Conclusie
1.Overzicht
Inleiding
onderdeel 2bespreek ik de feiten en het geding in feitelijke instanties en in
onderdeel 3het geding in cassatie. In
onderdeel 4bespreek ik de cassatiemiddelen.
2.De feiten en het geding in feitelijke instanties
Feiten
3.Het geding in cassatie
Middel IIvoegt daaraan toe dat ’s Hofs oordeel dat deze prestaties worden verricht in het kader van een rechtsbetrekking met [A], onbegrijpelijk is. Belanghebbende verricht de inzameling uit hoofde van haar wettelijke taak.
Middel IVkeert zich in dit verband specifiek tegen het oordeel dat niet is gebleken dat de onderwerpelijke overeenkomst is aangegaan onder dusdanige condities dat een commercieel opererende onderneming ervan had afgezien. Volgens het middel is er geen enkele marktpartij te vinden die onder dezelfde afspraken zou handelen.
middel Vgeeft het Hof ten onrechte geen oordeel over de stelling van belanghebbende dat zij met de onderwerpelijke prestaties handelt als overheid. Indien de motivering van het Hof moet worden gelezen in de uitspraak van 21 november 2024 inzake de jaren 2015 tot en met 2019, dan is het oordeel onbegrijpelijk. Het (gescheiden) inzamelen van huishoudelijk afval is een bij wet aan de gemeente opgedragen taak, zodat volgens het middel onbegrijpelijk is dat geen sprake is van overheidshandelen.
middel VII). Dit is niet een zelfstandig middel maar een die is verweven met de overige middelen. Het voert onder meer aan dat het op de weg van de Inspecteur ligt aannemelijk te maken welke prestaties belanghebbende verricht en wie de afnemer is van deze prestaties. Voorts voert het aan dat de Inspecteur dient te bewijzen dat sprake is van deelname aan een markt. Het concludeert dat het Hof de bewijslast voor deze punten onjuist heeft verdeeld.
middel Iin dat uit de stukken van het geding wel degelijk blijkt dat door middel van [A] collectief uitvoering wordt gegeven aan de verplichtingen van het verpakkend bedrijfsleven. Het Hof heeft dan ook met juistheid geoordeeld dat belanghebbende een dienst verricht aan [A] (dan wel stichting [B]). Met betrekking tot
middel IIvoegt hij daaraan toe dat het middel berust op de onjuiste veronderstelling dat belanghebbende een wettelijke taak heeft met betrekking tot het scheiden van afval.
middel IIImerkt de Staatssecretaris op dat het verpakkend bedrijfsleven verantwoordelijk is voor de inzameling en verwerking van verpakkingsafval. Het kan deze werkzaamheden in beginsel zelf uitvoeren, al dan niet door inschakeling van commerciële afvalverwerkers, zodat sprake is van een markt voor afvalinzameling en afvalverwerking. Dat het verpakkend bedrijfsleven haar inzamelverplichting inzake verpakkingsafval ten dele uitbesteedt aan gemeenten, doet hieraan niet af. Met betrekking tot
middel IVvoert de Staatssecretaris aan dat belanghebbende van [A] een vergoeding ontvangt van alle benodigde kosten die worden gemaakt voor de uitvoering van de Raamovereenkomst dan wel de Ketenovereenkomst. Het standpunt van belanghebbende dat de overeengekomen vergoeding de kosten van de inzameling van al het huishoudelijk afval niet dekt, is irrelevant. Een dergelijke dekking ligt ook geheel niet in de reden, aangezien de kosten voor de inzameling van huishoudelijk afval reeds uit een andere bron worden vergoed: de bijdragen op basis van de afvalstoffenheffing. Gelet hierop zijn de oordelen dat de onderwerpelijke overeenkomst niet is aangegaan onder dusdanige condities dat een commercieel opererende onderneming ervan had afgezien en dat niet aannemelijk is dat de gemeente de overeenkomst is aangegaan zonder verwachting een positief resultaat te halen, rechtens juist en niet onbegrijpelijk.
middel Vmerkt de Staatssecretaris op dat het Hof onder verwijzing naar zijn eerdere uitspraak wel degelijk is ingegaan op het betoog van belanghebbende dat sprake is van handelen als overheid. Het bedoelde oordeel acht de Staatssecretaris rechtens en op feitelijke gronden juist, nu belanghebbende voor de betrokken handelingen geen gebruik maakt van overheidsprerogatieven.
middel VImerkt de Staatssecretaris op dat hij zich kan vinden in het oordeel van het Hof dat belanghebbende één samengestelde prestatie sui generis verricht, waarop de verleggingsregeling niet van toepassing is. Volgens het verweer is het scheiden van afval voor toepassing van de verleggingsregeling niet een ‘verwerkingsdienst’. De verleggingsregeling kan in ieder geval niet van toepassing zijn op de meeromvattende dienst sui generis.
4.Bespreking van de middelen
Dienst onder bezwarende titel (middel I en middel II)
Artikel 4 – nascheidingsmodel
hadden kunnen worden.
Gmina O. [23] van het Hof van Justitie, maar het Hof overweegt terecht dat haar situatie niet vergelijkbaar is met de situatie die zich voordeed in dat arrest. [24] Een belangrijk verschil is namelijk dat het Hof van Justitie in het genoemde arrest oordeelt dat de activiteiten van de betrokken Poolse gemeente niet duurzaam werden verricht [25] . Belanghebbende verricht haar activiteiten op duurzame wijze, aldus het Hof (4.24). Tot slot oordeelt het Hof ook terecht dat niet van belang is dat belanghebbende geen winst nastreeft en (mede) handelt met het oog op het algemeen belang. [26]
Gmina O.en
Gmina L.In die conclusies kwam ik tot de slotsom dat het bestreden oordeel niet in stand kon blijven en dat verwijzing moest volgen. [27] Ik kwam tot die slotsom omdat het gerechtshof in die zaken een onjuist toetsingskader had gehanteerd en ik verder onvoldoende feitelijke aanknopingspunten zag op grond waarvan de Hoge Raad de zaak kon afdoen. [28] Dit is anders in de onderhavige zaak, waarin het oordeel over de economische activiteit mijns inziens in stand kan blijven.
Frenetikexito [34] , waarin het Hof van Justitie de ondeelbare prestatie van variant (i) (punten 38 en 39) onderscheidt van de hoofprestatie met bijkomende prestatie(s) van variant (ii) (punten 40 tot en met 42):