ECLI:NL:PHR:2025:1254

Parket bij de Hoge Raad

Datum uitspraak
14 november 2025
Publicatiedatum
13 november 2025
Zaaknummer
25/00702
Instantie
Parket bij de Hoge Raad
Type
Conclusie
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van de medische verklaring in een Wzd-zaak met betrekking tot het syndroom van Korsakov

In deze zaak heeft de Procureur-Generaal bij de Hoge Raad, L.M. Coenraad, op 14 november 2025 geconcludeerd over een verzoek tot cassatie van een betrokkene die onder het Wzd-regime valt. De rechtbank Gelderland had eerder een machtiging tot opname en verblijf verleend voor de duur van één jaar, gebaseerd op een medische verklaring waarin het syndroom van Korsakov was vastgesteld. De betrokkene, bijgestaan door haar advocaat E.F.A. Linssen-van Rossum, heeft in cassatie geklaagd dat de rechtbank niet had mogen afgaan op de summiere medische verklaring, die volgens haar niet voldeed aan de eisen van de Wzd. De rechtbank had in haar beschikking overwogen dat de medische verklaring, hoewel summier, niet ondeugdelijk was en dat de onafhankelijke arts zijn oordeel had gebaseerd op dossierstudie en gesprekken met zorgverleners. De Procureur-Generaal concludeert dat de klachten van de betrokkene niet slagen, omdat de rechtbank de medische verklaring in samenhang met de mondelinge toelichting van de onafhankelijke arts heeft beoordeeld. De rechtbank heeft voldoende gemotiveerd dat het syndroom van Korsakov zich bij de betrokkene uit als een neurocognitieve stoornis met significante beperkingen, en dat de zorgvraag van de betrokkene hoofdzakelijk in het Wzd-kader ligt. De conclusie strekt tot verwerping van het cassatieberoep.

Conclusie

PROCUREUR-GENERAAL
BIJ DE
HOGE RAAD DER NEDERLANDEN
Nummer25/00702
Zitting14 november 2025
CONCLUSIE
L.M. Coenraad
In de zaak
[betrokkene] ,
verzoekster tot cassatie,
hierna: betrokkene,
advocaat: E.F.A. Linssen-van Rossum,
tegen
Centrum Indicatiestelling Zorg,
verweerder in cassatie,
hierna: CIZ.

1.Inleiding

1.1
In deze Wzd-zaak heeft de rechtbank een rechterlijke machtiging tot opname en verblijf verleend voor de duur van één jaar. In de medische verklaring is onder andere de diagnose Korsakov gesteld.
1.2
Onderdeel I bevat een tweetal klachten die erop neerkomen dat de rechtbank geen genoegen had mogen nemen met de medische verklaring, omdat deze te summier is en daarom niet voldoet aan de eisen van de artikelen 26 en 27 Wzd.
Onderdeel II bevat in subonderdeel 2.1 een klacht tegen het oordeel van de rechtbank dat het syndroom van Korsakov zich bij betrokkene uit als een neurocognitieve stoornis met daaruit voorkomende significante beperkingen overeenkomstig die van een psychogeriatrische aandoening. Subonderdeel 2.2 klaagt dat gelet op een verklaring van de onafhankelijke arts ter zitting het Wzd-regime niet toepasselijk kan zijn.
1.3
Mijns inziens slaagt geen van de klachten.

2.Feiten en procesverloop

2.1
Bij mondelinge uitspraak van de rechtbank Gelderland van 9 juli 2024, schriftelijk uitgewerkt op 16 juli 2024, [1] is op verzoek van het CIZ ten aanzien van betrokkene een machtiging tot opname en verblijf als bedoeld in artikel 24 Wzd verleend voor de duur van zes maanden, te weten tot en met 9 januari 2025.
2.2
Bij verzoekschrift, ingekomen op 24 oktober 2024, heeft het CIZ de rechtbank verzocht ten aanzien van betrokkene een (aansluitende) machtiging tot opname en verblijf te verlenen voor de duur van één jaar als bedoeld in artikel 24 Wzd.
2.3
Bij het verzoekschrift is, voor zover in cassatie relevant, een medische verklaring van 30 september 2024, opgemaakt door een onafhankelijke arts, overgelegd.
2.4
De mondelinge behandeling van het verzoek door de meervoudige kamer heeft plaatsgevonden op 22 november 2024. Daarbij zijn gehoord betrokkene, bijgestaan door haar advocaat, de mentor [2] en bewindvoerder van betrokkene, een GZ-psycholoog verbonden aan Atlant (hierna: de GZ-psycholoog), een specialist ouderengeneeskunde verbonden aan Atlant (hierna: de specialist ouderengeneeskunde) en de specialist ouderengeneeskunde die als onafhankelijke arts de medische verklaring heeft opgesteld (hierna: de onafhankelijke arts).
2.5
Bij mondelinge uitspraak van 22 november 2024, schriftelijk uitgewerkt op 27 november 2024 (hierna: de bestreden beschikking), [3] heeft de rechtbank een (aansluitende) machtiging tot opname en verblijf ten aanzien van betrokkene verleend tot en met uiterlijk 22 november 2025. Daartoe heeft de rechtbank – voor zover in cassatie van belang – in de bestreden beschikking als volgt overwogen:
“6.2. De rechtbank overweegt allereerst dat de medische verklaring qua omvang weliswaar summier is maar daarmee nog niet ondeugdelijk of onbetrouwbaar. Dat de onafhankelijk deskundige zijn oordeel mede baseert op dossierstudie en gesprekken met de zorg en behandelaars is niet onbegrijpelijk of ongebruikelijk. Dat hij daarvan geen gedetailleerd verslag doet in de medische verklaring zelf is, hoewel onhandig, geen formeel gebrek. De rechtbank acht de medische verklaring en de daarop gegeven mondelinge toelichting daarom bruikbaar voor de verdere beoordeling. Voor zover het verweer ziet op de beantwoording van de door de rechtbank gestelde [vragen] door bij de behandeling betrokken artsen passeert de rechtbank dit verweer. Het staat de rechtbank vrij om informatie van artsen die bij de behandeling betrokken zijn te gebruiken bij de beoordeling van een verzoek. De wetgeving staat daar ook niet aan in de weg. Dit volgt uit artikel 38, vierde lid, Wzd waarin staat dat de rechter zich, zo mogelijk, ook laat voorlichten door de zorgverantwoordelijke en degene door wie de cliënt feitelijk wordt verzorgd.
6.3.
De vraag die in deze procedure centraal staat is of sprake is van een psychogeriatrische aandoening als bedoeld in de Wzd of een daarmee op grond van artikel 1 lid 4 Wzd gelijkgestelde aandoening. Naar het oordeel van de rechtbank is dit het geval. De rechtbank overweegt daartoe als volgt. In artikel 1a. 1 lid 1 onder a van het Besluit zorg en dwang psychogeriatrische en verstandelijk gehandicapte cliënten is onder meer bepaald dat het syndroom van Korsakov een gelijkgestelde aandoening als bedoeld in artikel 1 lid 4 Wzd is, indien dit syndroom zich uit als een neurocognitieve stoornis met daaruit voortkomende significante beperkingen overeenkomstig die van een psychogeriatrische aandoening. Uit de medische verklaring volgt dat betrokkene lijdt aan het syndroom van Korsakov. Dit wordt ondersteund door de onderzoeksresultaten van Tactus en Atlant die beide tot dezelfde conclusie komen. De bevindingen van Dimence leiden niet tot een ander oordeel. Door de behandelaren is namelijk uitgebreid toegelicht dat uit de zorgstandaard Diagnose Korsakov blijkt dat er onvoldoende wetenschappelijke grond bestaat om executieve functiestoornissen als een bindend element van het syndroom van Korsakov op te vatten. Tijdens de mondelinge behandeling hebben de behandelaren verder toegelicht dat het niet gebruikelijk is om van die standaard af te wijken.
6.3.1.
De rechtbank moet vervolgens beoordelen of het syndroom van Korsakov zich bij betrokkene ook uit als een neurocognitieve stoornis met daaruit voortkomende significante beperkingen overeenkomstig die van een psychogeriatrische aandoening. Naar het oordeel van de rechtbank is gebleken dat ook daarvan sprake is. Uit het psychodiagnostisch verslag van Atlant blijkt dat veel dingen goed gaan bij betrokkene. Zo houdt zij haar kamer opgeruimd en schoon, kijkt zij vaak films en quizzen op televisie, kan zij zich daar goed op concentreren en is zij op de afdeling georiënteerd. Uit dit verslag volgt echter ook dat de resultaten van het onderzoek van Tactus wijzen op een evidente geheugenstoornis en dat op basis van dit onderzoek executieve functieproblemen op gedragsniveau worden herkend. Ook de resultaten van het observationeel onderzoek door Atlant en de afgenomen vragenlijsten duiden op evidente geheugenproblemen en problemen met plannen en overzicht houden. De behandelaren hebben toegelicht dat zich dit bij betrokkene vooral uit in regieverlies ten aanzien van haar leven, invulling van haar dag qua structuur en planning en ook in het bijzonder ten aanzien van het onvermogen om zonder een opname abstinente blijven.
6.5.
Ten aanzien van het causale verband tussen het ernstig nadeel en de Korsakov overweegt de rechtbank nog in het bijzonder dat uit artikel 24, derde lid, sub a en artikel 1, vierde lid, Wzd volgt dat de Wzd ook van toepassing is als het ernstig nadeel veroorzakende gedrag van betrokkene een gevolg is van een combinatie van de gelijkgestelde aandoening en een daarmee gepaard gaande psychische stoornis. In het geval van betrokkene is moeilijk te onderscheiden welk gedrag voortkomt uit respectievelijk haar Korsakov, de reeds daarvoor ontstane alcoholverslaving en de ook aanwezige borderline persoonlijkheidsstoornis. Het exacte individuele aandeel van die stoornissen in het ernstig nadeel is echter gelet op het voorgaande ook niet relevant. Wel is relevant dat de rechtbank voldoende aannemelijk vindt dat de zorgvraag van betrokkene hoofdzakelijk in het Wzd-kader (verpleeghuiszorg) ligt. [4]
2.6
Namens betrokkene is – tijdig – beroep in cassatie ingesteld tegen de bestreden beschikking. Bij brief, ingekomen op 19 maart 2025, heeft het CIZ laten weten geen verweer te zullen voeren.

