ECLI:NL:PHR:2024:669

Parket bij de Hoge Raad

Datum uitspraak
2 juli 2024
Publicatiedatum
21 juni 2024
Zaaknummer
23/02970
Instantie
Parket bij de Hoge Raad
Type
Conclusie
Rechtsgebied
Strafrecht
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Cassatieberoep tegen veroordeling voor opzetheling na aanhouding met gestolen fiets

In deze zaak is de verdachte, geboren in 1962, bij arrest van 28 juli 2023 door het gerechtshof 's-Hertogenbosch veroordeeld tot plaatsing in een inrichting voor stelselmatige daders voor de duur van twee jaren wegens opzetheling. De verdachte had op 15 september 2022 in Eindhoven een fiets van het merk Altec voorhanden, terwijl hij wist dat het een door misdrijf verkregen goed betrof. Het hof heeft in zijn uitspraak beslissingen genomen over de teruggave van de gestolen fiets aan de rechthebbende, de aangever in deze zaak. Het cassatieberoep is ingesteld door de verdachte, waarbij advocaat C.M. Peeperkorn een middel van cassatie heeft voorgesteld. De conclusie van de Procureur-Generaal, M.E. van Wees, strekt tot verwerping van het beroep. De zaak draait om de vraag of de bewezenverklaring van opzetheling voldoende is gemotiveerd. Het hof heeft vastgesteld dat de verdachte op een fiets is aangetroffen met een doorgeslepen ringslot en in de fietstassen inbrekerswerktuigen zijn aangetroffen. De verdachte heeft geen aannemelijke verklaring gegeven voor zijn aanwezigheid op dat tijdstip en de omstandigheden rondom de fiets. De Procureur-Generaal concludeert dat de bewezenverklaring van opzetheling voldoende is onderbouwd en dat het cassatieberoep moet worden verworpen.

Conclusie

PROCUREUR-GENERAAL
BIJ DE
HOGE RAAD DER NEDERLANDEN

Nummer23/02970

Zitting2 juli 2024
CONCLUSIE
M.E. van Wees
In de zaak
[verdachte],
geboren op [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1962,
hierna: de verdachte.

Inleiding

1.1
De verdachte is bij arrest van 28 juli 2023 door het gerechtshof 's-Hertogenbosch wegens het subsidiair tenlastegelegde "opzetheling", veroordeeld tot plaatsing in een inrichting voor stelselmatige daders voor de duur van twee jaren. Voorts heeft het hof beslissingen genomen over enkele inbeslaggenomen voorwerpen, waaronder de teruggave van de gestolen fiets aan de rechthebbende [slachtoffer], de aangever in deze zaak.
1.2
Het cassatieberoep is ingesteld [1] namens de verdachte en C.M. Peeperkorn, advocaat in Amsterdam, heeft een middel van cassatie voorgesteld.

Het middel

2.1
Het middel is gericht tegen de (motivering van de) bewezenverklaring en valt uiteen in drie deelklachten. Voor ik op die deelklachten inga, geef ik eerst de bewezenverklaring en bewijsconstructie weer.
Bewezenverklaring en bewijsvoering
2.2
Het hof heeft ten laste van de verdachte bewezenverklaard dat:
“hij op 15 september 2022 te Eindhoven een fiets van het merk Altec voorhanden heeft
gehad, terwijl hij ten tijde van het voorhanden krijgen van dit goed wist dat het een door
misdrijf verkregen goed betrof.”
2.3
Deze bewezenverklaring steunt op de volgende bewijsmiddelen:

