ECLI:NL:PHR:2024:670

Parket bij de Hoge Raad

Datum uitspraak
2 juli 2024
Publicatiedatum
21 juni 2024
Zaaknummer
22/01528
Instantie
Parket bij de Hoge Raad
Type
Conclusie
Rechtsgebied
Strafrecht
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Cassatieberoep tegen veroordeling voor openlijke geweldpleging met betrekking tot de betrouwbaarheid van getuigenverklaringen

In deze zaak is de verdachte, geboren in 1989, veroordeeld door het gerechtshof Den Haag voor openlijke geweldpleging. De verdachte heeft cassatie ingesteld tegen deze veroordeling. Het hof heeft de verdediging niet onbegrijpelijk opgevat en de argumenten van de verdediging, die zich richtten op de betrouwbaarheid van getuigenverklaringen, niet als een afzonderlijk uitdrukkelijk onderbouwd standpunt aangemerkt. De verdachte werd beschuldigd van geweld tegen een slachtoffer op 22 april 2019 te Capelle aan den IJssel, waarbij meerdere getuigen verklaringen hebben afgelegd. De verdediging heeft betoogd dat er onvoldoende wettig bewijs is voor de beschuldigingen, en dat de verklaringen van de getuigen tegenstrijdigheden vertonen. De Procureur-Generaal heeft geconcludeerd tot verwerping van het beroep, waarbij werd opgemerkt dat de redelijke termijn voor de uitspraak door de Hoge Raad is overschreden, maar dat dit geen aanleiding geeft voor vernietiging van de uitspraak. De conclusie van de Procureur-Generaal strekt tot verwerping van het cassatieberoep.

Conclusie

PROCUREUR-GENERAAL
BIJ DE
HOGE RAAD DER NEDERLANDEN
Nummer22/01528
Zitting2 juli 2024
CONCLUSIE
M.E. van Wees
In de zaak
[verdachte],
geboren in [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1989,
hierna: de verdachte.
Inleiding
1.1 De verdachte is bij arrest van 21 april 2022 door het gerechtshof Den Haag wegens "openlijk in vereniging geweld plegen tegen personen", veroordeeld tot een taakstraf voor de duur van veertig uren, te vervangen door twintig dagen hechtenis.
1.2 Het cassatieberoep is ingesteld namens de verdachte en S.W.M. Stevens, advocaat in 's‑Gravenhage, heeft één middel van cassatie voorgesteld.
Het middel
2.1 Het middel klaagt dat het hof in strijd met art. 359, tweede lid tweede volzin, Sv heeft verzuimd in het bijzonder de redenen op te geven waarom het is afgeweken van een door de verdediging naar voren gebracht uitdrukkelijk onderbouwd standpunt inzake de betrouwbaarheid van de verklaringen van [slachtoffer], [getuige 1] en [getuige 2].
2.2 Ten laste van de verdachte is bewezenverklaard dat:
“zij op 22 april 2019 te Capelle aan den IJssel openlijk, te weten op het voetbalveld bij [de voetbalvereniging] in vereniging geweld heeft gepleegd tegen een persoon, te weten [slachtoffer], door:
- tegen zijn dijbeen te schoppen en
- in zijn gezicht te krabben en
- tegen zijn lichaam te schoppen en
- meermalen tegen zijn gezicht te schoppen en te stompen en te slaan (terwijl voornoemde [slachtoffer] op de grond lag).”
2.3 Deze bewezenverklaring berust op de volgende bewijsmiddelen:
1.
Het proces-verbaal van aangifte, nummer PL1700-2019119091-1, pagina's 5 en 6 in het proces-verbaal met dossiernummer PL1700-2019119091, van politie eenheid Rotterdam, inhoudende de verklaring van aangever [slachtoffer]:
Plaats delict: [a-straat 1], [postcode] Capelle aan den IJssel
Pleegdatum: 22 april 2019
Op maandag 22 april 2019 verscheen voor mij in het politiebureau, Capelle AD IJssel een persoon die mij opgaf te zijn: [slachtoffer]. Hij deed aangifte en verklaarde het volgende.
Ik doe hierbij aangifte van eenvoudige mishandeling en poging zware mishandeling. Ik was vandaag bij het voetbaltornooi bij [de voetbalvereniging].
