2.2.Het bestreden arrest houdt – voor zover van belang – de volgende bewijsoverwegingen van het hof in:
“Vaststelling feiten en omstandigheden
Aangeefster [aangeefster] en verdachte hadden sinds januari 2017 een relatie met elkaar. Aangeefster had in de week voorafgaand aan de incidenten op 2 september 2017 aan verdachte te kennen gegeven dat zij meer ruimte wilde in de relatie. Op 1 september 2017 hebben zij en verdachte samen gegeten in de woning van verdachte, gelegen aan de [a-straat 1] te [plaats] en gesproken over hun relatie. Aangeefster is rond 22.00/22.15 uur uit de woning van verdachte vertrokken. Toen zij naar haar auto liep kwam zij bekenden tegen waarmee zij iets in Café [A] is gaan drinken. Verdachte heeft [aangeefster] om 22.28 uur een Whatsapp-bericht gestuurd met de vraag of zij al thuis was. Aangeefster liet toen weten dat zij nog even op de hoek van de straat stond te praten met wat vrienden
Vervolgens is verdachte ook die kant uitgegaan en heeft hij zich bij het gezelschap gevoegd. Op enig moment zijn aangeefster en verdachte richting de auto van aangeefster gelopen. Gelet op de verklaring van aangeefster dat zij om 3.22 uur nog vanuit café [A] een berichtje heeft gestuurd aan haar zoon zullen zij en verdachte na dit tijdstip bij de auto van aangeefster zijn aangekomen.
Vast staat dat verdachte in de auto van aangeefster is gestapt en met aangeefster op de bijrijdersstoel naast zich, naar zijn woning aan de [a-straat 1] te [plaats] is gereden.
Bij de woning aangekomen heeft verdachte aangeefster uit de auto en in de garage getrokken waarna verdachte de garagedeur sloot en tegen aangeefster heeft gezegd dat zij zich moest uitkleden. Verdachte pakte aangeefster vast en dwong aangeefster zijn woning in te gaan. Vervolgens heeft verdachte de deur op slot gedaan.
Uit de door verdachte gemaakte geluidsopnames volgt dat er in ieder geval tussen 4.20 uur en 5.10 uur seksuele en ontuchtige handelingen hebben plaatsgevonden, waarbij verdachte zich dwingend en dreigend heeft opgesteld. Toen aangeefster zich verzette tegen het filmen door verdachte met zijn telefoon, werd verdachte boos en heeft hij haar, zo heeft hij ter terechtzitting in hoger beroep verklaard, bij de keel gegrepen. Op de geluidsopname is te horen dat de verdachte bang is dat aangeefster naar de politie zal gaan omdat hij haar heeft geprobeerd te wurgen. Verdachte heeft aangeefster ook een pistool getoond, gezegd dat het een echt wapen was en haar daarmee met de dood bedreigd.
Op enig moment (na 5.10 uur) kreeg aangeefster toestemming van verdachte om naar buiten te gaan om haar telefoon uit haar auto te halen. Alvorens zij naar buiten gingen heeft verdachte een mes gepakt en dat samen met het wapen bij zich gestoken, waarbij hij aangeefster duidelijk maakte dat het de bedoeling was dat ze na het ophalen van de telefoon weer terug de woning in zouden gaan. Verdachte pakte op weg naar buiten de autosleutels van aangeefster, die zij op de grond had gevonden, af en klikte buiten de auto open. Nadat aangeefster haar telefoon uit de auto had gepakt zag zij haar kans te ontsnappen en is zij gaan rennen om aan verdachte te ontkomen. Ze is daarbij op haar knieën ten val gekomen waarna verdachte haar aan haar haren omhoog heeft getrokken. Verdachte heeft aangeefster vervolgens met het mes in haar gezicht en rechts in haar nek (hals) gestoken/gesneden. Getuigen [betrokkene 1] en [betrokkene 2] hebben tussen 6.00 uur en 6.30 uur waargenomen dat aangeefster door verdachte onder dwang werd teruggevoerd naar de garage terwijl zij riep dat zij bloedde en dat hij haar los moest laten. Getuige [betrokkene 2] heeft daarbij waargenomen dat verdachte in zijn rechterhand een mes vasthield. Het wapen van verdachte, een gasdrukpistool gelijkend op een pistool van het merk Sig Sauer P226 MK 25 Marine, wordt tussen 6.30 uur en 6.45 uur door een voorbijganger op het midden van de weg in de [a-straat] aangetroffen.
