ECLI:NL:PHR:2025:1277

Parket bij de Hoge Raad

Datum uitspraak
21 november 2025
Publicatiedatum
18 november 2025
Zaaknummer
25/02686
Instantie
Parket bij de Hoge Raad
Type
Conclusie
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Rookverbod in huisregels zorginstelling en de reikwijdte daarvan tijdens begeleid wandelen

In deze Wvggz-klachtzaak staat het rookbeleid van zorgaanbieder Arkin centraal, dat een algemeen rookverbod omvat. De zaak betreft de vraag of dit rookverbod ook van toepassing is tijdens begeleid wandelen buiten de accommodatie. Betrokkene, een 52-jarige man met een psychische stoornis, heeft een klacht ingediend tegen het rookbeleid, dat hem verbiedt te roken tijdens begeleid wandelen. De rechtbank heeft de klacht van betrokkene ongegrond verklaard, maar de klachtencommissie oordeelde dat het rookverbod tijdens het wandelen onder begeleiding niet gerechtvaardigd was. De rechtbank heeft vervolgens het beroep van Arkin tegen de klachtencommissie gegrond verklaard, waarbij zij oordeelde dat het rookverbod ook buiten de accommodatie geldt. Betrokkene heeft cassatie ingesteld, waarbij de Hoge Raad zich moet buigen over de vraag of het rookverbod in de huisregels van Arkin ook buiten de accommodatie kan worden gehandhaafd. De conclusie van de Procureur-Generaal is dat het rookverbod niet buiten de accommodatie kan gelden, omdat huisregels enkel betrekking hebben op de ordelijke gang van zaken en veiligheid binnen de accommodatie. De Hoge Raad kan de zaak zelf afdoen en de beschikking van de rechtbank vernietigen.

Conclusie

PROCUREUR-GENERAAL
BIJ DE
HOGE RAAD DER NEDERLANDEN
Nummer25/02686
Zitting21 november 2025
CONCLUSIE
B.J. Drijber
In de zaak van
[betrokkene],
hierna: betrokkene,
advocaat: M.A.M. Wagemakers,
tegen
Stichting Arkin,
hierna: Arkin,
advocaat: M. Bruning.

1.Inleiding en samenvatting

1.1
Deze Wvggz-klachtzaak betreft het rookbeleid – een algemeen rookverbod – dat is opgenomen in de huisregels van zorgaanbieder Arkin.
1.2
In cassatie draait het niet langer om het rookverbod zoals dat geldt in de kliniek en op het bijbehorende terrein, maar enkel nog om het rookverbod voor zover zich dat uitstrekt buiten de accommodatie, meer specifiek tijdens het begeleid wandelen. Op verzoek van Arkin heeft de rechtbank, anders dan de klachtencommissie, de klacht van betrokkene ongegrond verklaard.
1.3
Mijns inziens klaagt betrokkene terecht dat de rechtbank heeft miskend dat huisregels geen andere regels kunnen bevatten dan regels opgesteld voor de ordelijke gang van zaken en de veiligheid, passend bij de doelgroep,
in de accommodatie(art. 8:15 Wvggz). Ik meen dat het cassatieberoep slaagt. De Hoge Raad kan de zaak zelf afdoen.

2.Feiten en procesverloop

Feiten
2.1
Betrokkene is een 52-jarige man, die lijdt aan een psychische stoornis. Ten aanzien van betrokkene is een zorgmachtiging verleend en aan hem is verplichte zorg aangezegd, waaronder het beperken van de bewegingsvrijheid en de opname in een accommodatie.
2.2
Tot voor kort verbleef betrokkene in een accommodatie van Arkin op de [locatie] . Deze opnamelocatie kon betrokkene niet zelfstandig verlaten; wel kon hij zich onder begeleiding twee keer per week buiten de accommodatie begeven.
2.3
Sinds 1 januari 2025 hanteert Arkin een nieuw rookbeleid, dat een algemeen rookverbod inhoudt. Dat rookbeleid is ingevoerd naar aanleiding van het Nationaal Preventieakkoord, dat streeft naar een geheel rookvrije zorgomgeving in Nederland in 2030 en geheel rookvrije GGZ-instellingen aangesloten bij GGZ Nederland uiterlijk in 2025.
2.4
In de huisregels van Arkin ( [locatie] ) is onder meer opgenomen:

