ECLI:NL:PHR:2022:446

Parket bij de Hoge Raad

Datum uitspraak
24 mei 2022
Publicatiedatum
12 mei 2022
Zaaknummer
21/01913
Instantie
Parket bij de Hoge Raad
Type
Conclusie
Rechtsgebied
Strafrecht
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Nietigheid van beschikking wegens gebrek aan openbare behandeling klaagschrift ex art. 552a Sv

In deze zaak gaat het om een cassatieberoep van een klager die in beroep ging tegen een beschikking van de rechtbank Midden-Nederland, zittingsplaats Utrecht, waarin zijn klaagschrift ex art. 552a Sv tot opheffing van het beslag op zijn auto, een Porsche Boxter, ongegrond werd verklaard. De auto was in beslag genomen omdat deze als gestolen was gesignaleerd. De klager had geen toestemming gegeven voor een schriftelijke afdoening van zijn klaagschrift, maar de rechtbank had in verband met coronamaatregelen afgeweken van de gebruikelijke procedure en het klaagschrift zonder mondelinge behandeling behandeld. De klager stelde dat dit een schending was van zijn recht op hoor en wederhoor, zoals vastgelegd in art. 6 EVRM en de relevante artikelen van de Nederlandse strafvordering. De Hoge Raad oordeelde dat de rechtbank niet had mogen afwijken van de vereiste openbare behandeling van het klaagschrift, aangezien de klager en zijn raadsman geen toestemming hadden gegeven voor een schriftelijke afdoening. Dit verzuim leidde tot de nietigheid van de beschikking. De conclusie van de Procureur-Generaal strekte tot vernietiging van de bestreden beschikking en terugwijzing naar de rechtbank voor een nieuwe beoordeling van het beklag.

Conclusie

PROCUREUR-GENERAAL
BIJ DE
HOGE RAAD DER NEDERLANDEN
Nummer21/01913 B
Zitting24 mei 2022
CONCLUSIE
T.N.B.M. Spronken
In de zaak
[klager],
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1946,
hierna: de klager.

1.Het cassatieberoep

1.1.
De rechtbank Midden-Nederland, zittingsplaats Utrecht, heeft bij beschikking van 2 februari 2021 het klaagschrift ex art. 552a Sv van de klager strekkende tot opheffing van het beslag en teruggave aan de klager van de onder hem ex art. 94 Sv in beslag genomen auto, een Porsche Boxter, voorzien van een Spaans kenteken [kenteken], ongegrond verklaard.
1.2.
Het cassatieberoep is ingesteld namens de klager en J.R.A. Röschlau, advocaat te Zeist, heeft één middel van cassatie voorgesteld. Het middel heeft betrekking op de door de rechtbank gevolgde procedure, meer in het bijzonder dat er geen mondelinge behandeling van het klaagschrift heeft plaatsgevonden.

2.De procedure

2.1.
Op grond van de gedingstukken kan in deze zaak van het volgende worden uitgegaan.
2.2.
Op 26 augustus 2020 werd bij het RDW keuringsstation door de klager een Porsche Boxter ter keuring aangeboden. Deze Porsche Boxter bleek te staan gesignaleerd omdat deze was gestolen in Spanje in 2018. De auto werd wegens deze signalering ex art. 94 Sv in beslag genomen.
2.3.
Op 9 november 2020 is aan de klager schriftelijk medegedeeld dat het openbaar ministerie heeft besloten om op grond van art. 116 lid 2 jo. lid 3 Sv het onder de klager in beslag genomen voertuig terug te geven aan degene die volgens het openbaar ministerie redelijkerwijs als belanghebbende kan worden aangemerkt, te weten degene die aangifte heeft gedaan van diefstal van deze auto.
2.4.
Namens de klager is op 22 november 2020 een klaagschrift ex art. 552a Sv ingediend, strekkende tot opheffing van het beslag met last tot teruggave van het voertuig aan de klager.
2.5.
Op 13 januari 2021 heeft de officier van justitie schriftelijk gereageerd op dit klaagschrift.
2.6.
Het klaagschrift is op 19 januari 2021 zonder mondelinge behandeling in raadkamer aan de orde geweest en bij beschikking van 2 februari 2021 ongegrond verklaard. In de bestreden beschikking staat met betrekking tot de gevolgde procedure het volgende opgenomen:
“In verband met de beperkende maatregelen wegens de uitbraak van het corona-virus en met instemming van de officier van justitie en de raadsman is het klaagschrift na schriftelijke wisseling van standpunten zonder mondelinge behandeling aan de orde geweest in raadkamer van 19 januari 2021.”
2.7.
Op 2 februari 2021 heeft de raadsvrouw van de klager aan de rechtbank te kennen gegeven dat zij zich niet kan herinneren dat zij of de klager toestemming heeft gegeven om af te zien van een hoorzitting. De rechtbank heeft hier bij e-mailbericht van 4 februari 2021 [1] als volgt op gereageerd:
“Het is inderdaad juist dat u noch uw cliënt toestemming hebben gegeven voor een schriftelijke afdoening van de zaak. Uw zaak is abusievelijk toch schriftelijk afgedaan.
Dit kan niet meer ongedaan worden gemaakt. U kunt in cassatie gaan bij de Hoge Raad wegens een procedurefout.”
2.8.
Aangezien bij de aan de Hoge Raad toegezonden stukken het proces-verbaal van het verhandelde in raadkamer ontbreekt, heeft de Hoge Raad inlichtingen ingewonnen bij de rechtbank. Dit verzoek heeft geleid tot een verklaring van de rechtbank die het volgende inhoudt:
“De rechtbank Midden-Nederland, zittingslocatie Utrecht, heeft op 2 februari 2021 een beslissing gewezen op het klaagschrift strekkende tot teruggave van de onder klager in beslag genomen auto, Porsche Boxter. In verband met de maatregelen rondom het coronavirus is het klaagschrift schriftelijk behandeld. Er heeft dus geen fysieke zitting plaatsgevonden. De rechtbank heeft alleen kennisgenomen van de in de beschikking vermelde stukken en standpunten. “