Ik zag dat ze met zijn drieën aan kwamen lopen. Die man met dat witte T-shirt, die vader van dat kindje en die moeder. Ik hoorde die moeder schreeuwen: "Pak hem, schop hem." Die vader kwam op mij afgerend. Ineens kwam die moeder, met een vliegende schop, welke terecht kwam op mijn rechter dijbeen. Ik werd aangevallen door hun alle drie. De vader en de jongen met het witte T-shirt sloegen mij met hun vuisten. De moeder krabde mij in mijn gezicht en schopte mij. Het kwam allemaal tegelijk. Ik probeerde weg te rennen. Ik verloor mijn balans en viel op de grond. Van die andere man kreeg ik schoppen en klappen in mijn gezicht. Die moeder en vader hebben mij allebei in mijn gezicht getrapt. De vader trapte mij op mijn neus.
2.
Het proces-verbaal van bevindingen, nummer PL1700-2019119091-3, pagina's 13 en 14 in het proces-verbaal met dossiernummer PL1700-2019119091, van politie eenheid Rotterdam, inhoudende als relaas van de verbalisanten:
Op 23 april 2019 gingen wij naar [de voetbalvereniging] te Capelle aan den IJssel. Ter plaatse werden wij aangesproken door een getuige die ons opgaf te zijn genaamd: [getuige 2].
[getuige 2] verklaarde ons het volgende:
"Zojuist is een er man in elkaar geschopt en geslagen door 2 mannen en 1 vrouw. Deze hebben de man tegen de grond gewerkt. Toen deze man op de grond lag bleven ze schoppen.
De vrouw die ook de man heeft geschopt staat nog langs de lijn bij haar kind."
Door [getuige 2] werd de vrouw aangewezen welke het slachtoffer zou hebben mishandeld.
Zij gaf ons op te zijn genaamd:
[verdachte]
[geboortedatum]/1989 [geboorteplaats].
3.
Het proces-verbaal van verhoor getuige, nummer PL1700-2019119091-11, pagina's 19 en 20 in het proces-verbaal met dossiernummer PL1700-2019119091, van politie eenheid Rotterdam, inhoudende de verklaring van de [getuige 1]:
Mijn zwager liep het veld op en zij doken er met zijn tweeën op. Die moeder begon ook te schoppen. Mijn zwager werd op zijn gezicht geslagen. Terwijl hij op de grond lag is hij op zijn gezicht geslagen en tegen zijn rug geschopt. Die man met dat witte t-shirt trapte hem in zijn gezicht. Zelfs die moeder deed mee en was aan het schoppen.
4.
Het proces-verbaal van verhoor getuige van de raadsheer-commissaris, belast met de behandeling van strafzaken in het gerechtshof Den Haag. Dit proces-verbaal houdt onder meer in - zakelijk weergegeven -:
als de op 22 oktober 2020 tegenover deze raadsheer-commissaris afgelegde verklaring van [getuige 2]:
Op het moment dat ik beneden was, stonden zij al schreeuwend op het veld. Toen haalde de vader van de zoon gelijk uit. Hij stond alleen maar te trappen en te schoppen. Toen het slachtoffer op de grond lag, ging [verdachte] ook trappen. Ik heb het niet goed gezien, maar volgens mij lag hij al na de 2e of 3e klap op de grond. [verdachte] ging zeker twee of drie keer ook een trap geven terwijl meneer op de grond lag. Dat heb ik gezien.
Ik kan met 100 procent zekerheid zeggen dat zij ook trappen heeft gegeven.”
2.4 Blijkens het proces-verbaal van de terechtzitting in hoger beroep van 1 juni 2021 heeft de raadsvrouw van de verdachte (mr. Luijten) aldaar het woord gevoerd overeenkomstig de in het procesdossier gevoegde pleitnota. Deze pleitnota houdt onder meer in (met weglating van voetnoten):

II. Onvoldoende wettig bewijs
3. De ontkennende verklaring van cliënte wordt ondersteund door de verklaringen van [getuige 3] en [getuige 4], maar tegengesproken door de aangifte en de verklaringen van een drietal getuigen. In het navolgende zal ik bepleiten op welke gronden getwijfeld moet worden aan het waarheidsgehalte en de betrouwbaarheid van de belastende getuigenverklaringen die zich in het dossier bevinden, en waarom de ontkenning van cliënte juist wel geloofwaardig is. Ik zal U dan ook verzoeken cliënte vrij te spreken. Tevens zal ik een strafmaatverweer voeren.