Eenmaal terug in de woning van verdachte is aangeefster in de badkamer haar gezicht gaan deppen om het bloed te stelpen. Aangeefster heeft verdachte gesmeekt om een dokter of 112 te bellen. Verdachte heeft dat geweigerd en tegen aangeefster gezegd dat hij haar nu wel moest vermoorden. Op de overloop heeft verdachte haar weer een aantal keren met beide handen om de keel gepakt en haar keel dichtgeknepen. Ook heeft verdachte aangeefster nog een aantal keren met het mes gestoken/gesneden. Op een gegeven moment kwam zij bij met haar gezicht in een plas met bloed. Terwijl aangeefster de politie hoorde roepen heeft verdachte haar op de grond vanaf de zijkant weer met twee handen rond haar nek vastgepakt en hard geknepen. Verbalisanten hoorden een vrouw in paniek gillen en hebben de ruit van de deur in moeten slaan om zich toegang tot de woning te verschaffen. Zij zagen verdachte boven aan de trap staan, met bebloede handen en bloedspetters op zijn kleding, en hebben hem gesommeerd naar beneden te komen. Verdachte heeft toen uit eigen beweging en zoals de verbalisanten relateren met een koele en emotieloze stem gezegd dat hij en aangeefster ruzie hadden gehad en dat hij haar had vermoord. De verbalisanten troffen bovenaan de trap op de overloop aangeefster aan, gelegen in een grote plas bloed, met daarbij een, over de gehele lengte bebloed, mes. Het mes betrof een vleesmes waarvan het lemmet een lengte van 20 cm had, vanaf de punt tot het heft uitlopend tot 3 cm breed.
Op de spoedeisende hulp van het Erasmus Medisch Centrum Rotterdam wordt op 2 september 2017 vastgesteld dat aangeefster multipele steekverwondingen aan beide zijden van de hals (nog bloedend bij binnenkomst) en in het gezicht heeft. Uit het rapport Letselbeschrijving van forensisch arts De Veth volgt dat aangeefster verschillende soorten letsels had, waaronder steek/snijwonden in het gezicht, rechts in de hals, links in de nek en op de rechterschouder. Tevens is sprake van bloedingen in het hoornvlies van beide ogen, ontstaan ten gevolge van drukverhoging, zoals bij verwurging, en horizontaal parallel half circulair rode streepvormige sporen in de hals die gelet op de aard en het verloop kunnen passen bij een poging tot verwurging.
Feit 1 Poging tot doodslag/poging tot moord
Aan verdachte is tenlastegelegd de poging tot moord c.q. doodslag op [aangeefster] op de [a-straat] te [plaats] en/of in de woning van verdachte aan de [a-straat 1] te [plaats] .
Het hof overweegt als volgt.
Op grond van hetgeen hiervoor ten aanzien van het letsel is beschreven staat vast dat verdachte aangeefster meermalen met een mes in het gezicht, haar hals, nek en schouder heeft gestoken/gesneden en haar meermalen heeft gepoogd te wurgen, hetgeen bij aangeefster tot ernstig letsel heeft geleid. Het hof gaat er, gelet op de verklaring van aangeefster dat verdachte haar buiten op de [a-straat] met het mes in haar, gezicht en rechts in haar nek/hals heeft gestoken/gesneden, van uit dat verdachte aangeefster de andere steek/snijwonden heeft toegebracht in zijn woning.
a. Het steekincident op de [a-straat] te [plaats] (feit 1)
Het hof ziet zich vooraleerst voor de vraag gesteld of het (voorwaardelijk) opzet van verdachte er op gericht was om aangeefster op de [a-straat] van het leven te beroven door haar met een mes in het gezicht en in haar hals te steken/snijden. Hoewel uit de gebezigde bewijsmiddelen volgt dat verdachte, vóórdat hij en aangeefster de woning verlieten om haar telefoon te halen, haar reeds een aantal malen in de woning had bedreigd met de dood, blijkt uit de verklaring van aangeefster dat het voor haar duidelijk was dat zij weer met verdachte terug de woning in moest. Het hof leidt hier uit af dat verdachte op dat moment niet het boos opzet had om aangeefster op straat te doden.