3.Bespreking van het cassatiemiddel

3.1
Het cassatiemiddel bestaat uit twee onderdelen. [5] Onderdeel Ibevat een tweetal klachten die erop neerkomen dat de rechtbank geen genoegen had mogen nemen met de medische verklaring, nu deze niet voldoet aan de eisen van artikel 26 en 27 Wzd.
Onderdeel IIbevat in subonderdeel 2.1 een klacht tegen het oordeel van de rechtbank dat het syndroom van Korsakov zich bij betrokkene uit als een neurocognitieve stoornis met daaruit voorkomende significante beperkingen overeenkomstig die van een psychogeriatische aandoening. Subonderdeel 2.2 klaagt dat gelet op een verklaring van de onafhankelijke arts ter zitting het Wzd-regime niet toepasselijk kan zijn.
Onderdeel I
3.2
Onderdeel Iis gericht tegen r.o. 6.2. en 6.3. van de bestreden beschikking. Het onderdeel bevat twee klachten.
3.3
De
eerste klachtis gericht tegen het oordeel van de rechtbank in r.o. 6.2., dat het, hoewel onhandig, geen formeel gebrek is dat de onafhankelijk arts geen gedetailleerd verslag doet in de medische verklaring van de dossierstudie en de gesprekken met de zorg en de behandelaars waarop hij zijn oordeel mede baseert. Geklaagd wordt dat dit oordeel onjuist, alsmede onbegrijpelijk is. Daartoe wordt betoogd dat de door de rechtbank als summier aangemerkte medische verklaring niet voorziet in het inzicht dat deze volgens artikel 27 Wzd behoort te geven. De medische verklaring moet met redenen omkleed zijn en moet voorzien in een onafhankelijk medisch oordeel met een materiële inhoud over de situatie van betrokkene, hetgeen meer omvat dan summiere blote verwijzingen naar gesprekken met de zorg of het dossier. De medische verklaring wordt aldus ten onrechte afgedaan als een formaliteit bij het verzoek, waarbij kennelijk de inhoud van ondergeschikt belang wordt geacht, aldus de klacht.
3.4
De
tweede klachtis gericht tegen het oordeel van de rechtbank in r.o. 6.3. dat uit de medische verklaring volgt dat betrokkene lijdt aan het syndroom van Korsakov. Geklaagd wordt dat dit oordeel onvoldoende is toegelicht en strijdig is met artikel 27 Wzd. Daartoe wordt betoogd dat in de medische verklaring verschillende stoornissen worden benoemd, maar niet worden toegelicht. In dat kader wordt genoemd dat de onafhankelijk arts werkzaam is bij dezelfde instelling (Atlant) als de GZ-psycholoog en de specialist ouderengeneeskunde. Een “summiere” medische verklaring draagt niet bij aan het vertrouwen dat betrokkene moet kunnen hebben in de onafhankelijke totstandkoming van de medische verklaring, aldus de toelichting op de klacht.
3.5
Bij de bespreking van de klachten stel ik het volgende voorop.
Medische verklaring door een onafhankelijke arts
3.6
Op grond van artikel 26 lid 6, onder d, Wzd overlegt het CIZ bij het verzoek tot het verlenen van een machtiging een medische verklaring van een ter zake kundige arts, die de betrokkene met het oog op de machtiging kort te voren heeft onderzocht, maar die ten minste gedurende één jaar geen zorg heeft verleend aan de cliënt en ten opzichte van de zorgaanbieder onafhankelijk functioneert.
3.7
Tot de inwerkingtreding van de Reparatiewet Wvggz en Wzd [6] gold op grond van artikel 26 lid 7 Wzd (oud) dat indien het verzoek een betrokkene betrof die al in een accommodatie verbleef, de medische verklaring niet kon worden verstrekt door een arts die verbonden was aan de desbetreffende zorgaanbieder. Deze bepaling is vervallen. Uit de memorie van toelichting bij de Reparatiewet volgt dat de reden hiervoor was dat de eis van artikel 26 lid 7 Wzd (oud) in de praktijk op veel plaatsen acute problemen opleverde bij het verkrijgen van een medische verklaring, bijvoorbeeld in regio’s die worden gedomineerd door een grote zorgaanbieder. Ook voor de betrokkenen zelf leverde dit onwenselijke situaties op, omdat zij onnodig lang moesten wachten op een beoordeling van een arts. [7]
Inhoud medische verklaring
3.8
Uit de medische verklaring moet op grond van artikel 27 lid 1 Wzd, voor zover hier relevant, blijken dat sprake is van gedrag van de betrokkene als gevolg van zijn psychogeriatrische aandoening of verstandelijke handicap, dan wel als gevolg van een daarmee gepaard gaande psychische stoornis of een combinatie daarvan, dat leidt tot ernstig nadeel.
3.9
Artikel 27 lid 2 Wzd bepaalt dat de medische verklaring inzicht verschaft in de actuele situatie van de betrokkene, met redenen omkleed en ondertekend is. In de wet of wetsgeschiedenis worden geen nadere eisen gesteld aan de motivering van de bevindingen van de onafhankelijke arts in de medische verklaring. Het is dus ter beoordeling van de rechter of de medische verklaring voldoende met redenen omkleed is. [8]
3.1
Artikel 27 lid 3 Wzd bepaalt dat de arts die de medische verklaring opstelt, van tevoren overleg pleegt met de zorgaanbieder die de cliënt zorg verleent of, indien deze ontbreekt, met de huisarts van de cliënt. In de wetsgeschiedenis is dit als volgt toegelicht: [9]
“Om een zo volledig mogelijk beeld van de cliënt te kunnen schetsen in de verklaring is het wenselijk dat de arts die de verklaring opstelt voor het opstellen overleg pleegt met de bij de zorg betrokken arts. Dat kan een huisarts zijn, maar ook bijvoorbeeld de verpleeghuisarts van de dagbehandeling. (…) Vaak is er al wel een zorgaanbieder die de cliënt zorg verleent; de thuiszorg bijvoorbeeld of de dagbesteding. Omdat de inbreng van zorgverleners die de cliënt al kennen van waarde kan zijn bij het opstellen van de medische verklaring, is bepaald dat de arts die de verklaring opstelt eveneens met die zorgaanbieder overlegt.
Ingevolge artikel 29 kunnen bij of krachtens algemene maatregel van bestuur regels worden gesteld met betrekking tot deze medische verklaring. Daarbij kan worden gedacht aan een model waaruit blijkt welke gegevens, die voor de rechter van belang zijn om te kunnen toetsen of voldaan wordt aan de criteria voor onvrijwillige opname en verblijf, in de verklaring moeten staan. In de regels op grond van de Wet bopz was een standaard model gebruikelijk.”
3.11
Voor zowel de Wvggz als de Wzd zijn modellen ontwikkeld voor de medische verklaring, waarmee in de praktijk gewerkt wordt. [10] Deze modellen bevatten vragen aan de onafhankelijke arts, aan de hand waarvan deze de rechter informatie verschaft over de wettelijke eisen voor het verlenen van een machtiging. Daarbij wordt de onafhankelijke arts gevraagd concrete voorbeelden te noemen en aan te geven door wie bepaalde gedragingen zijn waargenomen of op grond waarvan hij tot zijn oordeel over diagnose of ernstig nadeel komt. In de praktijk komen zowel uitvoerig als summier gemotiveerde medische verklaringen voor.
3.12
Uit de wet of wetsgeschiedenis blijkt niet van concrete nadere (minimum)eisen die zouden gelden voor de verslaglegging door de onafhankelijke arts van de bevindingen van dossieronderzoek dat hij heeft gedaan of van het overleg dat hij met de behandelend arts of dagelijkse zorgverleners heeft gehad.
3.13
Ook in de literatuur is hier niet veel over te vinden. Dijkers heeft het volgende betoogd over de presentatie van de bevindingen van de onafhankelijke arts in de medische verklaring (met weglating van de voetnoten): [11]
“(..)
de presentatie
De voorlichting moet zodanig worden gepresenteerd dat het een grondslag voor het te nemen besluit kan vormen. De verklaring moet leesbaar zijn, niet nader toegelicht psychiatrisch jargon is slechts in beperkte mate aanvaardbaar en de motivering moet draagkrachtig zijn (toegesneden op het concrete geval, niet in te algemene bewoordingen gesteld). Informatie die de arts van derden heeft ontvangen behoeft hij niet in schrift aan de verklaring te hechten, hoewel onder omstandigheden (bijvoorbeeld als het advies zwaar leunt op specifieke informatie van een derde) denkbaar is dat zonder aanhechting de verklaring niet deugdelijk onderbouwd moet worden geacht.”
3.14
