III.
De onherroepelijke veroordeling
Hoger beroep
5. Ten laste van de aanvrager is door het hof bij arrest van 22 september 2020 bewezenverklaard dat:
“hij op 15 april 2015 te [plaats] opzettelijk aanwezig heeft gehad in een pand aan de [a-straat 1] een hoeveelheid van in totaal 128 hennepplanten, zijnde hennep een middel vermeld op de bij de Opiumwet behorende lijst II.”
6. Deze bewezenverklaring steunt op de volgende bewijsmiddelen:
“1. Een proces-verbaal van bevindingen doorzoeking woning met nummer PL1300-2015086176-14 van 16 april 2015, in de wettelijke vorm opgemaakt door de bevoegde opsporingsambtenaar [verbalisant 1] .
Dit proces-verbaal houdt in, voor zover van belang en zakelijk weergegeven, als
mededeling van verbalisant:
Op woensdag 15 april 2015 heeft er een doorzoeking plaatsgevonden onder toezicht van de rechtercommissaris E. Diepraam. De locatie van de doorzoeking was het adres [a-straat 1] te [plaats] .
In de gemeentelijke basisadministratie staat op dit adres ingeschreven [aanvrager] , geboren op [geboortedatum] 1979 te [geboorteplaats] .
De woning heeft een eigen opgang welke middels een tussendeur was te bereiken. Bij binnenkomst in de woning roken wij een wiet “hennep” lucht. Er bleek in de beide slaapkamers een kleine hennepplantage te zijn.
2. Een proces-verbaal van bevindingen doorzoeking woning, met fotobijlagen, met nummer PL1300-2015086176-15 van 16 april 2015, in de wettelijke vorm opgemaakt door de bevoegde opsporingsambtenaren [verbalisant 1] en [verbalisant 2] . Dit proces-verbaal houdt in, voor zover van belang en zakelijk weergegeven, als
mededeling van verbalisanten (of één van hen):
Aantreffen hennep:
Bij binnenkomst in de woning aan de [a-straat 1] te [plaats] op 15 april 2015 werd meteen, door verbalisanten, een henneplucht waargenomen. In de woning waren twee hennep kweekruimtes. De hennepkwekerij bevond zich in twee los staande ruimtes. In beide ruimtes stonden manshoge zwarte groei tenten, afgesloten middels een rits.
De beide tenten waren aangesloten aan een gesloten luchtfiltersysteem. Na het openen van de tenten zagen wij een ambtshalve bekende in werking zijnde hennepkwekerij. Wij herkenden de planten als zijnde hennepplanten aan de kleur, vorm en geur. In de beide ruimtes, zagen wij, een open kast, waarin diverse elektrische schakel materiaal bevestigd was.
In de achterste ruimte (B) stond een kweekruimte van ongeveer 9 m2 met 63 planten, 6 armaturen, 6 aangesloten assimilatielampen, 1 koolfilter, schakelbord, 1 slakenhuis, 2 ventilatoren, 1 temperatuurventilatieregelaar. In de voorste ruimte (A) stond een kweekruimte van ongeveer 9 m2 met 65 planten, 6 armaturen, 6 aangesloten assimilatielampen, 1 koolfilter, 1 slakenhuis, 2 ventilatoren, hygro-ph/ec en thermometer, 1 temperatuurventilatieregelaar.
In de badkamer troffen wij twee groene voedingsmiddeljerrycans, vier groene voedingsmiddelflessen aan. Tevens stond er een grote open ton met daarin plastic slangen in de badkamer.
3. Een geschrift, zijnde een door de desbetreffende partijen ondertekende huurovereenkomst, blijkens de inhoud daarvan afgesloten tussen Woonstichting [A] te Amsterdam en de verdachte met betrekking tot de woning aan de [a-straat 1] te [plaats] . De overeenkomst is ingegaan op 17 september 1994, voor onbepaalde tijd.
4. Een geschrift, te weten een ID-staat conform SKDB van 25 september 2018, betreffende [aanvrager] , geboren op [geboortedatum] 1979 te [geboorteplaats] . Uit de SKDB blijkt dat deze persoon is ingeschreven bij de gemeentelijke basisadministratie vanaf 18 september 2014 tot en met 8 oktober 2015 op het adres [a-straat 1] , [postcode] [plaats] .”
