ECLI:NL:PHR:2025:1230

Parket bij de Hoge Raad

Datum uitspraak
11 november 2025
Publicatiedatum
10 november 2025
Zaaknummer
23/04940
Instantie
Parket bij de Hoge Raad
Type
Conclusie
Rechtsgebied
Strafrecht
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Schuldwitwassen en de juridische implicaties van tenaamstelling van voertuigen in het strafrecht

In deze zaak is de verdachte, geboren in 1994, veroordeeld door het gerechtshof Amsterdam voor schuldwitwassen, waarbij geen straf of maatregel is opgelegd. De zaak betreft de tenaamstelling van een Volkswagen Polo op naam van de verdachte, die door haar vader was aangeschaft. De verdachte heeft cassatie ingesteld, waarbij zij aanvoert dat de bewezenverklaring van het verwerven en voorhanden hebben van de auto onvoldoende is gemotiveerd. Het hof heeft echter geoordeeld dat de verdachte redelijkerwijs moest vermoeden dat de auto afkomstig was uit een misdrijf, gezien de financiële problemen van haar vader en de omstandigheden waaronder de auto op haar naam werd gezet. De verdachte had de plicht om onderzoek te doen naar de herkomst van de auto, maar heeft dit nagelaten. De conclusie van de procureur-generaal strekt tot verwerping van het beroep, omdat de bewezenverklaring van het verhullen van de rechthebbende op de auto voldoende is onderbouwd. De zaak heeft ook samenhang met andere lopende zaken, en de procureur-generaal wijst op de mogelijkheid van overschrijding van de redelijke termijn voor de uitspraak.

Conclusie

PROCUREUR-GENERAAL
BIJ DE
HOGE RAAD DER NEDERLANDEN
Nummer23/04940
Zitting11 november 2025
CONCLUSIE
D.J.M.W. Paridaens
In de zaak
[verdachte] ,
geboren in [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1994,
hierna: de verdachte.

1.Inleiding

1.1
De verdachte is bij arrest van 5 december 2023 door het gerechtshof Amsterdam [1] veroordeeld wegens “schuldwitwassen, meermalen gepleegd” en aan haar is met toepassing van art. 9a Sr geen straf of maatregel opgelegd.
1.2
Er bestaat samenhang met de zaken 23/04826, 23/04870, 23/04893 en 23/04938. [2] In deze zaken zal ik vandaag ook concluderen.
1.3
Namens de verdachte heeft M. Berndsen, advocaat in Amsterdam, één middel van cassatie voorgesteld.