Wat Dijkers hier in zijn proefschrift onder de Wet Bopz, schreef, is mijns inziens nog steeds relevant en actueel onder de beide huidige zorgwetten. Ik kan me goed vinden in de drie concrete eisen die hij stelt aan de verslaglegging van de bevindingen in de medische verklaring: leesbaarheid (indien met de hand geschreven), [12] klare taal en draagkrachtigheid. Die laatste eis is natuurlijk de belangrijkste, want die betreft de onderbouwing van de bevindingen van de onafhankelijke arts. Daarbij geldt mijns inziens: hoe concreter, hoe beter.
Formeel gebrek in medische verklaring en het repareren ervan door aanvulling
3.15
Een summiere onderbouwing van een medische verklaring kan een formeel gebrek opleveren, indien niet is voldaan aan de eis van artikel 27 lid 2 Wzd dat de medische verklaring met redenen omkleed wordt. Dat gebrek kan mijns inziens echter gerepareerd worden door het verschaffen van aanvullende schriftelijke of mondelinge informatie door de onafhankelijke deskundige. Op vergelijkbare wijze kan een medische verklaring die niet aan de andere eis van artikel 27 lid 2 Wzd voldoet − de medische verklaring moet actueel zijn − gerepareerd worden door actualisering ervan. [13]
3.16
Indien de rechter behoefte heeft aan aanvullende informatie van de onafhankelijke arts kan hij deze opvragen. Daartoe kan de rechter de onafhankelijke arts om een nadere schriftelijke aanvulling vragen. Ook kan de rechter de onafhankelijke arts tijdens de mondelinge behandeling horen. De wettelijke basis hiervoor is artikel 38 Wzd.
3.17
Op grond van het vierde lid van deze bepaling laat de rechter zich, zo mogelijk, voorlichten door bepaalde personen, waaronder de onafhankelijke arts die de medische verklaring heeft afgelegd (art. 38 lid 4, onder e, Wzd). Blijkens de wetsgeschiedenis dient deze bepaling ertoe dat de rechter een zo compleet mogelijk beeld krijgt met betrekking tot de situatie van de betrokkene. [14]
3.18
Op grond van artikel 38 lid 7 Wzd kan de rechter, indien hij dit gewenst oordeelt, de onafhankelijke arts die de medische verklaring heeft afgegeven, verplichten te verschijnen. Ter zitting kan de rechter de onafhankelijke arts dan bevragen ter opheldering van onduidelijkheden in de medische verklaring of ter aanvulling van onvolledige informatie. [15]
3.19
Als de onafhankelijke arts de rechter schriftelijk en/of mondeling nader heeft voorgelicht, geldt dit mijns inziens als een aanvulling op de medische verklaring. De rechter kan zich dan ter onderbouwing van zijn beslissing baseren op het oordeel van de onafhankelijke arts zoals blijkend uit het geheel van de medische verklaring en de aanvulling daarop.
Gang van zaken rond de medische verklaring in deze zaak
3.2
In deze zaak is over de diagnose van betrokkene veel discussie. De rechtbank is inmiddels wel van oordeel dat sprake is van Korsakov. Daarbij baseert de rechtbank zich in r.o. 6.3. van de bestreden beschikking op de medische verklaring en op de onderzoeksresultaten van Tactus en Atlant. De afwijkende bevindingen van Dimence leiden volgens de rechtbank niet tot een ander oordeel (waarover hierna onder 3.57 en 3.58 nader).
3.21
De rechtbank is zich kenbaar bewust van het gewicht van de zaak, ook voor betrokkene. De zaak is (weer [16] ) meervoudig behandeld. In vergelijking met een gemiddelde beschikking in verplichte zorgzaken, bevat de bestreden beschikking bovendien een uitvoerige weergave van het verweer van betrokkene (r.o. 4.1.-4.2.) en van de standpunten van onafhankelijke arts (r.o. 5.1.), de behandelaars van betrokkene (r.o. 5.2.) en de mentor van betrokkene (r.o. 5.3.).
3.22
Ook heeft de rechtbank, in aanvulling op de medische verklaring, de onafhankelijke arts om zowel een schriftelijke als een mondelinge nadere toelichting gevraagd. De inhoud daarvan zal ik hierna citeren, zodat een volledig beeld wordt gekregen van het oordeel van de onafhankelijke arts, voor zover in cassatie van belang.
3.23
Daartoe zal ik eerst relevante passages uit de medische verklaring weergeven. Het onderdeel moet nagegeven worden dat de, met de hand ingevulde, medische verklaring van 30 september 2024 summier is in de onderbouwing. Ik citeer de onderdelen over de diagnose [17] in de medische verklaring:
“a. Is er naar uw oordeel sprake van een psychogeriatrische aandoening, een verstandelijke beperking, een daarmee gepaard gaande psychische stoornis (danwel een combinatie hiervan) of een daaraan gelijkgestelde aandoening?
X Ja
(…)
b. Tot welke diagnose bent u gekomen?
1 – Borderline persoonlijkheidsstoornis met vermijdende & dwangmatige trekken.
2 – Korsakov.
c. Op basis waarvan bent u tot deze diagnose gekomen?
1 – gesprekken met mz. zelf/
2 – het lezen van het dossier.
– gesprek met de zorg
d. Zijn er andere relevante diagnoses en welke?
1 – Alcoholonttrekkingsinsulten.
2 – Traumatische seksuele ervaringen op haar 15e levensjaar.”
3.24
Bij e-mailbericht van 5 november 2024 heeft de rechtbank aanvullende vragen gesteld aan de onafhankelijke arts. De rechtbank heeft die vragen in haar e-mailbericht als volgt ingeleid:
“Inzake het verzoek tot een nieuwe rechterlijke machtiging voor [betrokkene] heeft de rechtbank kennis genomen van de door u opgestelde medische verklaring van 30 september jongstleden met daarin de door u gestelde diagnose dat onder meer sprake is van het syndroom van Korsakov.
Blijkens het behandelplan werd de diagnose Korsakov in een eerder stadium ook gesteld door Tactus. Destijds is een second opinion uitgevoerd door Dimence. In het behandelplan staat daarover vermeld dat toen dezelfde problemen werden gezien maar 'door hantering van andere standaarden' niet die diagnose werd gesteld. Dat in ieder geval toen veel discussie bestond over de diagnose, staat vermeld in de beschikking op grond waarvan [betrokkene] momenteel is opgenomen. Uit het behandelplan volgt dat de huidige behandelaars vervolgens en tijdens de huidige opname mede o.g.v. herhaald neuropsychologisch onderzoek de conclusie hebben getrokken dat sprake is van Korsakov.”
3.25
De na deze inleiding geformuleerde vragen heeft de onafhankelijke arts bij e-mailbericht van 13 november 2024 beantwoord door onder de vragen dikgedrukt zijn antwoord weer te geven. Ook deze antwoorden zijn summier:
“Bovenstaande leidt bij de rechtbank tot de volgende vragen:
 Kunt u vanuit uw deskundigheid nadere duiding geven aan de zinsnede uit het behandelplan dat bij Dimence destijds dezelfde problemen werden gezien als tijdens het onderzoek door Tactus maar ‘door hantering van andere standaarden’ toen niet dezelfde diagnose werd gesteld?
ik ben van mening dat [betrokkene] Korsakov heeft.
In genoemde zinsnede lijkt besloten te liggen dat Dimence op dit vlak andere standaarden hanteert dan Tactus, de huidige behandelaars en ook door u. is deze aanname juist en welke standaarden zijn wel/niet gangbaar?
deze aanname is juist, [betrokkene] heeft alle kenmerken van Korsakov.
In de door u gestelde diagnose geeft u aan dat naast Korsakov ook sprake is van een borderline persoonlijkheidsstoornis en alcohol-onttrekkingsinsulten en traumata. Verderop in uw medische verklaring heeft u aangegeven de huidige WZD opname geschikt te achten omdat [betrokkene] zodoende de goede zorg en begeleiding krijgt die zij nodig heeft. Kunt u nader duiden dat volgens u de diagnose Korsakov voorliggend is en/of dat behandeling o.g.v. de WZD het meest passend is?
ja zeker, de diagnose Korsakov [is] voorliggend en de WZD [is] het meest passend voor haar de komende tijd.
3.26
Vervolgens heeft de rechtbank de onafhankelijke arts ook ter zitting gehoord. Daarbij heeft de onafhankelijke arts vragen van zowel de rechtbank als de advocaat van betrokkene beantwoord en ditmaal wel uitvoeriger. Uit het proces-verbaal van de mondelinge behandeling van 22 november 2024 volgt dat de rechtbank de onafhankelijke arts onder andere heeft gevraagd naar de diagnostiek en het gebruik van verschillende onderzoeksmethoden, alsmede welke problematiek bij betrokkene voorliggend is. In het proces-verbaal van de mondelinge behandeling is als volgt verslag gedaan van het antwoord van de onafhankelijke arts op de vragen van de rechtbank: [18]