Roken
We zijn een rookvrije kliniek.
Op de afdeling en in je eigen kamer is roken of vapen verboden.
Je kan van de verpleging nicotinepleisters of nicotinezuigtabletten krijgen.
Tijdens wandelen met een begeleider kan er niet gerookt worden.
Tijdens zelfstandige vrijheden is de keuze aan jou om wel of niet te roken.”
2.5
Op 6 februari 2025 heeft betrokkene een klacht ingediend bij de Klachtencommissie GGZ Amsterdam en omstreken (hierna:
de klachtencommissie), op 11 februari 2025 gevolgd door een toelichtende notitie van de patiëntvertrouwenspersoon (hierna:
de pvp) van betrokkene. De klacht was gericht tegen het rookbeleid, in zoverre het betrokkene niet wordt toegestaan binnen de kliniek en tijdens het begeleid wandelen buiten de kliniek te roken.
2.6
Arkin heeft op 12 februari 2025 op de klacht gereageerd. Zij heeft betoogd dat de klachtencommissie niet bevoegd is om over de klacht te oordelen, kort gezegd omdat het rookverbod is vastgelegd in de
algemenehuisregels, die gelden voor zowel cliënten, bezoekers als medewerkers. Volgens Arkin valt het rookverbod niet onder de definitie van huisregels als bedoeld in art. 8:15 Wvggz. Volgens Arkin hebben haar medewerkers recht op een rookvrije werkplek en is Arkin als werkgever gehouden haar medewerkers te vrijwaren van tabaksrook.
2.7
Op 17 februari 2025 heeft de klachtencommissie de klacht van betrokkene mondeling behandeld. Betrokkene is verschenen, bijgestaan door de pvp. Van de zijde van Arkin zijn de plaatsvervangend geneesheer-directeur, een jurist, een arts en de persoonlijk begeleider van betrokkene verschenen.
2.8
De klachtencommissie heeft op dezelfde dag uitspraak gedaan. De beslissing is op 18 februari 2025 meegedeeld aan betrokkene en de pvp (telefonisch) en aan Arkin (per verkorte uitspraak). De uitspraak is schriftelijk uitgewerkt en op 6 maart 2025 aan partijen toegezonden (hierna:
de uitspraak van de klachtencommissie). [1] De klachtencommissie acht zichzelf bevoegd. Voor zover betrokkene klaagt tegen het rookverbod op zijn kamer en het balkon van de accommodatie, verklaart de klachtencommissie de klacht ongegrond. Voor zover de klacht ziet op het in de huisregels van Arkin opgenomen rookverbod bij het wandelen onder begeleiding buiten de accommodatie, verklaart de klachtencommissie de klacht gegrond.
Procesverloop
2.9
Arkin heeft op 15 april 2025 een verzoekschrift ingediend bij de rechtbank Amsterdam (hierna:
de rechtbank) ter verkrijging van een beslissing op de voet van art. 10:7 Wvggz. Arkin heeft de rechtbank verzocht om de beslissing van de klachtencommissie te vernietigen voor wat betreft het oordeel dat het niet is toegestaan een rookverbod in de huisregels op te nemen dat zich uitstrekt tot het onder begeleiding buiten de accommodatie wandelen door cliënten met medewerkers. Verder betoogt Arkin dat de klachtencommissie betrokkene niet-ontvankelijk had moeten verklaren in zijn klacht, omdat geen sprake is van een klachtgrond als bedoeld in art. 10:3 lid 1 Wvggz. Op 12 mei 2025 heeft Arkin nadere stukken ingediend. [2]
2.1
Namens betrokkene is op 14 mei 2025 een verweerschrift ingediend.
2.11
De rechtbank, meervoudig, heeft het verzoek mondeling behandeld op 15 mei 2025. Bij deze gelegenheid zijn namens Arkin de plaatsvervangend geneesheer-directeur en twee juristen gehoord en namens betrokkene zijn advocaat. Betrokkene zelf is niet in persoon verschenen. [3] Van de mondelinge behandeling is proces-verbaal opgemaakt.
2.12
Bij beschikking van 10 juni 2025 [4] (hierna:
de bestreden beschikking) heeft de rechtbank het beroep van Arkin tegen het oordeel van de klachtencommissie gegrond verklaard en bepaald dat die beslissing in de plaats treedt van de beslissing van de klachtencommissie wat betreft haar gegrondverklaring ten aanzien van het in de huisregels opgenomen rookverbod bij het wandelen onder begeleiding buiten de accommodatie.
2.13