3.Het middel

3.1.
Het middel klaagt dat de rechtbank de zaak schriftelijk heeft afgedaan, terwijl de klager geen afstand heeft gedaan van het recht op behandeling en aanwezigheid in raadkamer. Volgens de toelichting op het middel levert dit verzuim een schending op van het recht op hoor en wederhoor, meer in het bijzonder een schending van art. 6 EVRM omdat er geen sprake is geweest “van een behoorlijke procesorde”.
3.2.
In beginsel geldt dat art. 6 EVRM op de beklagprocedure niet van toepassing is omdat in deze procedure geen rechten of verplichtingen van burgerrechtelijke aard worden vastgesteld. [2] Maar het recht om de zaak aan een rechter voor te leggen en dat bij de behandeling door de rechter hoor en wederhoor wordt toegepast, waarop in de cassatieschriftuur een beroep wordt gedaan, is wel geregeld in art. 21 lid 1 Sv, art. 23 lid 2 Sv (de raadkamerprocedure) en art. 552a lid 7 Sv (de beklagprocedure). Op grond van art. 23 lid 2 Sv moeten het openbaar ministerie, de verdachte en andere procesdeelnemers worden gehoord, althans hiertoe worden opgeroepen, tenzij anders is voorgeschreven. Daarnaast bepaalt art. 552a lid 7 Sv dat het klaagschrift tijdens een openbare raadkamerzitting dient te worden behandeld. Ingevolge art. 25 lid 1 Sv moet van het onderzoek van de raadkamer door de griffier een proces-verbaal worden opgemaakt, vastgesteld, ondertekend en bij de processtukken worden gevoegd. Bovendien eist art. 21 lid 1 Sv dat de behandeling ook daadwerkelijk door de raadkamer geschiedt: “In alle gevallen waarin niet de beslissing door het rechterlijk college op de terechtzitting is voorgeschreven of aldaar ambtshalve wordt genomen, geschiedt de behandeling door de raadkamer.” Dus bepaalde onderdelen van art. 6 EVRM zijn in de beklagprocedure wel doorgevoerd. [3] Ik lees het eerste middel dan ook zo dat met name een beroep wordt gedaan op de hiervoor vermelde bepalingen in de Nederlandse strafvordering die betrekking hebben op het recht om gehoord te worden tijdens een mondelinge behandeling van het klaagschrift in de beklagprocedure.
3.3.
De rechtbank is op grond van ‘de coronamaatregelen’ afgeweken van het uitgangspunt dat het klaagschrift tijdens een openbare behandeling in raadkamer, in bijzijn van alle betrokken partijen dient te worden behandeld, zo blijkt uit de beschikking.
3.4.
Niet naleving van het voorschrift dat een klaagschrift in openbare raadkamer moet worden behandeld leidt in beginsel tot nietigheid van de behandeling en de beschikking. [4]
3.5.
In onderhavige zaak heeft de rechtbank overwogen dat in verband met de beperkende maatregelen wegens de uitbraak van het corona-virus en
met instemming vande officier van justitie en de raadsman is afgeweken van het uitgangspunt dat het klaagschrift tijdens een openbare behandeling in raadkamer, in bijzijn van alle betrokken partijen dient te worden behandeld, zo blijkt uit de beschikking. Over de vraag of in verband met de uitbraak van de epidemie van COVID-19 en de in dat verband door de rechtbank getroffen maatregelen van een openbare raadkamerzitting, buiten de daarvoor in de wet geregelde gevallen, kan worden afgeweken indien alle betrokken partijen daarmee instemmen heeft de Hoge Raad zich inmiddels een aantal keer uitgelaten. [5]
3.6.
Uit correspondentie van de rechtbank blijkt echter dat in deze zaak noch door de raadsman noch door de klager toestemming is gegeven voor een schriftelijke afdoening en de zaak abusievelijk toch schriftelijk is afgedaan.
3.7.
Dat betekent dat het middel slaagt.

4.Conclusie

4.1.
Het middel slaagt.
4.2.
Ambtshalve heb ik geen gronden aangetroffen die tot vernietiging van de bestreden beslissing aanleiding behoren te geven.
4.3.
Deze conclusie strekt tot vernietiging van de bestreden beschikking en terugwijzing naar de rechtbank Midden-Nederland, zittingsplaats Utrecht, teneinde op het bestaande beklag opnieuw te worden beoordeeld en afgedaan.
De Procureur-Generaal
bij de Hoge Raad der Nederlanden
AG

Voetnoten

1.Dit e-mailbericht is als bijlage opgenomen bij de cassatieakte.
2.Zie HR 30 oktober 2012, ECLI:NL:HR:2012:BU7369, rov 4.4 en 4.5.
3.Kamerstukken II 1991/92, 22584, 3, p. 13-14.
4.Vgl. HR 19 december 2006, ECLI:NL:HR:2006:AZ1663; HR 27 november 2012, ECLI:NL:HR:2012:BX5512.
5.Vgl. HR 22 juni 2021, ECLI:NL:HR:2021:854; HR 2 november 2021, ECLI:NL:HR:2021:1568; HR 2 november 2021, ECLI:NL:HR:2021:1497.