[de onafhankelijke arts]:
U vraagt mij of ik iets kan zeggen over de nadere diagnostiek die is gedaan. Mijn taak als onafhankelijk arts is om met betrokkene te praten. Ik kijk niet alleen naar de diagnose maar ik praat ook met de verzorgenden en verpleegkundigen om te kijken of wat er in het dossier staat allemaal wel klopt. Ook heb ik een gesprek gehad met betrokkene. Ik heb gezien dat het allemaal klopt en dat zet ik dan voor jullie op een rijtje. Ik ga als arts niet een heel onderzoek doen naar haar ziekte. Ik kijk in het algemeen of het klopt en of het rijmt met wat zij allemaal aan het doen zijn. Ik bepaal niet of betrokkene moet blijven of niet. In principe heb ik geen adviesrol. Ik lees alles, beschrijf het en dan geef ik mijn mening of het wel klopt zoals het nu gaat. Ik heb gezegd dat de afdeling past bij betrokkene. Dat zij iets anders wil dat begrijp ik wel. Op basis van wat ik lees en van wat ik heb begrepen van de collega’s in de zorg zeg ik wat ik er van vind. Het is een advies, maar niet bindend. Ik blijf bij de door mij gestelde diagnose, namelijk Korsakov. U vraagt mij wat ik er van vind dat een andere organisatie een andere onderzoeksmethode gebruikt en minder specifiek het etiket Korsakov er opplakt? Daar heb ik geen directe mening over. Ik denk dat de diagnose Korsakov klopt op basis van wat ik zag in het gesprek met betrokkene, het dossier en uit gesprekken. U vraagt mij of ik diezelfde richtlijn hanteer bij de diagnostiek. Ik doe geen uitgebreid diagnostisch onderzoek. Ik ga geen diagnose stellen. Dat vragen wij vaak aan mensen die gespecialiseerd daarin zijn. Dat zijn ook psychologen en zij doen een uitgebreid onderzoek. Het is niet de bedoeling dat ik dat doe. Mijn onderzoek is dus op basis van gesprekken. Ik kijk of het allemaal rijmt bij elkaar. Ik ga geen diagnose stellen zoals die andere organisaties. Ik stel een diagnose op basis van het onderzoek zoals ik dat net geschetst heb. Ik ben het qua diagnostiek voor Korsakov eens met de richtlijn.
(…)
[de onafhankelijke arts]:
U vraagt mij welke problematiek voorliggend is. Er zijn twee diagnoses bij betrokkene. Er is sprake van een borderline stoornis en van Korsakov. Korsakov is door te veel alcoholgebruik ontstaan. Betrokkene gebruikt nu geen alcohol op de afdeling maar zij heeft beide diagnoses. U vraagt mij of het ernstig nadeel vooral wordt veroorzaakt door de Korsakov of ook/vooral door de borderline stoornis. Zoals ik dat heb gezien op de afdeling denk dat ik dat het ernstig nadeel meer wordt veroorzaakt door de borderline stoornis dan door de Korsakov.”
3.27
Ook de advocaat van betrokkene in eerste aanleg (mr. Hoezen) heeft ter zitting de gelegenheid gekregen om de onafhankelijke arts te bevragen. Deze vragen gingen over het onderzoek van betrokkene door de onafhankelijke arts en het gedrag van betrokkene in verband met de door de onafhankelijke arts gestelde diagnose. Hiervan blijkt als volgt uit de het proces-verbaal van de mondelinge behandeling van 22 november 2024: [19]
“Mr. Hoezen:
Kan [de onafhankelijke arts] vertellen waaruit zijn onderzoek bestaat? Ik vraag mij af wanneer dat onderzoek is geweest en onder wat voor omstandigheden dat was. Heeft [de onafhankelijk arts] op een apart moment met betrokkene gesproken?
[de onafhankelijke arts]:
Ik heb op een apart moment met betrokkene gesproken en mijn onderzoeken gedaan. Ik wist niet van het onderzoek van de psycholoog. Ik wist wel dat er onderzoeken gaande waren. Mijn onderzoek is dus niet op basis van het psychologisch rapport. Ik kom tot de diagnose Korsakov op basis van wat er in het dossier staat, de beschrijving van de zorgverleners en de verpleging van de afgelopen maanden. Ook heb ik met betrokkene zelf gepraat.
Mr. Hoezen:
Wat heeft u in het dossier gezien dat maakt dat u zegt dat er een Wzd-stoornis is. Wat is dat gedrag dan?
[de onafhankelijke arts]:
Het gaat erom hoe zij zich gedraagt op de afdeling en of zij in staat is om voor zichzelf te zorgen. Dat zijn allerlei dingen die passen bij haar ziektebeeld. Ik kijk naar haar gedrag en of dat past bij de diagnose. Als men bijvoorbeeld zegt dat iemand dement is en ik stel een aantal vragen en de betrokkene weet alles, dan zeg ik dat ik de dementie niet zie. In het geval van betrokkene vond ik het duidelijk dat zij Korsakov had. Ik heb dus gekeken of het rijmt met het dossier
van betrokkene.
Mr. Hoezen:
Ik wil daar toch wel op doorgaan. Ik hoor geen antwoord op mijn vraag, wat dan dat gedrag is. De zorg heeft opgeschreven dat er een Nosca is gedaan, een soort screening/vragenlijst. Dat is ingevuld door de zorg en dan is de conclusie van de onderzoeker dat dat resultaat niet correspondeert met de resultaten van de Nosca. Die resultaten zouden niet valide zijn. Mijn vraag is dan welk gedrag er is gezien door de zorg waardoor [de onafhankelijke arts] tot de conclusie Korsakov komt. Dat gedrag is helemaal niet gezien. Ik vraag het aan [de onafhankelijke arts] omdat hij de onafhankelijke deskundige is.
[de onafhankelijke arts]:
In het gesprek met de zorg heb ik gehoord dat zij wel zien dat betrokkene opstartproblemen heeft. Zij kan de ADL (Algemene Dagelijkse Levensverrichtingen, A-G) misschien doen maar zij kan de dag niet zelf plannen. Dan vertrouw ik erop dat wat de zorg mij vertelt ook klopt. Zij zien en observeren betrokkene vierentwintig uur per dag en zeven dag per week. Die ADL afhankelijkheid past ook bij Korsakov. Dat betrokkene nog wel wat kan heeft ook met de leeftijd te maken, maar de structuur en het plannen van haar dag ontbrak. Dat alles heeft mij tot de conclusie gebracht dat zij toch wel Korsakov heeft. Een verleden met de diagnose borderline past daar ook bij.”
3.28
Het standpunt van de onafhankelijke arts is door de rechtbank tot slot als volgt weergegeven in r.o. 5.1. van de bestreden beschikking:
“5.1. De onafhankelijk arts die de medische verklaring heeft opgesteld heeft tijdens de mondelinge behandeling verklaard dat hij ook na het nieuwe diagnostisch onderzoek van Atlant bij zijn diagnose blijft. Ten tijde van het opstellen van de medische verklaring was hij nog niet bekend met de resultaten van het nader diagnostisch onderzoek vanuit Atlant. De resultaten van dit onderzoek passen echter bij zijn eerdere conclusie. Volgens hem is bij betrokkene sprake van Korsakov en een borderline stoornis en zijn de huidige behandelaars op een volgbare manier tot die diagnoses gekomen. Dat betrokkene tot op zekere hoogte goed in staat is om haar ADL uit te voeren heeft volgens hem ook te maken met de leeftijd van betrokkene. Daar staat echter tegenover dat zij niet in staat is om haar dag zelf te plannen of daarin structuur te brengen. Hij baseert dit mede op observaties op de afdeling van Atlant, die hem door medewerkers zijn verteld.”
Bespreking klachten van onderdeel I
3.29
Ik keer terug naar de bespreking van de klachten van onderdeel I. Zij lenen zich voor een gezamenlijke bespreking.
3.3
In de kern komen de klachten er naar ik begrijp op neer dat de rechtbank geen genoegen had mogen nemen met de medische verklaring, omdat deze slechts summiere blote verwijzingen bevat naar gesprekken met de zorg of het dossier. [20]
3.31
Naar mijn oordeel slagen de klachten niet, omdat de rechtbank in haar oordeel − in het bijzonder over de diagnose van betrokkene − niet alleen de medische verklaring zelf, maar ook de aanvullende verklaringen ter zitting van de onafhankelijke arts betrekt. Ik zal dat hierna toelichten.