1. Een proces-verbaal van bevindingen d.d. 15 september 2022 (p. 3-4), voor zover inhoudende het relaas van de verbalisanten [verbalisant 1] en [verbalisant 2]:
(...)
Op donderdag 15 september 2022 omstreeks 00:18 uur waren wij, verbalisanten, belast met directe noodhulp in de gemeente Eindhoven.
(...)
Op bovengenoemde dag, datum en tijd ontvingen wij, verbalisanten, via onze portofoon de melding van het Operationeel Centrum om te gaan naar de Schootsestraat te Eindhoven. Aldaar zou volgens de melder een zwerver zich ophouden in een parkeergarage.
Op donderdag 15 september 2022 omstreeks 00:40 uur waren wij, verbalisanten, ter plaatse bij de parkeergarage gelegen aan de Schootsestraat met de kruising Frederiklaan. Wij, verbalisanten, zagen een manspersoon op de fiets onder een onderdoorgang vandaan komen welke uitkwam bij genoemde parkeergarage.
(...)
Ik, [verbalisant 1], herkende de man als de mij ambtshalve bekende [verdachte]. Ik, [verbalisant 2], was gaan kijken in de parkeergarage en zag daar op de locatie welke in de melding werd genoemd onderdelen van een fiets liggen, namelijk delen van een ringslot en delen van jasbeschermers.
(...)
Ik, [verbalisant 2], rook ter plaatse een lucht welke ik herkende als van het slijpen van metaal.
Wij, verbalisanten, zagen dat bij de fiets waarop betrokkene [verdachte] zat het ringslot was doorgeslepen.
(...)
Ik, [verbalisant 2], heb op het hoofdbureau van politie gelegen aan de Mathildelaan nummer 4 te Eindhoven een onderzoek ingesteld aan de fiets waarop verdachte [verdachte] zat alsmede de daarop aanwezige fietstassen. Ik, [verbalisant 2] trof in de fietstassen diverse inbrekerswerktuigen aan waaronder een oplader van een DeWalt gereedschapsstuk en een slijpschijf van een slijptol.
Wij, verbalisanten, zijn teruggegaan naar de Schootsestraat om verder onderzoek te doen.
Ik, [verbalisant 2], trof achter een blauwe zeecontainer op de grond een slijptol aan van het merk DeWalt.
2. Een proces-verbaal van bevindingen d.d. 19 september 2022 (p. 9), voor zover inhoudende het relaas van de [verbalisant 3]:
Op maandag 19 september 2022, omstreeks 10.18 uur heb ik, verbalisant [verbalisant 3], een onderzoek ingesteld.
Op genoemde dag, datum en tijdstip heb ik een onderzoek ingesteld in verband met een onderzoek aangaande heling fiets, zijnde een zwarte Altec damesfiets. Ik heb dit onderzoek ingesteld aan de fiets waarop verdachte [verdachte] is aangehouden. In de directe omgeving van de aanhouding hebben collega's onderdelen van een fiets aangetroffen. Deze onderdelen betroffen delen van een doorgeslepen slot alsmede kapotte delen van jasbeschermers.
De fiets, waarop verdachte [verdachte] is aangehouden, mistte beide jasbeschermers. De fiets betreft wel een model fiets waarop jasbeschermers aanwezig horen te zijn. Tevens zag ik dat het slot van de fiets door was geslepen.
3. Een proces-verbaal van aangifte d.d. 15 september 2022 (p. 10-12), voor zover inhoudende de verklaring van aangever [slachtoffer]:
Ik doe aangifte van diefstal van mijn fiets. De weggenomen fiets betreft een zwarte Altec Verona. De fiets was middels een kettingslot en een kabelslot afgesloten. De weggenomen fiets was voorzien van zwarte dubbele fietstassen.
(...)
Op dinsdag 13 september 2022 omstreeks 16:00 uur stond de fiets ter hoogte van de woning. Ik woon te [a-straat 1] in [plaats]. Toen was alles intact.
Toen ik op woensdag 14 september 2022 omstreeks 18:00 uur thuis kwam, zag ik dat de fiets niet meer op de plek stond waar ik hem had gelaten.”
2.4
Het hof heeft in het arrest de volgende bewijsoverweging opgenomen:
“De beslissing dat het bewezenverklaarde door de verdachte is begaan, berust op de feiten en omstandigheden als vervat in de hierboven bedoelde bewijsmiddelen in onderlinge samenhang beschouwd.
