ECLI:NL:PHR:2025:1307

Parket bij de Hoge Raad

Datum uitspraak
9 december 2025
Publicatiedatum
28 november 2025
Zaaknummer
23/04205
Instantie
Parket bij de Hoge Raad
Type
Conclusie
Rechtsgebied
Strafrecht
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vernietiging en terugwijzing van de zaak wegens onbegrijpelijk oordeel over aanhoudingsverzoek in hoger beroep

In deze zaak heeft het gerechtshof Den Haag op 16 augustus 2023 het vonnis van de politierechter in de rechtbank Den Haag bevestigd, waarbij de verdachte werd veroordeeld tot een geldboete van € 1200,- en een ontzegging van de rijbevoegdheid voor zes maanden wegens overtreding van artikel 8, lid 5 van de Wegenverkeerswet 1994. De verdachte, die in Marokko verblijft, was niet op de zitting verschenen. Zijn raadsman, R.J. Baumgardt, heeft een aanhoudingsverzoek ingediend, omdat hij vermoedde dat de verdachte niet op de hoogte was van de zittingsdatum. Het hof heeft dit verzoek afgewezen, omdat de raadsman onvoldoende redenen had aangedragen en niet expliciet had gepleit voor het aanwezigheidsrecht van de verdachte. De Hoge Raad oordeelt dat het hof niet heeft vastgesteld dat de dagvaarding in hoger beroep aan de verdachte in persoon was betekend, en dat het hof had moeten overgaan tot een belangenafweging tussen het recht van de verdachte op aanwezigheid en het belang van een spoedige berechting. De conclusie van de procureur-generaal strekt tot vernietiging van de uitspraak van het hof en terugwijzing van de zaak naar het gerechtshof Den Haag voor een nieuwe behandeling.

Conclusie

PROCUREUR-GENERAAL
BIJ DE
HOGE RAAD DER NEDERLANDEN
Nummer23/04205
Zitting9 december 2025
CONCLUSIE
D.J.M.W. Paridaens
In de zaak
[verdachte] ,
geboren in [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1993,
hierna: de verdachte.

1.Inleiding

1.1
Het gerechtshof Den Haag [1] heeft bij arrest van 16 augustus 2023 het vonnis van de politierechter in de rechtbank Den Haag van 25 november 2021 bevestigd, waarbij de verdachte wegens “overtreding van artikel 8, vijfde lid van de Wegenverkeerswet 1994” is veroordeeld tot een geldboete van € 1200,-, subsidiair 22 dagen hechtenis, en een ontzegging van de rijbevoegdheid voor de duur van zes maanden.
1.2
Namens de verdachte hebben R.J. Baumgardt en M.J. van Berlo, beiden advocaat in Rotterdam, één middel van cassatie voorgesteld.