3.32
De
eerste klachthoudt in dat het onjuist dan wel onbegrijpelijk is dat de rechtbank in r.o. 6.2. oordeelt dat het, “hoewel onhandig, geen formeel gebrek” is dat de onafhankelijke arts in de medische verklaring geen gedetailleerd verslag doet van de dossierstudie en de gesprekken met de zorg en behandelaars waarop hij zijn oordeel baseert.
3.33
Het in de eerste klacht bestreden oordeel van de rechtbank moet mijns inziens gelezen worden in samenhang met de volgende twee daaraan voorgaande, in cassatie niet bestreden, zinnen:
“De rechtbank overweegt allereerst dat de medische verklaring qua omvang weliswaar summier is maar daarmee nog niet ondeugdelijk of onbetrouwbaar. Dat de onafhankelijk deskundige zijn oordeel mede baseert op dossierstudie en gesprekken met de zorg en behandelaars is niet onbegrijpelijk of ongebruikelijk.”
3.34
Verder kan het bestreden oordeel mijns inziens niet los gezien worden van de direct daarop volgende zin, die in cassatie ook niet bestreden is (cursivering van mij; A-G):
“De rechtbank acht de medische verklaring
en de daarop gegeven mondelinge toelichtingdaarom bruikbaar voor de verdere beoordeling.”
3.35
Die mondelinge toelichting door de onafhankelijke arts is door de rechtbank weergegeven in r.o. 5.1. (hiervoor onder 3.28 geciteerd). Het bestreden oordeel moet dan ook mede in het licht van r.o. 5.1. gelezen worden.
3.36
Voor de beoordeling van de klacht is het mijns inziens het meest van belang dat de rechtbank, blijkens hetgeen ik hiervoor onder 3.24 t/m 3.27 heb weergegeven, geen genoegen heeft genomen met de medische verklaring, maar aanvullende schriftelijke vragen heeft gesteld aan de onafhankelijke arts en deze vervolgens ook nog uitvoerig ter zitting heeft gehoord. Anders dan het in de klacht betoogd wordt, wordt de medische verklaring in de beschikking dus niet afgedaan als een formaliteit bij het verzoek, waarbij kennelijk de inhoud van ondergeschikt belang is.
3.37
Voor zover al sprake zou zijn van een formeel gebrek in de zin van artikel 27 lid 2 Wzd doordat de medische verklaring onvoldoende met redenen omkleed zou zijn (zie hiervoor onder 3.9), is dit gebrek naar mijn mening gerepareerd door in het bijzonder de nadere mondelinge toelichting ter zitting door de onafhankelijke arts (zoals hiervoor geciteerd onder 3.26-3.27).
3.38
Ik begrijp het bestreden oordeel van de rechtbank aldus dat de medische verklaring, hoewel summier in de verslaglegging van dossierstudie en gesprekken met de zorg en behandelaars, bij de beoordeling niet buiten beschouwing gelaten hoeft te worden, omdat de verklaring als zodanig niet ondeugdelijk of onbetrouwbaar is en vanwege de mondelinge aanvulling ervan ter zitting door de onafhankelijke arts. Dit oordeel getuigt mijns inziens niet van een onjuiste rechtsopvatting en is evenmin onbegrijpelijk.
3.39
Daarmee faalt ook de
tweede klacht.Daarin wordt geklaagd dat het oordeel van de rechtbank in r.o. 6.3. dat uit de medische verklaring volgt dat betrokkene lijdt aan het syndroom van Korsakov onvoldoende is toegelicht en in strijd is met artikel 27 Wzd is.
3.4
Uit de bespreking van de eerste klacht volgt dat waar de rechtbank in het hier bestreden oordeel verwijst naar de medische verklaring, dit mede omvat de nadere mondelinge toelichting van de onafhankelijke arts ter zitting. Gelet op hetgeen de onafhankelijke arts ter nadere onderbouwing van zijn oordeel dat betrokkene lijdt aan het syndroom van Korsakov ter zitting heeft aangevoerd (zie hiervoor onder 3.26-3.27), is het bestreden oordeel door de verwijzing naar de medische verklaring niet onvoldoende toegelicht en is het ook niet in strijd met artikel 27 Wzd.
3.41
Het voorgaande brengt met zich dat het eerste onderdeel faalt.
Onderdeel II
3.42
Onderdeel II is mede ingegeven door de aanvullende informatie die de onafhankelijke arts zowel schriftelijk als mondeling heeft verstrekt. Het onderdeel valt uiteen in twee subonderdelen.
3.43
Subonderdeel 2.1richt zich tegen r.o. 6.3.1., zoals hiervoor onder 2.5 weergegeven. Het subonderdeel klaagt dat zonder nadere uitleg onbegrijpelijk is dat de rechtbank bij haar oordeel of het syndroom van Korsakov zich bij betrokkene ook uit als een neurocognitieve stoornis met daaruit voortkomende significante beperkingen, betrekt dat op basis van het onderzoek van Tactus executieve functieproblemen op gedragsniveau worden herkend. Betoogd wordt dat die executieve functieproblemen nu juist door Dimence, in afwijking van de landelijke standaard, als noodzakelijk onderdeel worden beschouwd om tot de diagnose Korsakov te komen. Uit r.o. 6.3.1., noch uit de overige rechtsoverwegingen van de bestreden beschikking is de gedachtegang te herleiden op grond waarvan de rechtbank Dimence desondanks niet volgt in diens constatering dat er geen sprake is bij betrokkene van executieve functieproblemen, aldus het subonderdeel. Ter inleiding van de klacht wijst het subonderdeel op het korte, niet nader toegelichte antwoord door de onafhankelijke arts op de eerste aanvullende vraag van de rechtbank, welk antwoord luidt dat betrokkene Korsakov heeft (hiervoor onder 3.25 geciteerd).
3.44
Bij de bespreking van dit subonderdeel stel ik het volgende voorop.
Wettelijke basis voor gelijkgestelde aandoeningen
3.45
De rechter kan op grond van artikel 24 lid 3 Wzd een machtiging verlenen voor opname en verblijf in een geregistreerde accommodatie, indien het gedrag van de betrokkene als gevolg van een psychogeriatrische aandoening of verstandelijke handicap, dan wel als gevolg van een daarmee gepaard gaande psychische stoornis of een combinatie daarvan, leidt tot ernstig nadeel, als bedoeld in artikel 1 lid 2 Wzd, de opname en het verblijf noodzakelijk en geschikt is om dat ernstige nadeel te voorkomen of af te wenden, en er geen minder ingrijpende mogelijkheden zijn om het ernstige nadeel te voorkomen of af te wenden. [21]
3.46
Artikel 1 lid 4 Wzd bepaalt dat bij algemene maatregel van bestuur ziekten en aandoeningen kunnen worden aangewezen die voor de toepassing van de Wzd en de daarop berustende bepalingen worden gelijkgesteld met een psychogeriatrische aandoening of een verstandelijke handicap indien:
a. deze ziekten en aandoeningen dezelfde gedragsproblemen of regieverlies als een psychogeriatrische aandoening of verstandelijke handicap kunnen veroorzaken;
b. de benodigde zorg in verband met deze gedragsproblemen of regieverlies vergelijkbaar is met de zorg die nodig is bij een psychogeriatrische aandoening of verstandelijke handicap;
c. deze gedragsproblemen kunnen of dit regieverlies kan leiden tot ernstig nadeel.
Korsakov als gelijkgestelde aandoening
3.47
In artikel 1a.1 lid 1 onder a van het Besluit zorg en dwang psychogeriatrische en verstandelijk gehandicapte cliënten (hierna: Besluit gelijkgestelde aandoeningen) is bepaald dat met een psychogeriatrische aandoening of een verstandelijke handicap worden gelijkgesteld het syndroom van Korsakov, indien dit syndroom bij de cliënt zich uit als een neurocognitieve stoornis met daaruit voortkomende significante beperkingen overeenkomstig die van een psychogeriatrische aandoening of een verstandelijke handicap.
3.48
In de nota van toelichting bij het Besluit gelijkgestelde aandoeningen wordt het volgende toegelicht ten aanzien van het syndroom van Korsakov: [22]