2.Het middel

2.1
Het middel klaagt dat de bewezenverklaarde witwashandelingen ten aanzien van de Volkswagen Polo blijk geven van een onjuiste rechtsopvatting, althans ontoereikend zijn gemotiveerd.
2.2
Ten laste van de verdachte is bewezenverklaard dat:
“zij in de periode van 4 december 2015 tot en met 27 maart 2017 in Nederland
1. een auto (te weten een Volkswagen Polo met [kenteken 1] , ter waarde van € 13.095) en 3. € 21.000 en € 126.627,64 (afkomstig uit de verkoop van een pand/woning in Portugal met het adres [a-straat 1] , [plaats] ) en
5. €150.000
heeft verworven en/of voorhanden heef gehad en/of heeft gebruikt en/of heef overgedragen en/of heeft omgezet en/of van dat voorwerp en die geldbedragen de herkomst en/of de vervreemding en/of de werkelijke aard heeft verborgen en/of verhuld en/of heeft verborgen en/of verhuld wie de rechthebbende op dat voorwerp en die geldbedragen was en/of wie dat voorwerp en die geldbedragen voorhanden had, terwijl zij telkens redelijkerwijs moest vermoeden dat dit voorwerp en deze geldbedragen geheel of gedeeltelijk - onmiddellijk of middellijk - afkomstig waren uit enig misdrijf.”
2.3
Het hof heeft, voor zover hier van belang, de volgende bewijsoverwegingen in het arrest opgenomen (met weglating van een voetnoot):
“1.
Inleiding en relevante feiten en omstandigheden
Deze strafzaak komt voort uit het opsporingsonderzoek dat bekend is onder de naam [naam onderzoek] ’. In dit onderzoek is door de FIOD onderzocht of de verdachte en haar broer wisten of redelijkerwijs moesten vermoeden dat geldbedragen en goederen die zij in 2015 en 2016 – direct of indirect – van hun vader [medeverdachte 1] hebben ontvangen, van enig misdrijf afkomstig zijn en zich aldus hebben schuldig gemaakt aan (schuld)witwassen. [medeverdachte 1] is op 28 juni 2019 onherroepelijk veroordeeld voor medeplegen van oplichting van investeerders in [A] en voor het witwassen van de opbrengsten van die oplichting, waarbij hij gebruik maakte wan de vennootschap [B] B.V.’
Het hof acht bij de beoordeling de volgende feiten en omstandigheden, ontleend aan de aan dit arrest als bijlage gehechte bewijsmiddelen, van belang.
[…]
- Op 2 december 2015 heef de vader van de verdachte – gebruikmakend van de bankrekening van [C] – twee auto’s gekocht, een Audi A4 ( [kenteken 2] ) voor een bedrag van € 25.445,00 en een Volkswagen Polo ( [kenteken 1] ) voor een bedrag van € 13.095,00. Twee dagen later is de Volkswagen Polo op naam van de verdachte gezet en de Audi A4 op naam van haar broer. De reden hiervoor was volgens verdachte om haar broer het – naar het hof begrijpt: naderende – faillissement van [medeverdachte 1] . De auto’s waren voor [medeverdachte 1] .
[…]
3.
Bewijs impliciet subsidiair tenlastegelegde schuldwitwassen
3.1
Juridisch kader
Bij de beoordeling moet worden vooropgesteld dat voor een veroordeling ter zake van schuld witwassen in de zin van artikel 420quater, eerste lid, Sr is vereist dat de verdachte ‘redelijkerwijs moet vermoeden dat het voorwerp - onmiddellijk of middellijk - afkomstig is uit enig misdrijf’. Indien de verdachte, gelet op de omstandigheden van het geval niet zonder nader onderzoek met een voorwerp mag handelen, rust op haar een onderzoeksplicht met betrekking tot de herkomst van dit voorwerp. Bij een veroordeling wegens schuldwitwassen dient uit de bewijsvoering te kunnen worden afgeleid dat de verdachte in die mate is tekortgeschoten in de op haar rustende onderzoeksplicht dat zij met de voor schuldwitwassen vereiste aanmerkelijke onvoorzichtigheid heeft gehandeld, hetgeen maakt dat de verdachte moest vermoeden dat het voorwerp van enig misdrijf afkomstig was.
Voor (schuld)witwassen – ex artikelen 420bis en 420quater Sr – hoeft niet te worden vastgesteld van welk concreet misdrijf de geldbedragen en goederen afkomstig zijn, maar uit de bewijsmiddelen moet wel blijken dat die van enig misdrijf afkomstig zijn. Binnen de context van deze strafzaak komen als misdrijf niet alleen oplichting (artikel 326 Sr) in aanmerking maar ook faillissementsfraude (artikel 341 Sr). Het hof stelt voorop dat in het dossier geen aanwijzingen naar voren komen dat de verdachte en haar broer betrokken zijn geweest bij of wetenschap hebben gehad van de oplichtingspraktijken van hun vader.
3.2
Bewijsoverwegingen t.a.v. Volkswagen Polo, ontvangen geldbedragen i.v.m. verkoop vakantiewoning aan [B] B.V. en overschrijvingen ad € 150.000,00
Het hof is van oordeel dat de verdachte redelijkerwijs had moeten vermoeden dat de onder 1. ten laste gelegde Volkswagen Polo die op 4 december 2015 op haar naam werd gezet en die zij aldus heeft verworven en voorhanden heeft gehad, van enig misdrijf – faillissementsfraude ex artikel 341 Sr – afkomstig was. De vader van de verdachte zat kort voor de aankoop van de twee auto’s in een situatie waarin hij door financiële problemen nauwelijks geld had om te besteden. De twee auto's waren voor eigen gebruik van vader [medeverdachte 1] en hadden een waarde van ruim € 25.000,00 respectievelijk ruim € 13.000,00. Hij had zijn kinderen destijds verteld dat de auto’s niet op zijn naam konden worden gezet vanwege het faillissement. De verdachte had in die omstandigheden redelijkerwijs moeten begrijpen dat de auto op haar naam werd gesteld om te voorkomen dat voor de schuldeisers van haar vader zichtbaar werd dat hij over vermogen beschikte waar beslag op kon worden gelegd. Dat de verdachte haar vader vertrouwde legt daartegenover onvoldoende gewicht in de schaal. De verdachte was destijds 21 jaar oud en zij was bekend met het (naderende) faillissement. Van haar mocht worden verwacht dat zij zich kritisch ten aanzien van de tenaamstelling van de auto zou opstellen en onderzoek zou doen of dit juridisch mocht. Dit heeft zij niet (voldoende) gedaan. Dat de verdachte van haar vader had begrepen dat hij bezig was het een nieuw bedrijf, biedt geen logische verklaring om de auto's op naam van de verdachte en haar broer te zetten. Door de Volkswagen Polo in de gegeven omstandigheden op haar naam te zetten zonder nader onderzoek is de verdachte zodanig aanmerkelijk onvoorzichtig geweest dat zij zich hierdoor schuldig heeft gemaakt aan schuldwitwassen.”
2.4
Voor de beoordeling van het middel zijn de volgende in de bijlage bij het arrest weergegeven bewijsmiddelen van belang:

1. Een proces-verbaal van ambtshandeling, beschrijving rol verdachte [medeverdachte 2] , van 5 juli 2018, in de wettelijke vorm opgemaakt door de daartoe bevoegde opsporingsambtenaar [verbalisant 1] (AMB-002, p. 001004-001019).
[…]
In december 2015 zijn er twee auto’s gekocht en op naam gezet van [medeverdachte 2] en [verdachte] . De twee auto's zijn op 4 december 2015 op naam van de kinderen gezet. Op 28 maart 2017 zijn deze auto’s in beslag genomen. Deze stonden toen nog steeds op naam van de kinderen.
[…]
4. Een proces-verbaal van verhoor van de [verdachte] van 23 april 2018, in de wettelijke vorm opgemaakt door de daartoe bevoegde opsporingsambtenaren [verbalisant 2] en [verbalisant 1] (V-03-01, p.002011-002020).
[…]
(Op 4 december 2015 is een Volkswagen Polo met [kenteken 1] op je naam gezet. Hoe heb je deze betaald?)
Die heb ik niet bekostigd. Hij is op naam gezet omdat mijn ouders in het faillissement zaten. Dat had mijn vader aan mij gevraagd.
(Wie betaalde het onderhoud, verzekering, benzine en wegenbelasting van de VW Polo [kenteken 1] ?)
[betrokkene 1] betaalde dat.
(Op 4 december 2015 is de witte Audi met [kenteken 2] op naam gezet van je broer. Wat kun je hierover verklaren?)
De Audi is aangeschaft voor de zakelijke afspraken van [medeverdachte 1] . [medeverdachte 1] heeft ons dit gevraagd zo te doen.”
2.5
Ten aanzien van de vereisten voor het – als pleger – ‘voorhanden hebben’ en ‘verwerven’ in de zin van art. 420quater lid 1 Sr heeft de Hoge Raad in een arrest van 10 juni 2025 het volgende overwogen:
“Voor het – als pleger – ‘voorhanden hebben’ van een voorwerp in de zin van artikel 420quater lid 1 Sr is vereist dat de verdachte het voorwerp opzettelijk aanwezig heeft (vgl. HR 30 januari 2024, ECLI:NL:HR:2024:112, rechtsoverweging 2.4.1). Dit ‘voorhanden hebben’ vereist feitelijke zeggenschap over het voorwerp en strekt zich – zo volgt uit de onder 2.3 weergegeven wetsgeschiedenis – uit tot ieder feitelijk voorhanden hebben, met welk doel of krachtens welke titel dan ook. Het is daarbij niet nodig dat de verdachte altijd direct over het voorwerp kan beschikken. Uit diezelfde wetsgeschiedenis volgt dat het bij het – als pleger – ‘verwerven’ in de zin van artikel 420quater lid 1 Sr gaat om het verrichten van een handeling die tot gevolg heeft dat de feitelijke zeggenschap over een voorwerp wordt verkregen.” [3]
2.6
De steller van het middel meent dat het oordeel van het hof dat het op naam van de verdachte zetten van de auto oplevert dat de verdachte deze auto heeft verworven en voorhanden heeft gehad, uitgaat van een onjuiste rechtsopvatting, dan wel ontoereikend is gemotiveerd. Daartoe wordt aangevoerd dat tenaamstelling enkel een administratieve handeling betreft die niet noodzakelijkerwijs betrekking heeft op feitelijke beschikkingsmacht over het voertuig,
2.7
Het hof is gelet op zijn bewijsoverwegingen in samenhang bezien met bewijsmiddel 4 van oordeel dat de verdachte de Volkswagen Polo heeft verworven en voorhanden heeft gehad doordat zij deze op 4 december 2015 op haar naam heeft laten zetten. Met de steller van het middel ben ik van mening dat de tenaamstelling van een voertuig inderdaad nog niet meebrengt dat degene op wiens naam dit voertuig staat feitelijke beschikkingsmacht over dit voertuig heeft. Daarmee is het oordeel van het hof dat de verdachte de Volkswagen Polo heeft verworven en voorhanden heeft gehad dus ontoereikend gemotiveerd. Echter, dit tast – anders dan de steller van het middel veronderstelt – de bewezenverklaring ten aanzien van de Volkswagen Polo nog niet aan. Bewezenverklaard is immers ook dat de verdachte heeft verhuld wie de rechthebbende op een of meer van de bewezenverklaarde voorwerpen was, terwijl uit de bewijsvoering in de voorliggende zaak blijkt dat de verdachte op verzoek van haar vader – in verband met het faillissement van haar ouders – de Volkswagen Polo op haar naam heeft laten zetten, waarmee is verhuld wie de rechthebbende op dit voertuig was, te weten haar vader. Daarmee faalt het middel.