Voor een bewezenverklaring van opzetheling is vereist dat de pleger wist dat zijn gedraging (i.c. het voorhanden hebben) een door misdrijf verkregen goed betrof. Onder die wetenschap is naar bestendige rechtspraak voorwaardelijk opzet begrepen, zijnde dat de pleger bewust de aanmerkelijke kans op het voorhanden hebben van een door misdrijf verkregen goed heeft aanvaard. De beantwoording van de vraag of een gedraging de aanmerkelijke kans op het voorhanden hebben van een door misdrijf verkregen goed in het leven roept, is afhankelijk van de omstandigheden van het geval, waarbij betekenis toekomt aan de aard van de gedraging en de omstandigheden waaronder deze is verricht. Het moet gaan om een kans die naar algemene ervaringsregels aanmerkelijk is te achten (vgl. HR 19 januari 1993, ECLI:NL:HR:1993:AD1812; HR 16 februari 1993, ECLI:NL:HR: 1993:1828 en HR 25 maart 2003, ECLI:NL:HR:2003:AE9049).
De wetenschap dat het voorhanden hebben een door misdrijf verkregen goed betrof, moet hebben bestaan ten tijde van het voorhanden krijgen van het goed. Daarbij hoeft het misdrijf niet nader te worden aangeduid of omschreven, maar kan volstaan worden met de vermelding van het feit dat het goed door misdrijf is verkregen. Onder omstandigheden kan het bewijs worden afgeleid uit onder andere de uiterlijke kenmerken van het betreffende goed, de omstandigheden waaronder het betreffende goed bijvoorbeeld voorhanden is en de verklaring van de verdachte over de aanwezigheid van het goed. De omstandigheid dat de verdachte weigert een verklaring af te leggen of een bepaalde vraag te beantwoorden kan op zichzelf, mede gelet op artikel 29, eerste lid, Sv, niet tot het bewijs bijdragen. De strafrechter mag echter bij zijn bewijsoordeel in aanmerking nemen dat de verdachte voor een omstandigheid die op zichzelf of in samenhang met de verdere inhoud van de bewijsmiddelen beschouwd redengevend kan worden geacht voor het bewijs van het aan hem tenlastegelegde feit, geen aannemelijke, die redengevendheid ontzenuwende, verklaring heeft gegeven (vgl. HR 11 april 2017, ECLI:NL:HR:2017:644, rov. 2.3.1. en HR 29 januari 2019, ECLI:NL:HR:2019:97, rov. 2.3.3,).
Het specifieke geval waarin het voorhanden hebben van (brom)fietsen met braaksporen leunt op het feit van algemene bekendheid ‘dat een fiets afkomstig is uit enig misdrijf als deze in goede staat verkeert en een open slot heeft waarbij de sleutel ontbreekt’, is a priori - aldus zonder nadere vaststellingen waaruit kan volgen dat de fiets van misdrijf afkomstig is - niet zonder meer begrijpelijk (vlg. HR 25 januari 2022, ECLI:NL:HR:2022:44).
In onderhavig geval kan worden vastgesteld dat de verdachte omstreeks 00:40 uur - aldus in de nachtelijke uren - is aangetroffen op een fiets met een
doorgeslepenringslot (cursivering hof). Een dergelijke omstandigheid levert volgens het hof, tegen de achtergrond dat verdachte ambtshalve bekend was bij de dienstdoende verbalisanten, een vermoeden op omtrent het voorhanden hebben van een door misdrijf verkregen goed. Daarnaast heeft de verdachte tijdens het politieverhoor geen commentaar willen geven en pas vijf dagen nadien bij de rechter-commissaris een verklaring afgelegd. In de summiere verklaring die de verdachte heeft afgelegd, heeft hij aangegeven dat hij een halfuur voor zijn aanhouding (het hof begrijpt: omstreeks 00:10 uur) een fiets heeft geleend van een kennis.
Uit de bewijsmiddelen volgt voorts dat de verdachte aangetroffen werd onder de onderdoorgang welke uitkwam bij genoemde parkeergarage gelegen aan de Schootsestraat, waarvan gemeld werd dat daarin een zwerver zich ophield. De [verbalisant 2] trof in de parkeergarage onderdelen van een fiets aan, waaronder jasbeschermers. De verbalisant troffen daar verder een doorgeslepen ringslot aan en rook een lucht welke hij herkende als het slijpen van metaal. Vervolgens zagen de verbalisanten dat bij de fiets waarop verdachte zat het ringslot was doorgeslepen. In de fietstassen die op de fiets zaten waarop de verdachte is aangehouden trof [verbalisant 2] diverse inbrekerswerktuigen aan waaronder een oplader van een DeWalt gereedschapsstuk en een slijpschijf van een slijptol. De verbalisant trof nabij de parkeergarage gelegen aan de Schootsestraat achter een blauwe zeecontainer op de grond een slijptol aan van het merk DeWalt. Opvallend is dat uit de bewijsmiddelen blijkt dat de fiets waarop de verdachte is aangetroffen jasbeschermers miste, terwijl deze er op dit model wel op horen te zitten.