Welke aandoeningen worden aangewezen als gelijkgestelde aandoeningen?
In deze algemene maatregel van bestuur worden de volgende aandoeningen en ziekten als gelijkgesteld met een psychogeriatrische aandoening of verstandelijke handicap aangewezen:
• het syndroom van Korsakov, indien dit syndroom bij de cliënt zich uit als een neurocognitieve stoornis met daaruit voortkomende significante beperkingen overeenkomstig die van een psychogeriatrische aandoening of een verstandelijke handicap;
(…)
Het syndroom van Korsakov kenmerkt zich door stoornissen van het geheugen en van de «centraal executieve functies». Deze functies zijn noodzakelijk voor het plannen en organiseren van gedrag. Het syndroom van Korsakov gaat gepaard met lichamelijke en psychiatrische comorbiditeit.
(…)
Personen met het syndroom van Korsakov (…) kunnen dezelfde gedragsproblemen en regieverlies ervaren als mensen met dementie of een verstandelijke handicap. Het is echter niet zo dat alle cliënten met deze aandoeningen deze symptomen in dezelfde mate laten zien. Personen met het syndroom van Korsakov (…) kennen een fluctuerend ziektebeeld, waarbij in de loop der tijd de benodigde zorg van ggz-zorg over kan gaan in verpleeghuiszorg.
(…)
Vaststelling door ter zake kundige arts of het CIZ
Om zorg op maat te kunnen bieden, wijst dit besluit niet alle personen aan met het genoemde syndroom (…), maar bepaalde verschijningsvormen die ook daadwerkelijk te maken hebben met gedragsproblemen en regieverlies zoals deze voorkomen bij dementie of een verstandelijke handicap. Zolang dergelijke verschijningsvormen zich niet vertonen, vallen de desbetreffende personen onder de Wvggz. Om vast te stellen dat bij een persoon sprake is van de genoemde verschijningsvormen van het syndroom van Korsakov (…) is een verklaring van een ter zake kundige arts of een indicatiebesluit van het Centrum Indicatiestelling Zorg (CIZ) als bedoeld in de Wet langdurige zorg nodig. Uit een indicatiebesluit blijkt welke aandoening, handicaps of stoornissen iemand heeft. Onder meer een psychiater, een arts verstandelijk gehandicapten of een specialist ouderengeneeskunde kunnen een ter zake kundige arts zijn.
Uit de verklaring van een ter zake kundige arts of het indicatiebesluit van het CIZ moet blijken dat er sprake is van een neurocognitieve stoornis met daaruit voortkomende significante beperkingen overeenkomstig die van een psychogeriatrische aandoening of een verstandelijke handicap. Voor het vaststellen van een indicatiebesluit is altijd diagnostische informatie aanwezig van een ter zake kundige arts. Die diagnostiek moet zijn gedaan vanuit de curatieve sector.
Met deze werkwijze is de verwachting dat beter wordt aangesloten bij de actuele zorgbehoeften van deze personen zodat steeds het meest passende wettelijk regime op hen van toepassing is voor wat betreft de toepassing van gedwongen zorg.”
3.49
Uit het voorgaande volgt dat het syndroom van Korsakov een gelijkgestelde aandoening in de zin van artikel 1 lid 4 Wzd is, indien voldaan is aan de voorwaarde dat dit syndroom zich bij een betrokkene uit als een neurocognitieve stoornis met daaruit voortkomende significante beperkingen overeenkomstig die van een psychogeriatrische aandoening of een verstandelijke handicap.
3.5
De rechtbank dient dus
ten eerstevast te stellen of sprake is van Korsakov. Vervolgens dient de rechtbank
ten tweedete bepalen of voldaan is aan voornoemde voorwaarde, omdat Korsakov alleen dan een gelijkgestelde aandoening in de zin van artikel 1 lid 4 Wzd is.
Bespreking klacht van subonderdeel 2.1
3.51
Ik keer terug naar de bespreking van
subonderdeel 2.1. In dit subonderdeel wordt geklaagd dat zonder nadere uitleg onbegrijpelijk is dat de rechtbank bij haar oordeel of het syndroom van Korsakov zich bij betrokkene ook uit als een neurocognitieve stoornis met daaruit voorkomende significante beperkingen betrekt dat op basis van onderzoek van Tactus executieve functieproblemen op gedragsniveau worden herkend. Betoogd wordt dat uit de bestreden r.o. 6.3.1. noch uit overige rechtsoverwegingen blijkt waarom de rechtbank Dimence niet volgt in zijn constatering dat bij betrokkene geen sprake is van executieve functieproblemen.
3.52
Deze klacht slaagt niet.
3.53
In r.o. 6.3.1. beoordeelt de rechtbank of is voldaan aan de voorwaarde voor een gelijkgestelde aandoening dat dit syndroom zich bij een betrokkene uit als een neurocognitieve stoornis met daaruit voortkomende significante beperkingen overeenkomstig die van een psychogeriatrische aandoening. Deze rechtsoverweging betreft dus de
tweede stapvan de beoordeling of een aandoening een gelijkgestelde aandoening is in de zin van artikel 1 lid 4 Wzd (zie hiervoor onder 3.50).
3.54
Zoals blijkt uit voornoemde nota van toelichting bij het Besluit gelijkgestelde aandoeningen kenmerkt het syndroom van Korsakov zich door stoornissen van het geheugen en van de centraal executieve functies. Daarbij wordt toegelicht dat deze functies noodzakelijk zijn voor het plannen en organiseren van gedrag (zie hiervoor onder 3.48).
3.55
In r.o. 6.3.1. geeft de rechtbank mijns inziens een afgewogen en voldoende gemotiveerd oordeel over het plannen en organiseren van gedrag door betrokkene en daarmee over haar executieve functies. Zo stelt de rechtbank in haar beoordeling voorop wat goed gaat bij betrokkene:
“Uit het psychodiagnostisch verslag van Atlant blijkt dat veel dingen goed gaan bij betrokkene. Zo houdt zij haar kamer opgeruimd en schoon, kijkt zij vaak films en quizzen op televisie, kan zij zich daar goed op concentreren en is zij op de afdeling georiënteerd.”
3.56
Daarna wijst de rechtbank echter op de problemen die betrokkene heeft, waarbij het om zowel geheugenproblemen als executieve functieproblemen gaat. Daarbij beroept de rechtbank zich ook op andere bronnen dan het onderzoek van Tactus, zoals uit volgend citaat blijkt, waarbij ik de passages over de executieve functieproblemen onderstreep:
“Uit dit verslag [van Atlant; A-G] volgt echter ook dat de resultaten van het onderzoek van Tactus wijzen op een evidente geheugenstoornis en dat op basis van dit onderzoek
executieve functieproblemenop gedragsniveau worden herkend. Ook de resultaten van het observationeel onderzoek door Atlant en de afgenomen vragenlijsten duiden op evidente geheugenproblemen en
problemen met plannen en overzicht houden. De behandelaren hebben toegelicht dat zich dit bij betrokkene vooral uit in
regieverliesten aanzien van haar leven,
invulling van haar dag qua structuur en planningen ook in het bijzonder ten aanzien van het onvermogen om zonder een opname abstinent te blijven.”
3.57
Gelet op het voorgaande is het, anders dan de klacht aanvoert, voldoende begrijpelijk dat de rechtbank haar beoordeling mede baseert op onderzoek van Tactus waarin executieve functieproblemen op gedragsniveau worden herkend. Deze bevindingen worden immers ondersteund door de andere bronnen waarnaar de rechtbank verwijst en die in cassatie niet zijn bestreden. De rechtbank had niet daarnaast ook nog expliciet hoeven te motiveren waarom zij Dimence niet volgt in haar constatering dat geen sprake is van executieve functieproblemen. Bovendien heeft de rechtbank in haar beoordeling ook oog gehad voor wat wel goed gaat bij betrokkene.
3.58
Overigens verwijst de rechtbank in r.o. 6.3. in het kader van het al dan niet bestaan van executieve functiestoornissen bij betrokkene wel naar de bevindingen van Dimence. Daarbij gaat het echter om de vraag of sprake is van Korsakov en dus om de
eerste stapin de beoordeling of sprake is van een gelijkgestelde aandoening in de zin van artikel 1 lid 4 Wzd (zie hiervoor onder 3.50). In die beoordeling laat de rechtbank mijns inziens nog in het midden of sprake is van executieve functiestoornissen. Uit haar oordeel vloeit daar slechts voort dat, in lijn met de landelijke zorgstandaard Korsakov, executieve functiestoornissen geen bindend element zijn voor de diagnose Korsakov, anders dan Dimence meent.
