Conclusie
1.Het cassatieberoep
2.De procedure
Ontvankelijkheid van het openbaar ministerie
handelt en de winst hoog is (art. 305bis lid 2 Sr). (...)
5.3 In dit specifieke geval is uit de telefoontap gebleken dat de appellant 5% commissie van het bedrag aftrok. De geldtransfers naar het buitenland tussen 2010 en 2014 bedroegen CHF 1.132.485 (...), wat een winst oplevert van CHF 56.629,20. Daarnaast werd de appellant op 19 juni 2014 op de luchthaven van Amsterdam gearresteerd in het bezit van 49.600 euro en 12.100 frank (...) Deze gegevens in het dossier volstaan om aan te tonen dat de appellant beroepsmatig handelde en dat hij een hoge winst heeft gemaakt (...). De appellant moet derhalve schuldig worden bevonden aan het gekwalificeerd witwassen van geld in de zin van artikel 305bis, lid 2 Sr (…).
i. de rechtsgoederen ter bescherming waarvan de onderscheidene delictsomschrijvingen strekken, en
ii. de strafmaxima die op de onderscheiden feiten zijn gesteld, in welke strafmaxima onder meer tot uitdrukking komt de aard van het verwijt en de kwalificatie als misdrijf dan wel overtreding.
Met betrekking tot het onder 2 ten laste gelegde kan mitsdien niet worden aangenomen dat de verdachte voor dat feit in Zwitserland is vervolgd, veroordeeld en gestraft. Het openbaar ministerie is in zoverre ontvankelijk in de vervolging.”
3.Het eerste middel
4.Bespreking van het middel
de aarden
de kennelijke strekking van de gedragingen, dus op grond van het hiervoor onder (iii) genoemde criterium, tot het oordeel is gekomen dat het in casu gaat om verschillende feiten in de zin van art. 68 Sr. Dat de aangifteverplichting in het leven is geroepen om het witwassen van crimineel geld tegen te gaan, beide ten laste gelegde feiten misdrijven zijn en de strafbedreiging niet veel uiteenloopt, acht het hof kennelijk van ondergeschikte betekenis.
Voorts lopen de strafmaxima die op witwassen (vier jaren gevangenisstraf of een geldboete van de vijfde categorie) en het opzettelijk (de misdrijfvariant) niet voldoen aan de aangifteplicht (vier jaren gevangenisstraf of een geldboete van de vierde categorie) zijn gesteld, slechts in geringe mate uiteen. Het Hof heeft, kennelijk oordelend dat de desbetreffende gedragingen dezelfde geldbedragen betroffen en als één feitencomplex kunnen worden aangemerkt, daarom zonder blijk te geven van een onjuiste rechtsopvatting de vordering tot wijziging van de tenlastelegging toegewezen.”
5.Het tweede middel
1. Een proces-verbaal van bevindingen en overdracht van 19 juni 2014, in de wettelijke vorm opgemaakt door de daartoe bevoegde opsporingsambtenaren [verbalisant 1] en [verbalisant 2] (bijlagenummer AH-001).
mededeling van de verbalisanten (of één van hen):
-Totaal: € 49.775
-Totaal CHF 12.110
mededeling van de verbalisanten (of één van hen):
Voornamen : [verdachte]
Geb. datum/plaats : [geboortedatum ] 1966 te [geboorteplaats]
Datum, tijdstip en plaats aanhoudingDatum : 19 juni 2014
Tijdstip : 23.50 uur
Plaats : Schiphol, aankomsthal 4
Bewiisoverweging
Deze verklaring is niet aannemelijk. De verdachte is op donderdagavond omstreeks 21.05 uur aangesproken door de verbalisanten. Rond die tijd op weekdagen is Schiphol (buiten coronatijd) nog vol in bedrijf. Dat en waarom dit in deze zaak anders zou zijn geweest, is gesteld noch gebleken. Ongeloofwaardig is voorts dat er geen douanebeambte te vinden zou zijn geweest. De verdachte heeft daar bij zijn verhoor door de douane ook niets over verklaard en ook overigens is niet gebleken dat de verdachte aan enige functionaris heeft gevraagd waar en/of bij wie hij aangifte kon doen. De verdachte is door de douane aangesproken toen hij de aankomsthal via de groene doorgang (niets aan te geven) wilde verlaten. Als hij aangifte had willen doen, had hij de rode doorgang gekozen. De conclusie moet zijn dat hij opzettelijk niet heeft voldaan aan zijn aangifteplicht.”