3.Slotsom

3.1
Het middel faalt. Omdat het middel klaagt over de bewijsvoering en bewezenverklaring van een feit waarvan de verdachte in eerste aanleg is vrijgesproken, ligt afdoening op de voet van art. 81 lid 1 RO niet voor de hand. [4]
3.2
Ambtshalve merk ik op dat de mogelijkheid bestaat dat de Hoge Raad uitspraak gaat doen meer dan twee jaren nadat op 18 december 2023 het cassatieberoep is ingesteld. Daarmee zou de redelijke termijn zoals bedoeld in art. 6 lid 1 EVRM worden overschreden. [5] Gezien het feit dat het hof de verdachte heeft veroordeeld zonder aan haar een straf of maatregel op te leggen, kan in dat geval worden volstaan met de constatering daarvan. [6]
3.3
Deze conclusie strekt tot verwerping van het beroep.
De procureur-generaal
bij de Hoge Raad der Nederlanden
AG

Voetnoten

1.Het betreft zaaknummer: 23-000602-21. Dit arrest is op rechtspraak.nl gepubliceerd onder ECLI:NL:GHAMS:2023:3642.
2.In de samenhangende zaak 23/04933 is reeds arrest gewezen (peek).
3.HR 10 juni 2025, ECLI:NL:HR:2025:871, r.o. 2.4.
4.HR 24 januari 2023, ECLI:NL:HR:2023:40,
5.HR 26 maart 2024, ECLI:NL:HR:2024:492, r.o. 3.5.
6.HR 17 juni 2008, ECLI:NL:HR:2008:BD2578,