3.59
Het voorgaande brengt met zich dat subonderdeel 2.1 faalt.
3.6
Subonderdeel 2.2klaagt, naar ik begrijp, dat de rechtbank ten onrechte heeft geoordeeld dat het regime van de Wzd van toepassing is. Daartoe wordt aangevoerd, kort weergegeven, dat de onafhankelijke arts aanvankelijk oordeelde dat Korsakov de voorliggende stoornis was, maar ter zitting het nadere oordeel gaf dat de borderline stoornis voorligt.
3.61
Bij de bespreking van dit subonderdeel stel ik het volgende voorop.
3.62
Vaste rechtspraak van de Hoge Raad over de vraag welk wettelijk regime (Wvggz of Wzd) van toepassing is indien bij een betrokkene sprake is van ‘multi-problematiek’, luidt als volgt: [23]
“De Wvggz bevat regels voor het verlenen van verplichte zorg aan personen met een psychische stoornis. De Wzd regelt het verlenen van onvrijwillige zorg aan personen met een psychogeriatrische aandoening of verstandelijke handicap. Als een persoon zowel een psychische stoornis als een psychogeriatrische aandoening of verstandelijke handicap heeft, is sprake van zogenoemde ‘multi-problematiek’. Bij de beoordeling welk regime in dat geval van toepassing is, dient te worden vastgesteld welke problematiek (psychische stoornis, psychogeriatrische aandoening of verstandelijke handicap) op het moment van beoordeling ‘voorliggend is’, dat wil zeggen: op de voorgrond staat, omdat die problematiek de actuele zorgbehoefte bepaalt, waarbij ook de continuïteit van de zorg in een vertrouwde omgeving in aanmerking moet worden genomen.”
3.63
In zijn uitspraak van 7 juli 2023 overweegt de Hoge Raad in aansluiting op het voorgaande: [24]
“Uit de wetsgeschiedenis blijkt dat bij de keuze van het type machtiging de patiënt of cliënt en zijn of haar zorgbehoefte centraal staan.”
3.64
In zijn
JGz-noot bij deze uitspraak betoogt Keurentjes dat uit deze uitspraak afgeleid kan worden dat het criterium van de zorgbehoefte nevengeschikt is aan het uit de wet voortvloeiende criterium van de voorliggende stoornis bij het bepalen welk regime op een betrokkene van toepassing is: [25]
“Twee kanttekeningen wil ik hierbij maken. De eerste betreft de meer algemene opmerking dat het idee dat de stoornis leidend zou moeten zijn, door de interpretatie van de beide wetten die de Hoge Raad heeft gekozen, is verlaten althans niet exclusief leidend is. De letterlijke tekst van beide wetten [art. 3:3 Wvggz en art. 24 lid 3 Wzd; A-G] zou anders doen vermoeden. (…) Beide wetten spreken niet over de andere toetsingselementen, te weten de zorgbehoefte en de continuïteit van zorg in een vertrouwde omgeving. Het is slechts de toelichting op beide wetten die deze elementen van zorgbehoefte en de continuïteit van zorg noemt. Dat daarbij het criterium van de zorgbehoefte feitelijk nevengeschikt is aan dat van de stoornis kan worden afgeleid uit wat de Hoge Raad als formulering hanteert in deze beschikking van 7 juli: er ‘dient te worden vastgesteld welke problematiek […] op het moment van beoordeling “voorliggend” is, dat wil zeggen: op de voorgrond staat, omdat die problematiek de actuele zorgbehoefte bepaalt, waarbij ook de continuïteit van zorg in een vertrouwde omgeving in aanmerking genomen moet worden.’ Kort gezegd komt het er dus op neer dat uit de zorgbehoefte kan worden afgeleid welke stoornis dominant is en derhalve welke wet van toepassing is. Een aanvullend criterium daarbij is dan de continuïteit in een voor betrokkene vertrouwde omgeving. Bepalend moet dus zijn welke rechtsbescherming de betrokkene verdient. Hierbij moet bedacht worden dat wanneer er sprake is van een patiënt die zelf nog de regie heeft, de Wvggz van toepassing is en dat, wanneer de patiënt zelf weinig of geen regie meer kan voeren, de Wzd het wettelijk kader biedt. (…)”
3.65
Ook de Handreiking Samenloop van het Ministerie van Volksgezondheid, Welzijn en Sport (VWS) uit 2019, noemt deze drie criteria nevengeschikt in één adem: [26]
“Samenvattend zouden de voorliggende stoornis of problematiek, de zorgbehoefte van de betrokkene en, waar mogelijk, continuïteit van zorg de leidende principes moeten zijn bij de keuze voor een wettelijk regime”
3.66
Ik keer terug naar de bespreking van
subonderdeel 2.2.
3.67
Naar mijn mening slaagt dit subonderdeel niet.
3.68
Ten eerste mist het subonderdeel mijns inziens feitelijke grondslag. Het subonderdeel lijkt ervan uit te gaan dat de onafhankelijke arts ter zitting heeft verklaard dat niet Korsakov maar de borderline stoornis de voorliggende stoornis is. Uit de volgende passage waarnaar het subonderdeel verwijst, kan dit naar mijn mening echter niet afgeleid worden (onderstreping van mij; A-G):
“[de onafhankelijke arts]:
U vraagt mij welke problematiek voorliggend is. Er zijn twee diagnoses bij betrokkene. Er is sprake van een borderline stoornis en van Korsakov. Korsakov is door te veel alcoholgebruik ontstaan. Betrokkene gebruikt nu geen alcohol op de afdeling maar zij heeft beide diagnoses. U vraagt mij of het ernstig nadeel vooral wordt veroorzaakt door de Korsakov of ook/vooral door de borderline stoornis. Zoals ik dat heb gezien op de afdeling denk ik dat het ernstig nadeel meer wordt veroorzaakt door de borderline stoornis dan door de Korsakov.”
3.69
Dat de onafhankelijke arts, afgaand op wat hij op de afdeling heeft gezien, van oordeel is dat het ernstig nadeel meer door de borderline stoornis dan door de Korsakov wordt veroorzaakt, betekent nog niet dat hij daarmee heeft verklaard dat de borderline stoornis voorliggend is. Het is immers juist denkbaar dat van het door Korsakov veroorzaakte ernstig nadeel juist door de structuur op de afdeling geen of minder sprake is, maar dat dit zou herleven op het moment dat betrokkene naar huis zou gaan. Daarmee is niet uitgesloten dat Korsakov als zodanig voorliggend is, omdat daardoor opname noodzakelijk is.
3.7
Daar komt bij dat voor de rechtbank niet zo zeer de voorliggende stoornis, maar het criterium van de zorgbehoefte van betrokkene bepalend lijkt te zijn voor de toepasselijkheid van het Wzd-regime. Ik verwijs daarvoor naar r.o. 6.5., die in cassatie niet is bestreden (onderstrepingen van mij; A-G):
“6.5. Ten aanzien van het causale verband tussen het ernstig nadeel en de Korsakov overweegt de rechtbank nog in het bijzonder dat uit artikel 24, derde lid, sub a en artikel 1, vierde lid, Wzd volgt dat de Wzd ook van toepassing is als het ernstig nadeel veroorzakende gedrag van betrokkene een gevolg is van een combinatie van de gelijkgestelde aandoening en een daarmee gepaard gaande psychische stoornis. In het geval van betrokkene is moeilijk te onderscheiden welk gedrag voortkomt uit respectievelijk haar Korsakov, de reeds daarvoor ontstane alcoholverslaving en de ook aanwezige borderline persoonlijkheidsstoornis.
Het exacte individuele aandeel van die stoornissen in het ernstig nadeel is echter gelet op het voorgaande ook niet relevant. Wel is relevant dat de rechtbank voldoende aannemelijk vindt dat de zorgvraag van betrokkene hoofdzakelijk in het Wzd-kader (verpleeghuiszorg) ligt. [27]
3.71
Deze rechtsoverweging lijkt in het bijzonder te zijn ingegeven door de onder 3.68 geciteerde verklaring ter zitting van de onafhankelijke arts. De rechtbank relativeert in deze rechtsoverweging immers voor dit specifieke geval het belang dat gehecht moet worden aan de vraag door welke stoornis het ernstig nadeel van betrokkene wordt veroorzaakt. Dat de rechtbank de zorgvraag of zorgbehoefte leidend laat zijn voor het toepasselijke regime is niet onjuist, gelet op de hiervoor onder 3.62 en 3.63 weergegeven vaste rechtspraak van de Hoge Raad, waarnaar de rechtbank hier ook verwijst. Zoals Keurentjes mijns inziens terecht heeft opgemerkt, is het criterium van de zorgbehoefte nevengeschikt aan dat van de voorliggende stoornis bij het bepalen welke wettelijk regime van toepassing is. [28]
3.72
De slotsom is dat alle onderdelen falen.

