacht houdt in dat uit hetgeen het hof ten aanzien van de strafoplegging met betrekking tot de persoonlijke omstandigheden van de verdachte heeft overwogen, volgt dat het hof kennelijk de gezinssituatie van de verdachte heeft verward met de situatie van een medeverdachte, zodat het niet heeft beraadslaagd naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting. De tweede klacht houdt in dat in het arrest ten onrechte delen zijn opgenomen die niet redengevend zijn en zelfs in strijd zijn met andere delen van het arrest. Aan deze klacht is allereerst ten grondslag gelegd dat het hof de verdachte heeft vrijgesproken van het maken van een gewoonte van witwassen, terwijl het hof ten aanzien van de verwerping van een verweer met betrekking tot het onder 9 bewezenverklaarde uitdrukkelijk en specifiek heeft overwogen dat de verdachte zich daaraan wel schuldig heeft gemaakt. Verder is aan deze klacht ten grondslag gelegd dat het hof heeft overwogen dat het het niet raadzaam acht de verdachte ter zake van het onder 4 bewezenverklaarde schuldig te verklaren zonder oplegging van straf, terwijl dat niet mogelijk was omdat in het arrest een aantal andere misdrijven bewezen zijn verklaard en het hof art. 57 Sr heeft aangehaald.
71. De gegrondverklaring van het eerste en het tweede middel heeft tot gevolg dat de veroordeling van de verdachte wegens het onder 8 en 9 tenlastegelegde en de strafoplegging niet in stand kunnen blijven. Om die reden meen ik dat de bespreking van het vierde middel achterwege kan blijven.
Conclusie
72. Het eerste en het tweede middel slagen. Het derde middel faalt en kan worden afgedaan met de aan art. 81, eerste lid, RO ontleende motivering. Het vierde middel kan buiten bespreking blijven.
73. Ambtshalve heb ik geen gronden aangetroffen die tot vernietiging van de bestreden uitspraak aanleiding behoren te geven.
74. Deze conclusie strekt tot vernietiging van de bestreden uitspraak, maar uitsluitend wat betreft de beslissingen over het onder 8 en 9 tenlastegelegde en de strafoplegging, tot terugwijzing van de zaak naar het gerechtshof ’s-Hertogenbosch, opdat de zaak ten aanzien daarvan opnieuw wordt berecht en afgedaan, en tot verwerping van het beroep voor het overige.
De procureur-generaal
bij de Hoge Raad der Nederlanden