Uit het in de nachtelijke uren voorhanden hebben van een (naar later blijkt gestolen) fiets waarvan het ringslot (uiterlijk waarneembaar) doorgeslepen is, terwijl de verdachte wordt aangetroffen in omstandigheden welke schreeuwen om een verklaring - te weten het aantreffen van de verdachte op genoemde fiets op voornoemd tijdstip terwijl de fiets jasbeschermers miste en in de fietstassen van die fiets inbrekerswerktuigen worden aangetroffen waaronder een oplader van een DeWalt gereedschapstuk alsmede een slijpschijf van een slijptol welk gereedschapsstuk, de slijptol, is aangetroffen in de parkeergarage alwaar ten tijde van het aantreffen van de verdachte een lucht werd geroken welke de [verbalisant 2] herkende als het slijpen van metaal - en de verdachte daarvoor geen aannemelijke, de redengevendheid van die omstandigheden ontzenuwende verklaring geeft leidt het hof af dat het niet anders kan zijn dan dat de verdachte ten tijde van zijn aanhouding op 15 september te Eindhoven, een goed zijnde een fiets voorhanden had waarvan hij wist- althans bewust de aanmerkelijke kans heeft aanvaard - dat dit goed van misdrijf afkomstig was.
Op grond van het voorgaande oordeelt het hof dat de verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan opzetheling.”
De eerste deelklacht
2.5
Het middel formuleert als eerste deelklacht dat de bewezenverklaring ontoereikend is gemotiveerd voor wat betreft het onderdeel "door misdrijf verkregen." De klacht komt erop neer dat het hof wel heeft bewezen verklaard dat de verdachte is aangetroffen met een zwarte damesfiets van het type Altec Verona, voorzien van fietstassen (bewijsmiddelen 1 en 2), en dat een fiets met dezelfde kenmerken is gestolen (bewijsmiddel 3), maar niet heeft vastgesteld dat dit dezelfde fiets betrof.
2.6
Uit de bewijsvoering van het hof blijkt dat de verdachte is aangetroffen met een fiets die precies gelijk was aan het type fiets dat een week eerder was gestolen. Het hof heeft kennelijk geoordeeld dat het niet anders kan zijn dan dat dit dezelfde fiets betrof (zo volgt ook uit het feit dat het de teruggave van de fiets aan de aangever [slachtoffer] gelast, zie hiervoor onder 1.1).
2.7
Dit oordeel acht ik, gelet op de specifieke kenmerken van de fiets en het feit dat ter zitting geen verweer is gevoerd over het feit dat het een andere fiets zou (kunnen) zijn, niet onbegrijpelijk. Ten overvloede merk ik nog op dat een blik op het dossier leert dat bij de aangifte van de diefstal (deels opgenomen als bewijsmiddel 3, zie p. 12 van het dossier) ook een framenummer is opgegeven ([framenummer]), en dat dit framenummer gelijk is aan dat van de fiets die bij de verdachte is aangetroffen (p. 9 van het dossier, deels opgenomen als bewijsmiddel 2). De verdachte heeft daardoor hoe dan ook geen belang bij deze klacht.
2.8
De eerste deelklacht faalt.
De tweede deelklacht
2.9
De tweede deelklacht houdt in dat “onvoldoende bewijs voorhanden [is]” voor het oordeel van het hof dat de slijpschijf die is aangetroffen in de fietstassen van de fiets, “is” van de slijptol die is aangetroffen in de parkeergarage.
2.1
Deze deelklacht berust op een onjuiste lezing van het arrest. Het hof heeft niet vastgesteld dat de slijpschijf die is aangetroffen in de fietstassen van de slijptol “is” die is aangetroffen in de parkeergarage. Het hof heeft wel vastgesteld dat de in de fietstassen aangetroffen lader past bij de genoemde slijptol. Het middel ontbeert aldus feitelijke grondslag.