4.Conclusie

De conclusie strekt tot verwerping van het cassatieberoep.
De Procureur-Generaal bij de
Hoge Raad der Nederlanden
A-G

Voetnoten

1.Rechtbank Gelderland 9 juli 2024, ECLI:NL:RBGEL:2024:4585. Betrokkene heeft tegen deze beschikking cassatieberoep ingesteld. In deze zaak heb ik op 31 januari 2025 geconcludeerd, ECLI:NL:PHR:2025:132. De Hoge Raad heeft bij beschikking van 26 september 2025, ECLI:NL:HR:2025:1384 de beschikking van 9 juli 2024 van de rechtbank Gelderland vernietigd en de zaak teruggewezen naar de rechtbank ter verdere behandeling en beslissing.
2.Ten behoeve van betrokkene is bij beschikking van 7 maart 2024 van de kantonrechter in de rechtbank Overijssel een mentorschap ingesteld.
3.Rechtbank Gelderland 22 november 2024, ECLI:NL:RBGEL:2024:8398.
4.De rechtbank verwijst hier naar HR 10 juli 2020, ECLI:NL:HR:2020:1271, r.o 3.1.2; HR 24 februari 2023, ECLI:NL:HR:2023:309, r.o. 3.2 en HR 7 juli 2023, ECLI:NL:HR:2023:1063, r.o. 3.4.
5.Van de opmerking in de inleiding van het cassatiemiddel dat de in de bestreden beschikking aan het slot van r.o. 4.1 gegeven samenvatting van het verweer onvolledig is, heb ik kennis genomen. Ik heb daarin echter geen klacht kunnen ontwaren. Zie procesinleiding, p. 2 bovenaan.
6.Wet van 7 oktober 2020, Stb. 2020, 404, in werking getreden op 31 oktober 2020 (Stb. 2020, 407).
8.Zie over de verhouding rechter – onafhankelijke deskundige en de toets door de rechter van de medische verklaring (onder de Wet Bopz) W.J.A.M. Dijkers, Doen en laten in de BOPZ-machtigingsprocedure (diss. RuG), Reeks gezondheidsrecht nr. 21, Den Haag: Vermande 2003, p. 193-203 en (vooruitkijkend naar de Wvggz) W.J.A.M. Dijkers, ‘Een witte jas onder de toga. De toetsende rol van de rechter in de dwangpsychiatrie’,
10.Deze zijn te raadplegen op de website www.dwangindezorg.nl.
11.Dijkers, a.w. (diss), p. 200-201. Vgl. L.F.M. van Boxtel, W.J.A.M. Dijkers & R.P. de Roode,
12.Zie voetnoot 91 bij dit citaat van Dijkers.
13.Zie daarover recent in een Wvggz-zaak: HR 9 mei 2025, ECLI:NL:HR:2025:726,
15.Zie ook L.P.A. Voogd, Sdu Commentaar Gedwongen zorg, art. 38 Wzd, par. 7 (publicatiedatum: 2 mei 2023).
16.Zie Rb. Gelderland 9 juli 2024, ECLI:NL:RBGEL:2024:4585, hiervoor al genoemd onder 2.1.
17.Medische verklaring, onder 5.
18.Proces-verbaal van de mondelinge behandeling van 22 november 2024, p. 2-3.
19.Proces-verbaal van de mondelinge behandeling van 22 november 2024, p. 4.
20.Zie voor een meer uitgebreide weergave van de klachten hiervoor onder 3.3 en 3.4.
21.Zie over deze bepaling o.m. nader: P. Vlaardingerbroek/S. McFedries, T&C PFR, commentaar op art. 24 Wzd (actueel t/m 01-08-2025).
22.NvT bij het besluit van 20 april 2020, Stb. 2020, 129, p. 3-5.
23.HR 10 juli 2020, ECLI:NL:HR:2020:1271, r.o. 3.1.2, onder verwijzing naar
24.HR 7 juli 2023, ECLI:NL:HR:2023:1063, r.o. 3.5, onder verwijzing naar
25.JGz-noot bij HR 7 juli 2023, ECLI:NL:HR:2023:1063,
26.Handreiking Samenloop Ministerie van VWS, versie 1.0, vastgesteld door de Bestuurlijke Ketenraad op 20 december 2019, p. 2. Te raadplegen via: www.dwangindezorg.nl.
27.De rechtbank verwijst hier naar HR 10 juli 2020, ECLI:NL:HR:2020:1271, r.o 3.1.2; HR 24 februari 2023, ECLI:NL:HR:2023:309, r.o. 3.2. en HR 7 juli 2023, ECLI:NL:HR:2023:1063, r.o. 3.4.
28.Keurentjes is overigens ook de voorzitter van de combinatie die de bestreden beschikking heeft gegeven.