Conclusie
Nummer21/03015
Het cassatieberoep
Het middel
188. In de rechtspraak zijn er uitgangspunten geformuleerd waarin de behandeling van de strafzaak ter terechtzitting dient te worden afgerond. Daarbij kan rekening worden gehouden met bijzondere omstandigheden waarvan de redelijkheid van de duur afhankelijk is van de ingewikkeldheid van de zaak en/of de invloed van de verdediging op het procesverloop.
De rechtbank heeft de verdachte voor het onder 1 primair, 2, 3 en 4 bewezen verklaarde veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 7 jaren, met aftrek van de tijd die hij voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in voorarrest heeft doorgebracht.
geen aanleiding [ziet] om in de strafoplegging rekening te houden met het gewijzigde VI-regime.”
Beoordeling van het middel
3.4 In het Nederlandse strafrecht geldt dat de rechter die de zaak behandelt en op basis daarvan over de feiten oordeelt (hierna: de feitenrechter), beschikt over een ruime straftoemetingsvrijheid. Dat wil zeggen dat de feitenrechter binnen de grenzen die de wet stelt, vrij is in de keuze van de op te leggen straf – waaronder ook is te verstaan de strafsoort – en in de keuze en de weging van de factoren die hij daarvoor in de concrete zaak van belang acht. De beslissing over de straftoemeting wordt in sterke mate bepaald door de omstandigheden van het geval en de persoon van de verdachte. Mede gelet op de veelheid aan factoren die van belang (kunnen) zijn bij de keuze van de strafsoort en het bepalen van de hoogte van de straf kan de feitenrechter daarbij slechts tot op zekere hoogte inzicht verschaffen in en uitleg geven over de afwegingen die ten grondslag liggen aan zijn straftoemetingsbeslissing.
in cassatiewordt gegeven. Het hof is daaraan dus niet gebonden. De volgens het hof maximaal te geven strafvermindering van zes maanden kan dus niet op die jurisprudentie zijn gebaseerd. De Hoge Raad geeft in zijn jurisprudentie bekendheid aan de maatstaven die hij zelf toepast voor strafvermindering wegens overschrijding van de redelijke termijn. De Hoge Raad geeft geen concrete richtsnoeren voor de strafvermindering toe te passen door de feitenrechter.
De omvang van de vermindering bedraagt in deze gevallen:(…)
bij een gevangenisstraf of hechtenis niet méér dan de duur van de overschrijding van de redelijke termijn en in elk geval nooit meer dan zes maanden (…).”Dit is echter onjuist: het hof is daaraan zoals gezegd niet gebonden. [15] Dit behoeft naar mijn mening echter niet tot cassatie te leiden indien in dit concrete geval een strafvermindering van zes maanden niet onbegrijpelijk zou zijn. Daarover het volgende.
ook geen aanleiding [ziet] om in de strafoplegging rekening te houden met het gewijzigde VI-regime.”