De rechtbank heeft geoordeeld dat Arkin kan worden ontvangen in haar verzoek ter verkrijging van een beslissing over de klacht. Allereerst heeft de rechtbank hiertoe beoordeeld of sprake is van een verschoonbare termijnoverschrijding, nu Arkin haar verzoekschrift heeft ingediend na het verstrijken van de daartoe bedoelde termijn van zes weken na mededeling van de uitspraak van de klachtencommissie (art. 10:7 lid 2 Wvggz). In dit geval acht de rechtbank de termijnoverschrijding verschoonbaar. [5] Vervolgens heeft de rechtbank geoordeeld dat de Wvggz-klachtenregeling op de voet van art. 10:3 lid 1, aanhef en onder k, Wvggz openstond voor de klacht van betrokkene, nu die klacht inhoudt dat Arkin met het invoeren en handhaven van een algeheel rookverbod in strijd heeft gehandeld met het bepaalde in art. 8:15 lid 1-3 Wvggz. Nadat de klachtencommissie een beslissing had genomen, kon Arkin op de voet van art. 10:7 Wvggz de rechtbank verzoeken een beslissing over de klacht te nemen. [6] In cassatie doet de ontvankelijkheid van Arkin in haar verzoek aan de rechtbank niet meer ter zake.
2.14
De rechtbank schetst vervolgens, in cassatie onbestreden, de omvang van de zaak. Partijen hebben ondubbelzinnig te kennen gegeven dat zij geen beslissing van de rechtbank verlangen ten aanzien van de klachten die de klachtencommissie ongegrond heeft verklaard. De rechtbank overweegt dat zij de beslissing van de klachtencommissie over die geschilpunten moet eerbiedigen en daarmee bij de beslissing over daarmee samenhangende geschilpunten rekening dient te houden. [7]
2.15
Kortom, de rechtbank moest beoordelen of het algehele rookverbod zoals dat is opgenomen in de huisregels zich mag uitstrekken tot het wandelen onder begeleiding (zie rov. 5.3.5).
2.16
Dienaangaande overweegt de rechtbank allereerst, samengevat, als volgt (zie rov. 5.3.7 en 5.3.8, in cassatie onbestreden):
- Een inbreuk op de lichamelijke integriteit en op iemands privéleven vereist een wettelijke grondslag (art. 3 en 8 EVRM en art. 10 en 11 Grondwet). Naar het oordeel van de rechtbank is zo’n grondslag gelegen in art. 10 lid 1, aanhef en onder b, Tabaks- en rookwarenwet. Daarin is bepaald dat de beheerder van het gebouw dat in gebruik is als instelling voor gezondheidszorg verplicht is tot het instellen, aanduiden en handhaven van een rookverbod.
- Naar oordeel van de rechtbank wordt het zelfbeschikkingsrecht om te mogen roken beperkt door het recht op de onaantastbaarheid van het lichaam van niet-rokers en medewerkers. Het vormt op zichzelf een gerechtvaardigde inbreuk op het zelfbeschikkingsrecht van betrokkene.
2.17
Vervolgens richt de rechtbank zich op de vraag of het rookverbod ook geldt wanneer betrokkene met een medewerker onder begeleiding
buiten de accommodatie wandelt. De rechtbank constateert (in cassatie onbestreden):
“5.3.10 Art. 8:15 lid 1 Wvggz bepaalt dat de zorgaanbieder, in casu verzoeker, huisregels opstelt voor de ordelijke gang van zaken en de veiligheid, passend bij de doelgroep, in de accommodatie. De huisregels mogen geen andere regels bevatten dan de regels bedoeld in art. 8:15 lid 1 Wvggz (art. 8:15 lid 2 Wvggz). In de parlementaire geschiedenis is opgemerkt dat de huisregels zijn gericht op een ordelijke gang van zaken binnen de accommodatie en de veiligheid van de betrokkene, andere patiënten en het personeel (vgl. ECLI:NL:HR:2023:380, r.o. 3.4.1).”
2.18
Daarna beantwoordt de rechtbank de zojuist genoemde vraag (rov. 5.3.11-5.3.14, waartegen het cassatiemiddel zich richt):
“5.3.11 In het onderhavige geval betreft het de huisregel die het verweerder verbiedt om tijdens het wandelen met een begeleider te roken. Het algehele rookverbod, waaronder het roken tijdens het begeleid wandelen, geldt voor alle cliënten en medewerkers van verzoeker. Dit wandelen onder begeleiding, in jargon ook wel ‘wobben’ genoemd, vormt naar het oordeel van de rechtbank een onderdeel van de behandeling. Met het wandelen onder begeleiding wordt met een cliënt geoefend buiten de accommodatie, teneinde zorgprofessionals een inschatting te laten maken over hoe het herstel van een cliënt verloopt. Een cliënt zal buiten de veilige en gestructureerde kaders van de accommodatie meer prikkels ervaren en mogelijk in het kader van zijn psychische ziekte ervaren impulsen moeten kunnen beheersen. Daartoe zal eerst in de accommodatie worden geoefend, alvorens tot wandelen onder begeleiding en verdere uitbreiding van de vrijheden van een cliënt wordt overgegaan. Het wandelen onder begeleiding is dan ook een essentieel onderdeel van de behandeling die onder meer gericht is op een zo spoedig, maar wel veilig ontslag van een cliënt uit de accommodatie. Tijdens het wandelen onder begeleiding wordt geoefend met het aangaan van contact van verweerder met het alledaagse leven, zoals dat ook weer vorm zal krijgen na een ontslag uit de accommodatie. Tijdens het wandelen onder begeleiding dienen verweerder en andere cliënten aan te tonen in hoeverre zij in staat zijn zich aan gemaakte afspraken te kunnen houden.