4. [slachtoffer] heeft het volgende verklaard over het moment dat de vechtpartij aanving:
"Ineens kwam die moeder met vliegende schop, die kwam terecht op mijn rechter dijbeen."Verder stelt hij dat cliënte hem in zijn gezicht zou hebben gekrabd en hebben geschopt. Deze geweldshandelingen uit de aangifte zijn opgenomen in de tenlastelegging.
Vliegschop tegen dijbeen
5. Allereerst is er geen enkele getuige die heeft verklaard dat het cliënte is geweest die de eerste klap of schop heeft uitgedeeld. Getuigen [getuige 5] en [getuige 1] hebben verklaard dat het [getuige 3] en [getuige 4] waren die
"begonnen te slaan en schoppen."Volgens [getuige 2] was het [getuige 3] die de eerste klap uitdeelde.
6. Geen enkele getuige rept met enig woord over een vliegschop van [verdachte] tegen het dijbeen van [slachtoffer]. [getuige 5] heeft zelfs verklaard überhaupt niet te weten of cliënte [slachtoffer] daadwerkelijk heeft geschopt.
7. Kortom: het procesdossier bevat onvoldoende wettig bewijs waaruit blijkt dat cliënte [slachtoffer] tegen zijn dijbeen heeft geschopt.
In gezicht gekrabd
8. Ook de stelling van aangever dat het [verdachte] is geweest die hem in zijn gezicht heeft gekrabd, wordt op geen enkele wijze ondersteund door enig ander bewijsmiddel. Geen van de getuigen verklaart dit gezien te hebben.
9. Cliënte heeft tijdens haar verhoor aangegeven [slachtoffer] onmogelijk gekrabd te kunnen hebben, aangezien zij geen nagels had. Zij bijt haar nagels dusdanig ver af dat zij simpelweg niet in staat is om te krabben.
10. Ook dit onderdeel van de tenlastelegging kan dus niet worden bewezen, aangezien hiervoor onvoldoende bewijs is.
Tegen gezicht stompen en/of slaan
11. In de tenlastelegging is tevens opgenomen dat [verdachte] [slachtoffer] in zijn gezicht zou hebben gestompt of geslagen, terwijl hij op de grond lag. Waar deze verdenking op is gebaseerd, wordt niet duidelijk uit het procesdossier. Aangever noch getuigen hebben namelijk verklaard dat cliënte stompen of klappen heeft uitgedeeld, waardoor dit onderdeel van de tenlastelegging evenmin kan worden bewezen.
Ill. Onvoldoende overtuigend bewijs
Tegen lichaam en/of in gezicht schoppen
12. Wat dus resteert is de aantijging dat cliënte [slachtoffer] zou hebben geschopt.
13. Zoals gezegd ontkent zij dit ten stelligste. Cliënte heeft verklaard op het moment van de vechtpartij met haar jongste zoontje Braeden in een
dugoutte hebben gezeten, op enkele meters van de vechtende mannen. Ook [getuige 3] en [getuige 4] hebben dit, onafhankelijk van elkaar, verklaard.
14. Wat maakt dat aan deze verklaringen veel bewijskracht toekomt, is het feit dat ze niet vooraf op elkaar kunnen zijn afgestemd. Zowel [getuige 3] als [verdachte] zijn namelijk meteen op het voetbalveld gearresteerd en afzonderlijk van elkaar overgebracht naar een politiebureau en verhoord. Het is volstrekt onaannemelijk dat zij allebei, onafhankelijk van elkaar, dezelfde onwaarheid hebben bedacht.
15. Aangever en de getuigen [getuige 1] en [getuige 2] hebben daarentegen alle gelegenheid gehad elkaars verklaringen - bewust dan wel onbewust - te beïnvloeden. Aangever en [getuige 1 en 5] zijn familie van elkaar, waardoor het meer dan aannemelijk is dat zij het incident met elkaar hebben besproken voordat zij tegenover de politie een verklaring hebben afgelegd.
16. [getuige 2] lijkt echter een onafhankelijke getuige te zijn. Toch zijn er aanwijzingen dat ook zijn verklaring door derden is beïnvloed. Ik licht dit toe.