Van voorwaardelijk opzet op een bepaald gevolg is sprake indien de verdachte zich willens en wetens heeft blootgesteld aan de aanmerkelijke kans dat dit gevolg zal intreden. De beantwoording van de vraag of de gedraging de aanmerkelijke kans op een bepaald gevolg in het leven roept, is afhankelijk van de omstandigheden van het geval, waarbij betekenis toekomt aan de aard van de gedraging en de omstandigheden waaronder deze is verricht. Het zal moeten gaan om een kans die naar algemene ervaringsregels aanmerkelijk is te achten. Voor de vaststelling dat de verdachte zich willens en wetens heeft blootgesteld aan een dergelijke kans is niet alleen vereist dat de verdachte wetenschap had van de aanmerkelijke kans dat het gevolg zal intreden maar ook dat hij die kans ten tijde van de gedraging bewust heeft aanvaard (op de koop heeft toegenomen).
Het hof is van oordeel dat de verdachte door het steken/snijden met een scherp en puntig voorwerp, in de hals van aangeefster, zich willens en wetens heeft blootgesteld aan de aanmerkelijke kans dat hij aangeefster hierdoor dodelijk zou verwonden. Het hof overweegt in dit verband dat, zoals algemeen bekend kan worden verondersteld, zich in de hals kwetsbare vitale delen zoals slagaders en de luchtpijp bevinden. Indien met een mes in de halsstreek van het slachtoffer gestoken/snijden wordt, is de kans groot dat bijvoorbeeld een halsslagader geraakt wordt, hetgeen tot de dood kan leiden. Naar het oordeel van het hof kan de bewezen verklaarde gedraging van de verdachte naar haar uiterlijke verschijningsvorm worden aangemerkt als zo zeer te zijn gericht op de dood van aangeefster dat het niet anders kan zijn dan dat de verdachte ook bewust de aanmerkelijke kans op dat gevolg heeft aanvaard.
Voor een bewezenverklaring van het bestanddeel voorbedachte raad moet komen vast te staan dat de verdachte zich gedurende enige tijd heeft kunnen beraden op het te nemen of het genomen besluit en hij niet heeft gehandeld in een ogenblikkelijke gemoedsopwelling, zodat hij de gelegenheid heeft gehad na te denken over de betekenis en de gevolgen van zijn voorgenomen daad en zich daarvan rekenschap te geven.
Gelet op de situatie waarin het op de [a-straat] is gekomen tot het daadwerkelijk steken/snijden van aangeefster, namelijk een situatie waarin aangeefster rennend is gevlucht en waarbij verdachte haar in haar vlucht heeft weten te achterhalen en haar vervolgens in bedwang heeft gehouden, acht het hof niet bewezen dat verdachte voorafgaand aan zijn stekend/snijdend handelen gelegenheid heeft gehad na te denken over de betekenis en gevolgen van het voorgenomen steken/snijden en zich daarvan rekenschap heeft gegeven. Ook overigens heeft het hof geen bewijsmiddel aangetroffen dat erop duidt dat er ten aanzien van het steken door verdachte op de [a-straat] sprake was van voorbedachte raad.
Het hof is met de rechtbank van oordeel dat, nu het bestanddeel voorbedachte raad niet bewezen kan worden verklaard, verdachte dient te worden vrijgesproken van de onder feit 1 (impliciet primair) ten laste gelegde poging tot moord op de [a-straat] te [plaats] . Evenals de advocaat-generaal acht het hof op grond van het voorgaande wel wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte zich op 2 september 2017 op de [a-straat] te [plaats] schuldig heeft gemaakt aan een poging tot doodslag op [aangeefster] .
b. De gebeurtenissen in de woning aan de [a-straat 1] te [plaats]
Ook ten aanzien van de geweldshandelingen in de woning van verdachte ziet het hof zich voor de vraag gesteld of verdachte heeft getracht aangeefster opzettelijk en met voorbedachte raad te doden.
Voor de bewezenverklaring van het bestanddeel voorbedachte raad acht het hof in het bijzonder de volgende feiten en omstandigheden redengevend.