5.3.12.
Hetgeen hiervoor is overwogen maakt duidelijk dat het wandelen onder begeleiding geen rookpauze is, maar onderdeel van de behandeling. Naar het oordeel van de rechtbank kan het wandelen onder begeleiding aldus uitgelegd worden als een kortstondige onderbreking van het verblijf in de accommodatie. De behandeling verplaatst zich gedurende korte tijd naar buiten de accommodatie, maar naar het oordeel van de rechtbank wordt hier nog steeds zorg verleend. Aldus is de rechtbank van oordeel dat de accommodatie zich in dit geval ook uitstrekt tot buiten het terrein voor zover het betreft het wandelen onder begeleiding, nu dit een essentieel onderdeel vormt van de behandeling en de zorgverlening, ondanks de kortstondige onderbreking van het verblijf in de accommodatie, gecontinueerd wordt. Er is nog immer sprake van een behandelomgeving.
5.3.13.
Met het verbod om te roken tijdens het wandelen onder begeleiding in de huisregels, voldoet verzoeker naar het oordeel van de rechtbank aan het vereiste dat huisregels de ordentelijke gang van zaken en veiligheid in de accommodatie regelt. Als gezegd is het wandelen onder begeleiding geen rookpauze, terwijl deze mogelijk wel zo wordt ingezet door verweerder. Op deze wijze wordt aan een daadwerkelijke en veelal noodzakelijke behandeling niet toegekomen, omdat de verslaving aan roken de boventoon voert.
5.3.14.
Het in de huisregels opgenomen verbod om te roken tijdens het wandelen onder begeleiding, voldoet naar het oordeel van de rechtbank ook om andere redenen aan de vereisten van noodzakelijkheid, proportionaliteit en subsidiariteit. Op het moment dat het verbod om niet te roken onderdeel zou zijn van verplichte zorg wordt onderscheid gemaakt tussen cliënten. Aldus zal een situatie ontstaan waarbij het roken voor de ene cliënt wel wordt toegestaan en voor de andere niet. Met het verbod zoals opgenomen in de huisregels, bestaat een algemene regel en geen individuele op de cliënt afgestemde afweging. Zonder een algemene regel, acht de rechtbank het aannemelijk dat de dan te ontstane, ongelijke situatie tussen cliënten op eenzelfde afdeling, zal leiden tot onrust, hetgeen direct raakt aan de ordentelijke gang van zaken en veiligheid in de accommodatie. Bovendien is het voor niet-rokende medewerkers die het wandelen begeleiden, niet mogelijk zich aan een rokende cliënt te onttrekken. De in dit verband door de klachtencommissie voorgestelde alternatieven acht de rechtbank onvoldoende en praktisch niet uitvoerbaar. Ook dit raakt aan de veiligheid, van in dit geval medewerkers, in de accommodatie nu aannemelijk is dat meeroken ernstige gezondheidsrisico’s kent. Voorts wordt met een verbod om te roken tijdens het wandelen onder begeleiding, zoals opgenomen in de huisregels van verzoeker, het doel van een rookvrije behandel- en werkomgeving bereikt. De rechtbank acht geen minder bezwarende alternatieven voorhanden om dit doel te bereiken, om redenen zoals zij hiervoor genoemd heeft. Verweerder en andere rokende cliënten kunnen op andere wijze geholpen worden, bijvoorbeeld met de door verzoeker aangeboden nicotinepleisters en nicotinetabletten.”
2.19
De rechtbank verklaart het beroep van Arkin tegen het oordeel van de klachtencommissie gegrond, en bepaalt dat deze beslissing in de plaats treedt van de beslissing van de klachtencommissie wat betreft haar gegrondverklaring ten aanzien van het in de huisregels opgenomen rookverbod bij het wandelen onder begeleiding buiten de accommodatie.
2.2
Namens betrokkene is op 31 juli 2025 – tijdig – cassatieberoep ingesteld.
2.21
Arkin heeft, na daartoe verleend uitstel, op 2 oktober 2025 een verweerschrift ingediend.