17. In zijn verhoor bij de raadsheer-commissaris heeft [getuige 2] verklaard na de vechtpartij niet met andere mensen over de situatie te hebben gesproken. Andere onderdelen van zijn verklaring tonen echter aan dat dit niet waar kan zijn.
18. Allereerst geeft hij aan
“achteraf” gehoord te hebben dat [slachtoffer] de oom was van het jongetje dat ruzie had gekregen met het zoontje van [verdachte]. Ook blijkt uit zijn verhoor dat hij kennelijk weet dat [getuige 4] de vader is van het oudste zoontje van [verdachte], en dat [getuige 4] haar ex-partner is. Dit is informatie die hij op geen andere manier kan hebben verkregen, dan door het incident met anderen te bespreken. En wanneer mensen met elkaar over een voorval praten, is het onvermijdelijk dat zij elkaars herinneringen beïnvloeden.
19. Er zijn daarnaast meerdere andere redenen denkbaar waarom getuigen ten onrechte over betrokkenheid van [verdachte] bij de vechtpartij kunnen hebben verklaard.
20. Allereerst is het begrijpelijk dat [verdachte], [getuige 3] en [getuige 4] door omstanders als een eenheid werden gezien, gezien hun familiaire banden. Bovendien was [verdachte] weldegelijk betrokken geweest bij de aanleiding van de vechtpartij, toen [slachtoffer] haar zoontje had geduwd, dan wel bij zijn nek had gepakt en opzij had gesleurd. Zoals uit verschillende verklaringen blijkt, zijn de organisatoren van het toernooi toen tussen beiden gekomen en hebben de ruzie gesust.
21. Hoewel dit alles ervoor kan zorgen dat cliënte in de beleving van getuigen een significante en wezenlijke bijdrage heeft geleverd aan het geweld tegen [slachtoffer], betekent dit echter niet dat dit ook feitelijk het geval is geweest.
22. Kortom: enerzijds is er de ontkenning van cliënte, die wordt ondersteund door de verklaringen van [getuige 3] en [getuige 4]. Anderzijds zijn er de aangifte en belastende getuigenverklaringen. De ontkenning van cliënte is geloofwaardig en dient in de optiek van de verdediging gevolgd te worden, nu vaststaat dat zij deze niet heeft kunnen afstemmen op de eveneens ontlastende verklaringen van [getuige 3] en [getuige 4]. De aanwijzing van mogelijke beïnvloeding van de belastende getuigen doet aan de geloofwaardigheid van deze verklaringen dusdanig af, dat zij in het licht van de ontlastende verklaringen niet kunnen worden gevolgd.
23. Reden waarom ik U primair verzoek cliënte vrij te spreken, vanwege het ontbreken van voldoende wettig en overtuigend bewijs.”
2.5 Op de terechtzitting van 1 juni 2021 heeft het hof het onderzoek gesloten. Bij tussenarrest van 15 juni 2021 heeft het hof het onderzoek heropend en geschorst teneinde een drietal getuigen te horen, waaronder [slachtoffer] en [getuige 1].
2.6 Op 7 april 2022 is het onderzoek hervat. Blijkens het proces-verbaal van die terechtzitting heeft de raadsvrouw van de verdachte (mr. Bergsma) aldaar het woord gevoerd overeenkomstig de in het procesdossier gevoegde schriftelijke aanvullingen op de op 1 juni 2021 door mr. Luijten voorgedragen pleitnota. Deze aanvullingen houden onder meer in (met weglating van voetnoten):
“3. Ik veronderstel uw hof bekend met hetgeen door mr. Luijten in haar pleidooi naar voren is gebracht. In dit pleidooi zal ik slechts een aanvulling geven op dat pleidooi naar aanleiding van de aanvullende getuigenverklaringen, om herhaling te voorkomen. Met uw instemming verzoek ik u derhalve de pleitnota van mr. Luijten als hier herhaald en ingelast te beschouwen.
4. Ook naar aanleiding van de aanvullende getuigenverklaringen zal ik u, op basis van het navolgende, u verzoeken cliënte vrij te spreken.