Uit de verklaring van aangeefster en de geluidsopnames volgt dat, voordat aangeefster en verdachte op de [a-straat] naar de auto van aangeefster zijn gelopen, verdachte al de keel van aangeefster heeft dichtgeknepen en heeft overwogen aangeefster om het leven te brengen. Na het steek/snij-incident op straat heeft verdachte aangeefster (omstreeks 6.30 uur) weer zijn woning in gedirigeerd. Verdachte hield haar vast en heeft haar met het mes in zijn hand gedwongen de garage en zijn woning in te gaan. Getuige het bloedspoortraject dat van de straat tot in de woning liep, bloedde aangeefster toen hevig. Aangeefster heeft getracht haar wonden in de badkamer te verzorgen en verdachte gesmeekt om een dokter of 112 te bellen. Dit werd echter door verdachte geweigerd. Aangeefster heeft daarover verklaard: “hij zei gewoon keihard nee. Hij zei dat we dat niet meer gingen doen. Hij zei: ik moet je nu wel vermoorden. Het wordt nu afgemaakt. " Verdachte heeft haar daarna nog een aantal keren proberen te wurgen. De eerste keer toen zij nog rechtop stond en verdachte voor haar ging staan en haar keel met zijn handen dicht kneep. Aangeefster heeft verklaard dat zij zich toen voelde wegglijden en dat verdachte kalm en berekenend bleef. Daarna, toen zij op de grond in een plas bloed bijkwam, voelde zij dat verdachte haar vanaf de zijkant met twee handen om haar nek vastpakte en wederom hard kneep. Op hetzelfde moment hoorde zij de politie roepen en glasgerinkel. Op de vraag van verbalisant Vis bij aankomst (omstreeks 6.50/6.55 uur) wat verdachte deed toen zij “politie” riepen, wist aangeefster nog uit te brengen dat verdachte haar toen aan het wurgen was.
Naar het oordeel van het hof was er voor verdachte voldoende tijd waarin hij de gelegenheid heeft gehad zich te beraden op het genomen besluit of het te nemen besluit, zodat hij gelegenheid heeft gehad na te denken over de betekenis en gevolgen van zijn voorgenomen daad en om zich daarvan rekenschap te geven. Daarbij neemt het hof in aanmerking dat verdachte al voordat hij en aangeefster vanuit de woning van verdachte naar de auto zijn gelopen, de keel van aangeefster heeft dichtgeknepen en haar heeft gezegd dat zij haar kinderen nooit meer zal zien, dat hij zich ervan rekenschap heeft gegeven dat aangeefster mogelijk de politie zou waarschuwen en dat hij dit wilde voorkomen, dat hij zich voorzien heeft van wapens, waaronder een mes, om een eventuele vluchtpoging van aangeefster te beletten, dat, toen aangeefster trachtte te vluchten, hij dit heeft belet en haar heeft gedwongen weer zijn woning in te gaan, dat aangeefster nog in de badkamer bezig is geweest om haar wonden te verzorgen en dat zij nog heeft gevraagd om medische hulp, daarmee verdachte expliciet de mogelijkheid biedend om alsnog te kiezen voor haar welzijn en gezondheid, dat verdachte er desondanks toe is overgegaan aangeefster wederom te steken/snijden en te wurgen en dat hij nogmaals haar keel dichtkneep toen de politie-ambtenaren hun aanwezigheid al kenbaar hadden gemaakt.
Aldus staat voor het hof vast dat verdachte meer dan voldoende tijd heeft gehad zich te kunnen beraden op het te nemen of genomen besluit om aangeefster om het leven te brengen en dat hij niet heeft gehandeld in een ogenblikkelijke gemoedsopwelling, zodat hij de gelegenheid heeft gehad na te denken over de betekenis en de gevolgen van zijn voorgenomen daad en zich daarvan rekenschap te geven.
Het hof acht voorts geen contra-indicaties aannemelijk geworden die het aannemen van voorbedachte raad in de weg staan. Dat verdachte seksuele handelingen met aangeefster wilde verrichten staat aan het voorgaande niet in de weg. Hij heeft haar toen al gezegd dat zij haar kinderen nooit meer zal zien, waaruit is af te leiden dat hij haar om het leven wilde brengen. Ook de omstandigheid dat verdachte op enkele momenten kennelijk emotioneel is geweest en aan aangeefster heeft gezegd dat zij hem maar moest doden, leidt niet tot een ander oordeel. Uit de bewijsmiddelen blijkt afdoende dat verdachte berekenend te werk is gegaan en de gelegenheid heeft gehad na te denken over de betekenis en de gevolgen van zijn voorgenomen daad en zich daarvan rekenschap te geven. Hij heeft zich aan de smeekbedes van aangeefster niets gelegen laten liggen en is, toen de politie bij zijn woning kwam, zelfs doorgegaan met het trachten aangeefster van het leven te beroven door haar te wurgen.
Gelet op het vorenstaande en de gebezigde bewijsmiddelen in onderlinge samenhang bezien acht het hof dan ook wettig en overtuigend bewezen dat verdachte gepoogd heeft om [aangeefster] opzettelijk en met voorbedachte raad van het leven te beroven door haar in de woning aan de [a-straat 1] te [plaats] te steken/snijden met een mes en door haar meermalen te wurgen.