3.Bespreking van het cassatiemiddel

3.1
Het cassatiemiddel van betrokkene bestaat uit vijf onderdelen en richt zich tegen rov. 5.3.11 e.v. van de bestreden beschikking.
Inleidende opmerkingen
3.2
Het ‘Nationaal Preventieakkoord’ [8] uit november 2018 bevat een streven naar een rookvrije samenleving. [9] Eén van de doelstellingen is dat de gehele zorg in 2030 rookvrij is, en dat alle bij GGZ Nederland aangesloten GGZ-instellingen al in 2025 rookvrij zijn. [10] Van een wettelijke verplichting is echter geen sprake. [11]
3.3
Zonder te willen afdoen aan dit breed gedragen initiatief, meen ik dat de aanleiding tot het nu voorliggende cassatieberoep duidelijk maakt dat een zekere vorm van maatwerk vereist is binnen de gedwongen/onvrijwillige zorg, in dit geval op grond van de Wvggz. Betrokkene is gedwongen opgenomen in een accommodatie waarvan de huisregels voorzien in een algeheel rookverbod. Zodoende is betrokkene de facto gedwongen gestopt met roken, hoewel de zorgmachtiging daarin niet voorziet.
3.4
Stoppen met roken kan vanuit allerlei gezondheidsperspectieven verstandig zijn, maar dat is op zichzelf uiteraard geen reden om betrokkene daartoe de facto te verplichten. Weliswaar worden stappen gezet naar een ontmoedigingsbeleid, maar het voorhanden hebben van rookwaren is in Nederland niet illegaal. Daar waar personen voor wie geen titel voor verplichte/gedwongen zorg is verleend de mogelijkheid hebben om zich op allerlei wijze aan ingestelde rookverboden te onttrekken (zoals die gelden voor het publiek bij een concert, voor de forens bij een treinreis, voor de patiënt bij een poliklinische doktersafspraak, voor de ouder die een kind ophaalt bij een rookvrij schoolplein, etc.), is betrokkene overgeleverd aan het algehele rookverbod van zijn zorgaanbieder: hij kan nergens heen waar hij wel mag roken.
3.5
Tegen deze achtergrond acht ik het niet vanzelfsprekend dat zo’n algeheel rookverbod, neergelegd in huisregels als bedoeld in art. 8:15 Wvggz, noodzakelijk en proportioneel is. [12]
3.6
Ik wijs er nogmaals op dat het in deze procedure bij de rechtbank en in cassatie enkel nog draait om het in de huisregels opgenomen rookverbod voor zover dat betrekking heeft op het wandelen onder begeleiding buiten het terrein van de kliniek. [13]
Onderdeel 1 en 2: samenvatting van de klachten
3.7
Onderdeel 1heeft als opschrift ‘
Accommodatie strekt zich niet uit tot buiten het terrein daarvan’. Het onderdeel klaagt dat de rechtbank in rov. 5.3.11, culminerend in rov. 5.3.12, onjuist en/of ontoereikend gemotiveerd heeft geoordeeld dat de accommodatie zich in dit geval uitstrekt tot buiten het terrein daarvan voor zover het betreft het wandelen onder begeleiding. Uit art. 1:1 lid 1, onder b, Wvggz volgt immers dat onder accommodatie wordt verstaan: “
bouwkundige voorziening of een deel van een bouwkundige voorziening met het daarbij behorende terrein van een zorgaanbieder waar zorg wordt verleend”. Of een wandeling onder begeleiding al dan niet onderdeel is van de behandeling (rov. 5.3.11) is een onjuist criterium, althans doet daar niet aan af, met name niet als dat buiten de accommodatie (rov. 5.3.12) gebeurt. [14] Huisregels kunnen immers slechts zien op de ordelijke gang van zaken en veiligheid in de accommodatie.
3.8
Onderdeel 2heeft als opschrift ‘
Algemeen rookverbod voldoet niet aan artikel 8:15 leden 1 en 2 Wvggz’. Het onderdeel richt zich tegen het oordeel van de rechtbank in rov. 5.3.13 dat Arkin met het verbod om te roken tijdens het wandelen onder begeleiding voldoet aan het vereiste dat huisregels de ordentelijke gang van zaken en veiligheid in de accommodatie regelen. Dat oordeel is onjuist en/of ontoereikend gemotiveerd, nu de rechtbank geen onderscheid maakt tussen wandelingen onder begeleiding in en buiten de accommodatie, terwijl dat wel relevant is omdat huisregels slechts kunnen gelden in de accommodatie (
onder 2.1). Het oordeel is onbegrijpelijk omdat zonder nadere motivering niet valt in te zien hoe roken tijdens een wandeling buiten de accommodatie zijn weerslag heeft op de ordelijke gang van zaken en veiligheid in de accommodatie, noch hoe een rookverbod buiten de accommodatie aan dit wettelijk vereiste kan voldoen [15] (
onder 2.2). Het oordeel is ook onjuist en/of onbegrijpelijk omdat de motivering dat (i) de wandeling “mogelijk” door betrokkene wordt ingezet als rookpauze en (ii) aan de noodzakelijke behandeling niet wordt toegekomen omdat de rookverslaving de boventoon voert, niet door Arkin aan haar verweer en beroep ten grondslag is gelegd. De rechtbank heeft dit – ongeoorloofd – zelf bijgebracht, terwijl – onbegrijpelijk – in de processtukken geen feiten en/of omstandigheden zijn te vinden die deze oordelen kunnen schragen. In elk geval is daarvoor onvoldoende de niet-onderbouwde stelling ter zitting dat “er minder incidenten plaatsvinden” en dat “de trek in een volgend rookmoment in geval van betrokkene tot heftige agressie incidenten
kanleiden” [16] (
onder 2.3).
Onderdeel 1 en 2: bespreking van de klachten
3.9
De rechtbank is ervan uitgegaan dat art. 8:15 Wvggz bepaalt dat de zorgaanbieder (in casu: Arkin) huisregels opstelt voor de ordelijke gang van zaken en de veiligheid, passend bij de doelgroep, in de accommodatie (lid 1) en dat de huisregels geen andere regels mogen bevatten (lid 2). Ik verwijs naar rov. 5.3.10 van de bestreden beschikking, in cassatie terecht niet bestreden.
3.1