II. Onvoldoende wettig bewijs
5. Zoals mr. Luijten uitvoerig heeft bepleit, bevatten de getuigenverklaringen in het dossier tegenstrijdigheden. Ook moet worden getwijfeld aan het waarheidsgehalte en de betrouwbaarheid van de belastende verklaringen. De aanvullende verhoren hebben het door mr. Luijten daarover naar voren gebrachte verder versterkt en vormen daarbij een verdere ondersteuning van de verklaring van cliënte dat zij niet betrokken is geweest bij de vechtpartij. In het navolgende zal ik dit toelichten, mede aan de hand van de verschillende geweldshandelingen zoals ten laste gelegd.
6. Eerst ga ik in op het ontbreken van voldoende wettig bewijs voor het merendeel van de op de tenlastelegging opgenomen onderdelen, op grond waarvan cliënte ten aanzien van die onderdelen van de tenlastelegging dient te worden vrijgesproken. Daarbij beperk ik mij tot een aanvulling van het verweer van mr. Luijten, op basis van de verhoren van 21 september 2021.
Vliegschop tegen dijbeen
7. Ten aanzien van de vliegschop tegen het dijbeen geldt dat aangever, [slachtoffer], in zijn aanvullende verklaring op 21 september 2021 heeft gesteld dat deze trap is gegeven door de
bekendevan cliënte. De trap is volgens aangever dus, anders dan hij in zijn aangifte stelt,
nietgegeven door cliënte.
8. Zoals reeds bepleit rept geen van de andere getuigen over een vliegschop of karatetrap van cliënte en ontkent cliënte iedere betrokkenheid. Met deze bevestiging van aangever bevat het procesdossier onvoldoende wettig bewijs waaruit zou volgen dat cliënte [slachtoffer] tegen zijn dijbeen zou hebben geschopt.
In gezicht gekrabd
9. Dit geldt ook voor het krabben in het gezicht. Waar [slachtoffer] in zijn aangifte nog stelt dat cliënte hem in zijn gezicht zou hebben gekrabd, antwoordt hij op de vraag van de raadsheer-commissaris of hij is gekrabd stellig:
"Nee."
10. Nu ook ten aanzien van deze verdenking iedere aanwijzing daartoe in het dossier ontbreekt, kan ook dit onderdeel van de tenlastelegging niet worden bewezen wegens onvoldoende wettig bewijs.
Tegen zijn lichaam te schoppen en tegen gezicht stompen en/of slaan
11. Over de vraag of [slachtoffer] tegen zijn lichaam is geschopt, is hij ook duidelijk: nee. Op vragen van de raadsheer-commissaris hierover antwoordt aangever dat hij alleen op zijn gezicht is geraakt.
12. Van stompen of slaan in zijn gezicht spreekt [slachtoffer] op geen enkel moment. Ook de andere getuigen spreken hier niet over.
13. Ook ten aanzien van deze onderdelen van de tenlastelegging ontbreekt dus voldoende wettig bewijs.

III. Onvoldoende overtuigend bewijs

14. Dan kom ik bij de aantijging dat cliënte [slachtoffer] meermaals zou hebben geschopt. Reeds uitvoerig is bepleit dat de belastende verklaringen uit het procesdossier hieromtrent onvoldoende betrouwbaar zijn. Een van de redenen hiervoor is dat aangever, de [getuige 1 en 5] en [getuige 2] alle gelegenheid hebben gehad elkaars verklaringen - bewust dan wel onbewust - te beïnvloeden. [getuige 1] maakt dit meer concreet: hij heeft zijn zwager naar het politiebureau gereden voor de aangifte en heeft zelfs naast hem gezeten toen hij aangifte deed. Het is niet voorstelbaar dat zij toen niet hebben gesproken over de vechtpartij. Aan deze Verklaringen kan dan ook niet méér gewicht toekomen dan aan de verklaringen van 21 september 2021 en andere verklaringen in het dossier.
15. Hier staat namelijk tegenover dat cliënte al vanaf haar aanhouding stellig ontkent dat zij betrokken is geweest bij de vechtpartij. Zij bevond zich op dat moment namelijk in een
dugoutop enkele meters van de vechtpartij vandaan. Dit heeft zij op de zitting van 1 juni 2021 aan uw hof nader toegelicht.
16. Haar verklaring wordt ondersteund door de verklaringen Van [getuige 3] en [getuige 4]. Zij hebben beiden bij de politie, zonder dat zij elkaar en/of aangeefster hebben kunnen spreken en dus een verklaring op elkaar hebben kunnen afstemmen, verklaard dat cliënte niet betrokken is geweest bij de vechtpartij.
