Conclusie
Nummer22/00434
Inleiding
Het tweede middel
Het eerste middel
“Bewijsoverweging
eerste deelklacht, wijst de steller van het middel ten eerste op het nadeel dat “in de appelschriftuur maar ook bij pleidooi is weergegeven”. De appelschriftuur houdt hierover onder andere het volgende in (met weglating van de voetnoten):
tweede deelklachtgeldt dat het oordeel van het hof dat sprake is van een onherstelbaar vormverzuim in het voorbereidend onderzoek als bedoeld in art. 359a Sv, in cassatie niet is bestreden. Daar moet dus van uit worden gegaan. Ik merk over de deelklacht om te beginnen op dat ik met de steller van het middel van mening ben dat indien een onderzoek aan de smartphone van een verdachte onrechtmatig is geweest, als gevolg waarvan een meer dan geringe inbreuk op art. 8 EVRM is gemaakt, deze onherstelbare aantasting in zijn privacy in beginsel enig nadeel aan de zijde van de verdachte oplevert. Het oordeel van het hof dat “gesteld noch gebleken is” welk nadeel door het vormverzuim is veroorzaakt, lijkt me, in het licht van de vaststelling van het hof dat zich
weleen meer dan geringe inbreuk op het recht van privacy van de verdachte heeft voorgedaan, dan ook iets te kort door de bocht.
Het derde middel
[betrokkene 1]:
mededeling van verbalisant:
mededeling van verbalisant:
mededeling van verbalisant:
“Bewijsoverweging
“3.4. Redengevende feiten en omstandigheden
“Weet je zkr dat het daar ligt hij moet terug want die chick heeft je herkend op die camera'’’): “Hij moet ik die waggie zijn als het een ring is gap. Ik weet niet eens wat t was. Volgens mij een oorbel. Ik dacht dat ik niks had gepakt man haha. Was gewoon brutaal door alles aan t graaien.”Een klein uur later antwoordt [betrokkene 2]:
“Nee is oorbel”.In een groepsgesprek dat op 11 augustus 2014 heeft plaatsgevonden wordt door een onbekend gebleven persoon gezegd:
“hahahaha ik had verdwaalde oorbel in waggie gegooid van [betrokkene 4]”. Op 14 oktober 2014 heeft [betrokkene 1], desgevraagd, aangegeven dat zijn vrouw ook een paar gedraaide oorbellen met een steentje erin mist. Het waren oorbellen met door elkaar gedraaide ringen in verschillende kleuren goud. De oorbellen lagen in een afgesloten Iade die geforceerd was.
nemo tenetur-beginsel besloten zou liggen. Het tweede bezwaar, zo begrijp ik, is dat het hof onvoldoende nauwkeurig zou hebben omschreven in welke overige passages van de Whatsapp-berichten het steun heeft gevonden voor de conclusie dat “graaien” redengevend is voor het bestanddeel wegnemen. Met de verwijzing naar de overige tekst van het Whatsapp-gesprek tussen de verdachte en [betrokkene 2] (bewijsmiddel 3) en naar het groepsgesprek (bewijsmiddel 4), zou het hof onvoldoende hebben gepreciseerd waarin die steun gelegen zou zijn. Hierbij maakt de steller van het middel er een punt van dat de verwijzing naar pagina’s 568-571 onvoldoende specifiek zou zijn.
nemo tenetur-beginsel falen. Het hof kon, gegeven deze voor het bewijs redengevende omstandigheden, oordelen dat het op de weg van de verdachte had gelegen om concreet en op het overige bewijsmateriaal toegespitst uit te leggen wat hij met “graaien” heeft bedoeld, zeker gelet op zijn verweer dat dit niet moet worden begrepen als wegnemen. [4] De klacht over het onvoldoende specifiek aanwijzen van de redengevende passages kan evenmin slagen. De steller van het middel lijkt te miskennen dat niet het onderliggend aantal dossierpagina’s relevant is, maar slechts die onderdelen daaruit die door het hof voor het bewijs zijn gebezigd. Ter zake doet dus niet alles wat op pagina 568-571 te lezen valt (deze paginanummers noemt het hof bij wijze van vindplaatsaanduiding), maar slechts de hieruit gelichte en voor het bewijs gebezigde regels die hierboven zijn weergegeven. Gelet hierop is de uitleg van het hof van de woorden van de verdachte niet onbegrijpelijk en voldoende gemotiveerd.