In de wetsgeschiedenis is opgemerkt dat de huisregels als bedoeld in art. 8:15 Wvggz zijn gericht op een ordelijke gang van zaken binnen de accommodatie en de veiligheid van de betrokkene, andere patiënten en het personeel. De huisregels dienen algemeen van aard te zijn. Zo horen op de persoon gerichte beperkingen niet in de huisregels thuis, maar dienen zij onderdeel te zijn van het zorgplan van de betrokken persoon. [17]
3.11
De huisregels dienen ter handhaving van de orde en de veiligheid, [18] waarbij het ook kan gaan om het (met algemene regels) waarborgen van een goed pedagogisch klimaat. [19] Als voorbeelden zijn in de parlementaire geschiedenis genoemd een verbod op het aanzetten van harde muziek, [20] een verbod op het dragen van kleding met haatdragende teksten, [21] en regels wat betrokkene wel en niet op de kamer mag hebben (de kamer moet toegankelijk, snel controleerbaar en brandveilig zijn). [22] Een algemeen preventief onderzoek aan kleding en lichaam dat plaatsvindt bij eenieder die in separatie wordt geplaatst, dat nodig is om de veiligheid van zowel de betrokkene als het personeel te waarborgen, kan naar oordeel van de Hoge Raad op basis van de huisregels plaatsvinden. [23] Ook valt te denken aan algemeen geldende beperkingen over bezoekuren, bewegingsvrijheid en telefoongebruik. [24]
3.12
Huisregels in de zin van art. 8:15 Wvggz dienen enkel de ordelijke gang van zaken en de veiligheid
in de accommodatie. Art. 1:1 lid 1, onder b, Wvggz bepaalt dat onder ‘accommodatie’ wordt verstaan:
“bouwkundige voorziening of een deel van een bouwkundige voorziening met het daarbij behorende terrein van een zorgaanbieder waar zorg wordt verleend”.
De Wzd hanteert een identieke definitie van accommodatie (art. 1, onder b, Wzd).
3.13
Accommodatie is een kernbegrip in de Wvggz. Zo kan verplichte zorg bestaan uit
het opnemen in een accommodatie(art. 3:2 lid 2, aanhef en onder j, Wvggz). Daarnaast is het begrip accommodatie bijvoorbeeld relevant in het kader van veiligheidsonderzoeken (zoals onderzoek van de woonruimte binnen de accommodatie, of de inkomende/uitgaande post van betrokkene, zie art. 8:14 Wvggz). Ook kunnen bij AMvB bouwkundige eisen worden gesteld aan accommodaties (art. 1:2 lid 3 Wvggz), waarmee kan worden gewaarborgd dat bijvoorbeeld separatie alleen kan plaatsvinden in daartoe geschikte locaties. [25] Van die mogelijkheid is vooralsnog geen gebruik gemaakt.
3.14
Bij de registratieverplichtingen van zorgaanbieders speelt het begrip accommodatie eveneens een rol. De zorgaanbieder die verplichte zorg verleent, verstrekt aan de Minister van VWS ter opname in een openbaar register (het zogeheten ‘locatieregister’ [26] ) o.a. een opgave van de naam of andere aanduiding van de locatie, met aanduiding of de locatie een accommodatie in de zin van de Wvggz is (art. 1:2 lid 1 Wvggz). [27] De Wzd kent een vergelijkbare registratieverplichting (art. 20 lid 1 Wzd).
3.15
In de parlementaire geschiedenis van de Wvggz is meermaals stilgestaan bij het begrip ‘accommodatie’. Het oorspronkelijk wetsvoorstel (2010) hanteerde als definitie: “
door Onze Minister van Volksgezondheid, Welzijn en Sport aangewezen bouwkundige voorziening met het daarbij behorende terrein, waar zorg en verplichte zorg kunnen worden verleend door of namens een zorgaanbieder”. [28] Bewust was niet aangesloten bij het begrip ‘psychiatrisch ziekenhuis’ uit art. 1 onder h Wet Bopz (oud). [29] Bij nota van wijziging is de voorgestelde definitie enigszins gewijzigd: “
bouwkundige voorziening met het daarbij behorende terrein van een zorgaanbieder waar verplichte zorg wordt verleend”. [30] Er wordt niet meer gerefereerd aan een door de minister aangewezen voorziening. Uit de formulering volgt onmiskenbaar dat het begrip accommodatie enkel ziet op een gebouw (met terrein) van de zorgaanbieder, aldus ook de artikelsgewijze toelichting. [31]
3.16
De uiteindelijke definitie zoals die thans geldt, in de Wvggz opgenomen met de tweede nota van wijziging. [32] Hiermee is in de Wvggz en de Wzd aangesloten bij de definitie uit de Jeugdwet, wat uit oogpunt van consistentie van wetgeving gewenst werd geacht. [33] De bij deze tweede nota van wijziging ingevoegde zinsnede “
of een gedeelte van een bouwkundige voorziening” maakt het mogelijk dat verschillende delen van een bouwkundige voorziening voor verschillende doeleinden als accommodatie worden aangemerkt. Het gaat dus om gebouwen van zorgaanbieders waar zorg wordt verleend. [34]
3.17
Tegen de achtergrond dat het begrip accommodatie een sleutelrol speelt in het kader van vrijheidsbeneming, ligt het niet voor de hand om de zinsnede “
in de accommodatie” in art. 8:15 Wvggz ruimer uit te leggen dan de wettekst doet vermoeden. [35] Naar hun aard kunnen de huisregels niet voorzien in een rookverbod buiten de accommodatie, dus buiten het terrein van de zorgaanbieder. [36]
3.18
In het licht hiervan treffen de klachten in zoverre doel. De rechtbank heeft immers in rov. 5.3.12 geoordeeld dat de accommodatie zich in dit geval ook uitstrekt tot buiten het terrein van de accommodatie voor zover het betreft het wandelen onder begeleiding. Dat oordeel is onjuist.
3.19
De door de rechtbank gegeven motivering (inhoudende dat het wandelen onder begeleiding een essentieel onderdeel vormt van de behandeling) doet niet af aan de onjuistheid van de door de rechtbank gehanteerde rechtsopvatting.
3.2