17. Ook de [getuige 5] heeft in zijn verhoor bij de raadsheer-commissaris de verklaring van [verdachte] bevestigd. Hij verklaarde dat cliënte zich bij de
dugoutsbevond en dus op enige afstand van de vechtpartij die ontstond. Dit ondersteunt en bevestigt niet alleen haar verklaring, maar ook de betrouwbaarheid daarvan. Immers is [getuige 5] een voor cliënte onafhankelijke getuige die haar verklaring onderschrijft.
18. Als [getuige 5] wordt gevraagd wie er allemaal geweld hebben gebruikt tegen [slachtoffer] en of cliënte daarbij betrokken was, antwoordt de getuige
: "Ik kan me ook niet herinneren of zij geweld heeft gebruikt."
19. Dat laatste zegt ook [getuige 1]. Bij de raadsheer-commissaris verklaarde hij
: "Ik kan me nu niet meer herinneren of die vrouw iets deed. U, rhc, zegt mij dat ik bij de politie heb verklaard dat die moeder meedeed met het schoppen. Dat kan ik me nu niet meer herinneren.”
20. En dat terwijl de beide getuigen zich wél feitelijke handelingen herinneren zoals zouden zijn verricht door [getuige 3] en [getuige 4]. [getuige 5] zegt daarnaast dat hij [verdachte] heeft horen schreeuwen tijdens de vechtpartij. Hij heeft haar dus wel gezien en gehoord, maar niet zien schoppen.
21. Voorgaande staat in schril contrast met de (aanvullende) verklaring van aangever. Aangever heeft namelijk gezegd dat [verdachte] en haar partner hem meerdere malen hebben getrapt en dat zij elkaar daarbij afwisselden. Die verklaring vindt op geen enkele manier steun in de verklaringen van de andere getuigen. Het is volstrekt onvoorstelbaar dat cliënte een dergelijke grote rol heeft gehad tijdens de vechtpartij, maar dat de getuigen [getuige 5] en [getuige 1] dit niet hebben gezien en zich hier helemaal niets over kunnen herinneren. Als cliënte meerdere malen tegen het hoofd van aangever zou hebben geschopt, had zij zich juist telkens midden in het gedrang bevonden. De [getuige 1 en 5] stonden beiden dicht op, zo niet tussen, de mannen die met elkaar in gevecht waren en hebben dus goed zicht gehad op de situatie. Zij hadden haar in dat geval dus moeten zien en zouden zich haar handelingen hebben moeten herinneren als zij in het gezicht van aangever zou hebben geschopt. Dergelijke handelingen van de betrokken mannelijke verdachten herinneren ze zich immers wel.
22. Uit voorgaande volgt dat één ding duidelijk is: er heeft een vechtpartij plaatsgevonden waardoor een chaotische situatie is ontstaan. Uit het dossier en voorgaande volgt echter
nietdat cliënte hierbij betrokken was, hetgeen zij zelf ook ontkent.
23. Van de in totaal zeven personen die over het incident verklaringen hebben afgelegd, stellen slechts twee bij nadere vragen zich op het standpunt dat cliënte betrokken was bij de vechtpartij en schoppen heeft uitgedeeld aan aangever. Dit zijn aangever en de [getuige 2], welke getuige tijdens zijn verhoor reeds heeft aangegeven dat hij bepaalde informatie ‘achteraf’ heeft gehoord, waardoor zijn verklaring sterk aan betrouwbaarheid inboet. Aangever was daarnaast het lijdend voorwerp in het gevecht. Doordat hij zich heeft geprobeerd te verweren is het erg begrijpelijk dat hij niet goed heeft kunnen zien wie hem heeft geschopt. In feite bevestigt hij dit ook aan het einde van zijn verhoor bij de raadsheer-commissaris, als hij verklaart dat hij niet heeft gezien of iemand heeft geprobeerd in te grijpen.
24. De andere vier getuigen - [getuige 3], [getuige 4] en [getuige 1 en 5] - ondersteunen daarentegen de verklaring van cliënte: zij heeft niet tegen het gezicht/hoofd van [slachtoffer] geschopt.