Feiten 2 en 3 Verkrachting en het dwingen tot ontuchtige handelingen
Naar het oordeel van het hof kan op basis van de geluidsopnames en de verklaring van aangeefster alsmede de verklaring van verdachte dat er orale seks heeft plaatsgevonden, wettig en overtuigend worden bewezen dat verdachte het lichaam van aangeefster seksueel is binnengedrongen door het duwen/brengen van verdachtes penis in de vagina en mond van aangeefster.
Uit de gebezigde bewijsmiddelen volgt voorts dat verdachte die betreffende nacht een voor aangeefster bijzonder dreigende situatie heeft gecreëerd. Hij had de deur van de woning op slot gedaan en aangeefster gedwongen zich uit te kleden. Op de geluidsfragmenten is te horen dat verdachte heel dwingend is naar aangeefster en haar opdrachten geeft tot het verrichten van seksuele handelingen. Zo moest ze hem pijpen, zichzelf vingeren, wilde hij seks met haar en wilde hij in haar (klaar) komen. Als ze daaraan geen gevolg wil geven zegt verdachte dat ze geen weerstand mag bieden. Ondanks het feit dat aangeefster vele malen ‘nee’ zegt en protesteert, blijft verdachte zijn opdrachten steeds herhalen en telt hij zelfs meerdere malen af van 5 tot 1 om haar aan te sporen gehoor te geven aan zijn eisen. Te horen is dat aangeefster wordt geslagen en dat zij daarop ‘au’ roept. Ook kan worden waargenomen dat verdachte aangeefster verbiedt naar de wc te gaan. Verdachte bedreigt aangeefster met de dood, knijpt haar keel dicht en heeft haar een wapen getoond. Hij zegt ook dat zij haar kinderen nooit meer zal zien. Ter terechtzitting in hoger beroep heeft verdachte erkend dat hij boos werd toen aangeefster zich verzette tegen het filmen met zijn telefoon en dat hij haar toen bij de keel heeft gepakt.
Naar het oordeel van het hof is gelet op de reacties/gedragingen van verdachte op het verzet en de weigeringen van aangeefster voldoende vast komen te staan dat hij moet hebben geweten dat zij de seksuele handelingen niet wenste.
Op de geluidsopnames is ook te horen dat de stemming van verdachte wisselt en dat hij zich onberekenbaar/onvoorspelbaar gedraagt. Hoewel hij op het ene moment huilt, zegt dat hij haar pijn heeft gedaan en zegt dat ze maar naar huis moet gaan (p. 292), slaat zijn gedrag het volgende moment volledig om en zegt hij op koele toon: “Hehe denk je dat ik gek ben of zo”. Gezien de omstandigheden waaronder hij aangeefster heeft gebracht - het afsluiten van de woning zodat zij niet weg kon, het haar dwingen zich uit te kleden, het haar op bed gooien, het geven van bevelen aan haar, het tonen van een wapen, het voorkomen dat zij de politie zou bellen - kan het niet anders zijn dan dat verdachte heeft geweten dat hij voor aangeefster een zeer bedreigende situatie heeft gecreëerd waarin voor aangeefster geen enkele keuze meer bestond. Dat aangeefster zich genoodzaakt zag om zich lief en aardig op te stellen om de situatie niet te laten escaleren is dan ook geen omstandigheid waaruit verdachte had kunnen en mogen afleiden dat zij toestemming gaf tot het verrichten van de seksuele handelingen. Ook uit de opnames blijkt dat verdachte zich dit terdege heeft gerealiseerd. Zo zegt verdachte op enig moment: “je neemt me echt in de zeik”, “Ik ben niet gek”.
Uit hetgeen hiervoor is overwogen volgt dat verdachte aangeefster heeft gedwongen tot het ondergaan en het verrichten van seksuele handelingen en dat bij verdachte sprake was van opzet.
Het verweer van de raadsman wordt verworpen.
Op grond van het voorgaande acht het hof wettig en overtuigend bewezen dat verdachte zich op 2 september 2017 te [plaats] schuldig heeft gemaakt aan verkrachting van [aangeefster] en het haar dwingen tot het plegen van ontuchtige handelingen.
Feit 4 Wederrechtelijke vrijheidsberoving
Het hof is van oordeel dat wettig en overtuigend bewezen kan worden dat verdachte op 2 september 2017 te [plaats] opzettelijk [aangeefster] wederrechtelijk van haar vrijheid heeft beroofd en beroofd heeft gehouden.”