Bij deze stand van zaken kunnen de overige klachten uit onderdeel 1 en 2 onbesproken blijven.
Onderdeel 3, 4 en 5
3.21
Onderdeel 3heeft als opschrift ‘
Onjuist en onbegrijpelijk oordeel over noodzakelijkheid, proportionaliteit en subsidiariteit’. Het richt zich tegen het oordeel van de rechtbank in rov. 5.3.14, dat het rookverbod tijdens het wandelen onder begeleiding ook om andere redenen voldoet aan de vereisten van noodzakelijkheid, proportionaliteit en subsidiariteit, alsmede tegen de aldaar door de rechtbank gegeven motivering.
3.22
Subonderdeel 3.1voert hiertoe aan dat de rechtbank bij het bestreden oordeel geen onderscheid heeft gemaakt tussen een begeleide wandeling binnen en buiten de accommodatie, terwijl een rookverbod in de huisregels geen werking heeft buiten de accommodatie, waarmee dan ook niet voldaan kan zijn aan voornoemde vereisten.
3.23
Subonderdeel 3.2klaagt dat het oordeel ook onjuist en/of onbegrijpelijk is omdat de rechtbank overweegt dat het om een algemene regel gaat en niet om een op de individuele cliënt afgestemde afweging. Immers is de begeleide wandeling volgens rov. 5.3.11-5.3.12 een essentieel onderdeel van de behandeling en een kortstondige onderbreking van het verblijf in de accommodatie. Behalve dat de oordelen rov. 5.3.11-5.3.12 enerzijds en rov. 5.3.14 anderzijds innerlijk tegenstrijdig zijn, gaat alsdan een algemene maatregel – ongeoorloofd – in op een individuele behandelsituatie en de vrijheid van betrokkene. Daarvoor zijn echter een rechterlijke machtiging en een zorgplan vereist.
3.24
Subonderdeel 3.3keert zich tegen de overweging dat zonder algemene maatregel een ongelijke situatie op de afdeling ontstaat waarbij de ene cliënt mag roken en de andere niet, leidende tot onrust. Dat oordeel is onjuist en/of onbegrijpelijk, want Arkin heeft dat niet aan haar verweer (bij de klachtencommissie) en haar beroep (bij de rechtbank) ten grondslag gelegd. De rechtbank heeft dat daarom – ongeoorloofd – zelf bijgebracht. Verder is het oordeel zonder nadere motivering, die ontbreekt, onbegrijpelijk omdat de rechtbank die ongelijkheid en onrust niet duidt. Het oordeel dat dit dan direct raakt aan de ordentelijke gang van zaken en veiligheid in de accommodatie is dan ook niet te volgen.
3.25
Subonderdeel 3.4bestrijdt de oordelen dat niet rokende medewerkers zich niet aan een rokende cliënt kunnen onttrekken en dat de door de klachtencommissie voorgestelde alternatieven onpraktisch en niet uitvoerbaar zijn. Die oordelen zijn onjuist althans onbegrijpelijk, nu niet valt in te zien hoe die omstandigheden relevant zijn voor het wettelijk noodzakelijk vereiste van een ordelijke gang van zaken en veiligheid in de accommodatie.
3.26
Subonderdeel 3.5stelt aan de orde de onjuistheid en/of onbegrijpelijkheid van het oordeel van de rechtbank dat met het verbod om te roken tijdens het wandelen onder begeleiding zoals opgenomen in de huisregels van Arkin het doel van een rookvrije behandel- en werkomgeving wordt bereikt. Immers voorzien de huisregels volgens partijen (ook) in een rookverbod tijdens het wandelen buiten de accommodatie, [37] terwijl volgens art. 8:15 lid 1 en 2 Wvggz huisregels slechts gelding hebben binnen de GGZ-instelling. [38] Genoemd doel kan met een in de huisregels vervat rookverbod buiten de accommodatie niet, althans niet rechtmatig, worden bereikt. De huisregels als bedoeld in art. 8:15 lid 1 Wvggz mogen geen andere regels bevatten dan die noodzakelijk zijn voor de ordelijke gang van zaken en de veiligheid en zonder nadere motivering valt niet in te zien hoe zich dat verhoudt tot een rookvrije omgeving. [39] Daarmee kan ook niet zijn voldaan aan de vereisten van noodzakelijkheid, proportionaliteit en subsidiariteit.
3.27
Subonderdeel 3.6vestigt de aandacht op de onjuistheid althans onbegrijpelijkheid van het oordeel van de rechtbank dat geen minder bezwarende alternatieven voorhanden zijn om het doel te bereiken. Huisregels kunnen immers niet voorzien in maatregelen buiten de accommodatie en een rookvrije omgeving is geen rechtens met huisregels na te streven doel, zodat daarmee niet kan worden voldaan aan voornoemde vereisten. [40]
3.28
Onderdeel 4bevat de voortbouwklacht dat, indien enige van vorige klachten slaagt, ook art. 8 EVRM geschonden is. Dan is immers inbreuk gemaakt op het privéleven van betrokkene zonder wettelijke grondslag.
3.29
Onderdeel 5bevat de voortbouwklacht dat de onderdelen 1-4 ook het dictum (rov. 6) vitiëren.
3.3
De zojuist samengevatte klachten uit de onderdelen 3, 4 en 5 laat ik onbesproken, gelet op het volgende.
3.31
Onderdeel 3bestrijdt rov. 5.3.14, waarin de rechtbank voortbouwt op het oordeel dat Arkin met het verbod om te roken tijdens het wandelen onder begeleiding voldoet aan het vereiste dat huisregels de ordentelijke gang van zaken en veiligheid in de accommodatie regelt. Dat oordeel kan om de hiervoor genoemde redenen (zie vooral 3.17 en 3.18) niet in stand blijven.
3.32
De
onderdelen 4 en 5bevatten enkel voorbouwklachten.
Slotsom
3.33
Het vorenstaande leidt mij tot de slotsom dat het middel van betrokkene terecht is voorgesteld en de bestreden beschikking niet in stand kan blijven.
3.34
De Hoge Raad kan de zaak zelf afdoen door gegrond te verklaren de klacht van betrokkene dat Arkin onterecht een algeheel rookverbod buiten het terrein van de accommodatie, meer specifiek tijdens het wandelen onder begeleiding, in de huisregels heeft opgenomen. [41]