2.11
Ten overvloede merk ik op dat de vaststellingen van het hof niet te fragmentarisch moeten worden bezien, maar als onderdeel van een holistisch bewijsoordeel. Er is wel meer niet vastgesteld door het hof, bijvoorbeeld of de slijptol geschikt is voor het doorslijpen van een slot en of de slijptol daar ook daadwerkelijk voor is gebruikt. Dit staat er evenwel niet aan in de weg dat hetgeen wel is vastgesteld gewicht in de schaal kan leggen in de bewijsconstructie, in die zin dat deze vaststellingen kunnen bijdragen aan het oordeel dat het schuldig-scenario waarschijnlijker is dan het onschuldig-scenario. De optelsom van meerdere op die wijze bijdragende bewijsmiddelen, die ieder voor zich nog wel iets aan de verbeelding overlaten, kan het feitelijke oordeel rechtvaardigen dat het bewijs op enig moment “rond” is. Dit wordt in cassatie zoals bekend slechts op begrijpelijkheid getoetst. In cassatie zal in dergelijke gevallen daarom niet snel succes behaald kunnen worden als zout wordt gelegd op de afzonderlijke fragmenten van de bewijsconstructie op de wijze als met de tweede deelklacht beoogd.
2.12
De tweede deelklacht faalt
De derde deelklacht
2.13
De derde deelklacht stelt aan de orde dat het hof niet heeft vastgesteld dat de verdachte “ten tijde van het voorhanden krijgen” wist dat de fiets een door misdrijf verkregen goed betrof.
2.14
Het middel heeft in zoverre een punt, dat het hof dit inderdaad niet expliciet heeft overwogen. Mijns inziens ligt dit oordeel evenwel besloten in de hierboven weergegeven overwegingen van het hof. Daarbij stel ik voorop dat het hof is uitgegaan van het juiste juridisch kader, zie de derde en vierde alinea van de hierboven weergegeven bewijsmotivering. Ik voeg daaraan toe dat hetgeen aan het slot van de derde alinea is gesteld over de wetenschap van de afkomst van het goed, ook betrekking heeft op het tijdstip van ontstaan van die wetenschap.
2.15
De feitelijke vaststellingen komen er vervolgens op neer dat (i) de verdachte met de fiets is aangetroffen in een onderdoorgang die uitkwam bij een parkeergarage; in welke garage (ii) attributen zijn aangetroffen die - kort gezegd - passen bij het doorslijpen van het ringslot van de fiets terwijl daar bovendien het ringslot en de jasbeschermers zijn aangetroffen die ontbraken op de fiets zelf; en (iii) het in die garage rook naar doorgeslepen metaal; terwijl (iv) in de fietstassen van de onder de verdachte aangetroffen fiets precies die elementen werden aangetroffen die ontbraken in de parkeergarage (een lader en een slijpschijf).
2.16
Deze vaststellingen rechtvaardigen het kennelijke oordeel van het hof dat de verdachte zelf het ringslot heeft doorgeslepen althans hiervan geweten moet hebben. Dat het hof heeft vrijgesproken van de primair tenlastegelegde diefstal doet hier niet aan af, nu dit gaat om de wegnemingshandeling en niet om het doorslijpen van het slot. Het oordeel dat de verdachte moet hebben geweten van het doorslijpen van het slot rechtvaardigt, bij het uitblijven van een aannemelijke verklaring hieromtrent, dan weer de kennelijke conclusie dat de verdachte ook ten tijde van het verkrijgen van de fiets geweten moet hebben dat het een door misdrijf verkregen goed betrof.
2.17
Ook de derde deelklacht faalt.

Afronding

3.1
Het middel faalt en kan worden afgedaan met de aan art. 81 lid1 RO ontleende motivering.
3.2
Ambtshalve heb ik geen gronden aangetroffen die tot vernietiging van de bestreden uitspraak aanleiding behoren te geven.
3.3
Deze conclusie strekt tot verwerping van het beroep.
De Procureur-Generaal
bij de Hoge Raad der Nederlanden
plv. AG

Voetnoten

1.Bij akte van 6 december 2023 is het beroep in cassatie ingetrokken voor zover het was “gericht tegen de vrijspraak van het primair tenlastegelegde”.