25. Reden waarom ik u verzoek cliënte vrij te spreken vanwege het ontbreken van voldoende wettig en overtuigend bewijs.”
2.7
Het hof heeft het onder 2.4 en 2.6 weergegeven betoog van de raadsvrouwen – waarvan de uitleg is voorbehouden aan de feitenrechter – kennelijk opgevat als een tot vrijspraak strekkend verweer ten aanzien van het voorhanden bewijs. Hetgeen door de raadsvrouwen in dat verband is aangevoerd omtrent de betrouwbaarheid van de verklaringen van [slachtoffer], [getuige 1] en [getuige 2] heeft het hof kennelijk niet als een – afzonderlijk – uitdrukkelijk onderbouwd standpunt aangemerkt, maar opgevat als een onderbouwing van het algemene bewijsverweer. Een en ander acht ik niet onbegrijpelijk, gelet op het volgende.
2.8
Het verweer van de verdediging is aan de hand van de verschillende tenlastegelegde gedragingen in twee delen onderverdeeld. Ten aanzien van het grootste deel van de tenlastegelegde gedragingen is het verweer ondubbelzinnig toegespitst op het ontbreken van steunbewijs (of houdt het in dat zelfs uit de verklaring van de aangever zelf niet kan worden afgeleid dat de verdachte de betreffende gedraging heeft verricht). [1] Dat deel van het verweer is, geheel recht doende aan de inhoud daarvan, ook getiteld “onvoldoende wettig bewijs”. Het tweede deel van het verweer komt erop neer dat een weging tussen de verklaring van de verdachte en die van de aangever in het voordeel van de verdachte zou moeten uitvallen, omdat de verdachte en de getuigen die de verklaring van de verdachte ondersteunen – anders dan de aangever en de getuigen die de verklaring van de aangever ondersteunen – geen gelegenheid hebben gehad elkaars verklaringen te beïnvloeden. [2] Dat deel van het verweer is, even toepasselijk als voorgaand opschrift, getiteld “onvoldoende overtuigend bewijs”. Het betoog mondt vervolgens uit in de algemene conclusie dat de verdachte moet worden vrijgesproken “vanwege het ontbreken van voldoende wettig en overtuigend bewijs”. Van (het toewerken naar) de conclusie dat de in het middel genoemde verklaringen van het bewijs moeten worden uitgesloten is geen sprake. [3]
2.9
Het standpunt van de verdediging omtrent het ontbreken van voldoende wettig en overtuigend bewijs vindt in voldoende mate zijn weerlegging in de door het hof gebezigde bewijsvoering. Art. 359 lid 2, tweede volzin, Sv noopte het hof niet de bestreden uitspraak in dit opzicht nader te motiveren.
2.1
Het middel faalt en kan worden afgedaan met de aan art. 81 lid 1 RO ontleende motivering.
Afronding
3.1
Ambtshalve merk ik op dat de Hoge Raad uitspraak zal doen nadat meer dan twee jaren zijn verstreken na het instellen van het cassatieberoep. Dat betekent dat de redelijke termijn als bedoeld in art. 6 EVRM is overschreden. Gelet op de aan de verdachte opgelegde straf (een taakstraf van minder dan honderd uren), kan de Hoge Raad volstaan met de constatering van die overschrijding. [4]
3.2
Verder heb ik ambtshalve geen gronden aangetroffen die tot vernietiging van de bestreden uitspraak aanleiding behoren te geven.
3.3
Deze conclusie strekt tot verwerping van het beroep.
De Procureur-Generaal
bij de Hoge Raad der Nederlanden
plv. AG

Voetnoten

1.Punt 5 t/m 11 van de hiervoor onder 2.4 weergegeven pleitnota van mr. Luijten en punt 7 t/m 13 van de van de hiervoor onder 2.6 weergegeven pleitnota van mr. Bergsma.
2.Punt 12 t/m 22 van de pleitnota hiervoor onder 2.4 weergegeven van mr. Luijten en punt 14 t/m 24 van de hiervoor onder 2.6 weergegeven pleitnota van mr. Bergsma.
3.Vgl. HR 21 november 2017, ECLI:NL:HR:2017:2961 (art. 81 RO) en de daaraan voorafgaande conclusie van toenmalig AG Bleichrodt (ECLI:NL:PHR:2017:1270, randnummers 7 en 8) en HR 29 juni 2010, ECLI:NL:HR:2010:BL1493.
4.HR 17 juni 2008, ECLI:NL:HR:2008:BD2578, rov. 3.6.2.