4.Conclusie

De conclusie strekt tot vernietiging van de beschikking van de rechtbank Amsterdam van 10 juni 2025 en tot afdoening als hiervoor in 3.34 vermeld.
De Procureur-Generaal bij de
Hoge Raad der Nederlanden
A-G

Voetnoten

1.De uitspraak van de klachtencommissie bevindt zich bij de stukken die namens betrokkene zijn ingediend. Deze uitspraak is ook gepubliceerd op wvggzklachten.nl (Klachtencommissie GGZ Amsterdam en omstreken 17 februari 2025, zaaknr. 2502-16).
2.Zie rov. 1.1 en p-v, p. 1. Ik heb niet kunnen vaststellen om welke stukken het daarbij gaat.
3.Zie bestreden beschikking, rov. 5.3.6. Zie ook het proces-verbaal, p. 1.
4.Rb. Amsterdam 10 juni 2025, ECLI:NL:RBAMS:2025:3866,
5.Zie rov. 5.1-5.1.6. De klachtencommissie had partijen op het verkeerde been gezet met de opmerking aan het slot van de schriftelijke uitwerking dat het mogelijk is om bezwaren aan de rechtbank voor te leggen binnen zes weken
6.Zie rov. 5.2-5.2.4.
7.Zie rov. 5.3.1-5.3.3, De rechtbank verwijst in rov. 5.3.2 naar HR 8 juli 2022, ECLI:NL:HR:2022:1042,
8.Ministerie van VWS,
9.Zie meer recent (deels voortbouwend op het Nationaal Preventieakkoord): Ministerie van VWS,
10.Nationaal Preventieakkoord, p. 26.
11.Zie meer uitvoerig nrs. 3.11-3.15 van mijn conclusie (ECLI:NL:PHR:2023:545) voor HR 7 juli 2023, ECLI:NL:HR:2023:1048,
12.Vgl. ook HR 7 juli 2023, ECLI:NL:HR:2023:1048,
13.Zie rov. 5.3-5.3.5. Zie ook het verweerschrift in cassatie, nr. 17.
14.De procesinleiding verwijst naar het verweerschrift van betrokkene, p. 2 en 4.
15.De procesinleiding verwijst naar het verweerschrift van betrokkene, p. 4.
16.De procesinleiding verwijst naar het verweerschrift van betrokkene, p. 2 (zesde alinea).
17.Zie HR 10 maart 2023, ECLI:NL:HR:2023:380,
23.Zie HR 10 maart 2023, ECLI:NL:HR:2023:380,
24.Zie, in het kader van art. 37 lid 1 Wet Bopz (oud), HR 9 november 2018, ECLI:NL:HR:2018:2087,
25.Zie
26.Zie https://www.dwangindezorg.nl/locatieregister en https://zoeken.zorgaanbiedersportaal.nl/ .
27.Volledigheidshalve: dit geldt niet voor rijksinstellingen voor de verlening van forensische zorg als bedoeld in art. 1, lid 1, onder j, Wfz (zie art. 1:2 lid 2 Wvggz). In deze conclusie sta ik verder niet stil bij (de uitzonderingen voor) dergelijke instellingen.
34.In de in maart 2025 gepubliceerde consultatieversie van het concept-wetsvoorstel Evaluatiewet Wvggz en Wzd wordt voorgesteld de zinsnede ‘van een zorgaanbieder waar zorg wordt verleend’ te vervangen door ‘bedoeld voor het verlenen van zorg door of namens een zorgaanbieder’. Zie art. I onderdeel A, zoals toegelicht in de artikelsgewijze toelichting concept-MvT, p. 1 (Art. I, onderdeel A, art. 1:1). Voor deze zaak is dit zonder belang.
35.Kennelijk anders: verweerschrift in cassatie, nr. 23.
36.Daarmee is niet gezegd dat een in huisregels opgenomen algeheel rookverbod in een accommodatie (dus gebouwen en bijbehorend terrein) steeds noodzakelijk is (vgl. HR 7 juli 2023, ECLI:NL:HR:2023:1048,
37.De procesinleiding verwijst naar het verzoekschrift van Arkin, par. 1.2 en 4.1-4.2, en naar het verweerschrift van betrokkene, p. 3-4.
38.De procesinleiding verwijst naar de nrs. 3.8-3.10 van mijn conclusie (ECLI:NL:PHR:2023:545) voor HR 7 juli 2023, ECLI:NL:HR:2023:1048,
39.De procesinleiding verwijst naar het verweerschrift van betrokkene, p. 4, en naar de notitie van de pvp ter toelichting van het klaagschrift, p. 2.
40.De procesinleiding verwijst naar het ‘Juridisch kader rookvrije zorg’ van Brancheorganisatie Zorg (BOZ), overgelegd als productie 4 bij het verweerschrift van betrokkene.
41.Zie rov. 5.3.3 van de bestreden beschikking. Vgl. ook het dictum in HR 7 juni 2024, ECLI:NL:HR:2024:825,