7. Voorts heeft het hof overwogen, voor zover hier van belang:
“
Bewijsoverwegingen ten aanzien van feit 1
De raadsman heeft zich ter terechtzitting in hoger beroep primair op het standpunt gesteld dat de verdachte dient te worden vrijgesproken van het tenlastegelegde, omdat verdachte de woning aan de [a-straat 1] te [plaats] had onderverhuurd en geen wetenschap had van de kennelijk door die onderhuurder in de woning aangelegde hennepplantage. Daarnaast heeft de verdediging aangevoerd dat de verdachte in de periode dat de hennepplantage zou zijn aangelegd en geëxploiteerd ziek was en het om die reden weinig aannemelijk is dat hij zich bezig hield met het opzetten en verzorgen van een hennepplantage. Tot slot is aangevoerd dat notities in de woning zijn aangetroffen met daarop verschillende handschriften waaruit kan worden afgeleid dat meerdere – en andere – personen betrokken waren bij de hennepplantage.
Voor zover het hof van oordeel is dat de verdachte (op eigen houtje) de hennepplantage heeft gehad, heeft de verdediging het voorwaardelijk verzoek gedaan tot een vergelijkend handschriftonderzoek en onderzoek naar dactyloscopische en/of DNA-sporen op de in de woning aangetroffen notities.
Het hof overweegt als volgt.
Op 15 april 2015 is in de door de verdachte gehuurde woning, op het adres waar hij ook ingeschreven stond, een hennepplantage met 128 hennepplanten aangetroffen. Het hof is van oordeel dat het door de verdachte geschetste alternatieve scenario dat hij elders woonde, de woning had onderverhuurd en dat de hennepplantage zou zijn aangelegd door die onderhuurder buiten de wetenschap en medewerking van de verdachte niet aannemelijk is geworden. Verdachte heeft geen andere gegevens verstrekt van de gestelde onderhuurder dan een enkele voornaam om dit alternatieve scenario ook maar enigszins controleerbaar of aannemelijk te maken, terwijl dit in de omstandigheden van dit geval wel op zijn weg had gelegen. Daar komt bij dat de verdachte over zijn aanwezigheid in de woning aan de [a-straat 1] voorafgaand aan de datum van het aantreffen van de hennepplanten niet consistent heeft verklaard en dat bovendien is gerelateerd dat hij toestemming voor een doorzoeking van die woning heeft geweigerd. Onder die omstandigheden moet de ontkenning van de verdachte dat hij de op 15 april 2015 in de door hem gehuurde woning aangetroffen hennepplanten aanwezig heeft gehad, als onaannemelijk terzijde geschoven worden.
Gelet op het voorgaande acht het hof wettig en overtuigend bewezen dat het de verdachte is geweest die op 15 april 2015 de aangetroffen hennepplanten aanwezig heeft gehad. Dat de verdachte aan depressieve klachten leed, maakt dit oordeel niet anders. Niet is gebleken dat hij ten gevolge daarvan niet in staat was tot het bewezen te verklaren aanwezig hebben van de hennepplanten.
Het hof zal niet bewezen verklaren dat sprake is geweest van het medeplegen van het aanwezig hebben van hennep op 15 april 2015. Het dossier bevat weliswaar aanwijzingen van betrokkenheid van anderen bij de hennepplantage in de periode voorafgaand aan 15 april 2015, maar deze periode wordt niet in de tenlastelegging genoemd.
In deze situatie hoeft het hof dan ook geen beslissing te nemen op de hiervoor genoemde voorwaardelijke verzoeken van de zijde van de verdediging.”
Beroep in cassatie
8. De Hoge Raad oordeelde in het tegen dit arrest ingestelde cassatieberoep dat in vorengenoemde overwegingen als oordeel van het hof besloten ligt dat het niet anders kan dan dat de aanvrager – ongeacht of hij zelf woonachtig was in de woning aan de [a-straat] dan wel op een ander adres – de zich in de woning bevindende hennepplanten opzettelijk aanwezig had en dat dit oordeel, ook in het licht van wat door de verdediging is aangevoerd, niet onbegrijpelijk is.