2.Het middel

2.1
Het middel klaagt over de afwijzing van het aanhoudingsverzoek, nu het hof niet heeft geoordeeld dat de aan dat verzoek ten grondslag gelegde omstandigheid dat de verdachte niet op de terechtzitting kon verschijnen niet aannemelijk is en ook geen blijk heeft gegeven van een belangenafweging tussen het recht van de verdachte om zich in zijn aanwezigheid op de terechtzitting te verdedigen en het belang dat niet alleen de verdachte, maar ook de samenleving heeft bij een doeltreffende en spoedige berechting.
2.2
Het proces-verbaal van de terechtzitting van 16 augustus 2023 in hoger beroep houdt in:
“De verdachte, gedagvaard als:
[verdachte],
geboren op [geboortedatum] 1993 te [plaats] ,
wonende te [plaats] , [a-straat 1] .
is niet ter terechtzitting verschenen.
De raadsman van de verdachte, mr. [betrokkene 2] , advocaat te [plaats] , is evenmin ter terechtzitting verschenen.
Alle verklaringen zijn zakelijk weergegeven, tenzij anders vermeld.
De voorzitter doet mededeling van:
- een e-mail d.d. 14 oktober 2023
[ik begrijp: 14 augustus 2023, D.P.]van de raadsman, waarin hij meldt dat hij geen contact heeft kunnen krijgen met zijn cliënt, dat hij vermoedt dat zijn cliënt niet op de hoogte is van de zittingsdatum en dat zijn cliënt in Marokko verblijft, zo heeft hij vernomen van een (ver) familielid van de verdachte. De raadsman doet een verzoek tot aanhouding van de behandeling van de zaak (zo mogelijk voor bepaalde tijd). Ook deelt de raadsman mede dat hij – gelet op het ontbreken van contact met de verdachte en de reistijd tussen [plaats] en [plaats] – niet ter zitting zal verschijnen.
- een e-mail d.d. 14 augustus 2023 van de advocaat-generaal, waaruit blijkt dat zij zich verzet tegen aanhouding van de behandeling van de zaak;
- een e-mail d.d. 14 augustus 2023 van het hof aan de raadsman en de advocaat-generaal, waarin het hof meldt dat de door raadsman genoemde redenen het hof geen aanleiding geven om de zaak op voorhand aan te houden;
- een e-mail d.d. 15 augustus 2023 van [betrokkene 1] waarin zij het hof vraagt de behandeling van de zaak te verzetten omdat haar broer niet in Nederland is en niet op de hoogte is van de zitting;
- een e-mail d.d. 15 augustus 2023 van de advocaat-generaal, waaruit blijkt dat voornoemde mail van [betrokkene 1] haar niet brengt tot een ander standpunt dan reeds ingenomen ten aanzien van het verzoek tot aanhouding van de behandeling van de zaak;
De voorzitter deelt mede:
Het aanhoudingsverzoek van de verdediging is niet op voorhand door het hof gehonoreerd.
Er wordt door de raadsman geen expliciet beroep gedaan op het aanwezigheidsrecht van zijn cliënt. Onvoldoende duidelijk is of de verdachte vandaag aanwezig wil zijn bij de zitting. De raadsman heeft zijn cliënt niet gesproken en hij heeft enkel van een (ver) familielid vernomen dat zijn cliënt in Marokko verblijft. De dagvaarding is rechtsgeldig betekend. Al met al zijn er door de raadsman onvoldoende redenen aangedragen om de behandeling van de zaak aan te houden. Ook de zus (zo vermoedt het hof) heeft verzocht de behandeling van de zaak aan te houden, maar zij is geen procespartij. Het aanhoudingsverzoek wordt afgewezen.”
2.3
Bij de stukken van het geding die aan de griffie van de Hoge Raad zijn gezonden, bevindt zich de e-mail van 14 augustus 2023 van de raadsman van de verdachte aan het hof. De e-mail luidt na aanhef en inleiding als volgt:
“Ik kan helaas geen contact met de cliënt krijgen. Ik denk dat hij niet op de hoogte is van de zittingsdatum nu hij verblijft in Marokko. Dat is mij medegedeeld door een (ver) familielid van cliënt.
Gelet op het ontbreken van contact en mede gezien de reistijd/reisafstand [plaats] - [plaats] VV heb ik het besluit genomen niet ter zitting te gaan verschijnen.
Wel doe ik een klemmend beroep op Uw Hof om de behandeling van de zaak (zo mogelijk voor bepaalde tijd, maximaal twee maanden) aan te houden, omdat ik inschat dat hij door de gevolgen van een eventuele bekrachtiging van het vonnis in eerste aanleg hard getroffen zal worden.”
2.4
Uit de rechtspraak van de Hoge Raad blijkt dat ook een vóór de terechtzitting, door de raadsman gedaan aanhoudingsverzoek geldt als een verzoek tot aanhouding van het onderzoek ter terechtzitting waarop de strafrechter ter terechtzitting dient te beslissen. [2]
2.5
Indien door de verdachte of zijn raadsman een verzoek tot aanhouding wordt gedaan, dient daarbij concreet de omstandigheid te worden aangevoerd die aan het verzoek ten grondslag ligt. Wanneer zo’n omstandigheid niet is aangevoerd, kan de rechter het verzoek om die reden afwijzen. [3]
2.6
Specifiek wat betreft de situatie waarin de raadsman aangeeft niet te weten waarom de verdachte niet is verschenen en ook niet weet of zijn cliënt op de hoogte is van de zitting en om die reden een aanhoudingsverzoek doet, is van belang dat in het geval de dagvaarding of oproeping voor de terechtzitting
in persoonis betekend de rechter de aan het verzoek ten grondslag gelegde omstandigheid dat de verdachte (mogelijk) geen weet heeft van de zitting niet aannemelijk kan achten en daarmee het verzoek kan afwijzen. Als de dagvaarding of oproeping weliswaar niet in persoon is uitgereikt, maar wel op rechtsgeldige wijze is betekend, kan het hof het verzoek niet op die enkele grond afwijzen, omdat daaruit niet zonder meer volgt dat de verdachte op de hoogte is van de terechtzitting. Een afwijzing van het aanhoudingsverzoek vergt dan dat op basis van
andere omstandighedenkan worden vastgesteld dat de verdachte daadwerkelijk weet heeft van de zitting. [4]
2.7
Wanneer de rechter niet tot het oordeel komt dat de aan het verzoek ten grondslag gelegde omstandigheid niet aannemelijk is, dient hij een afweging te maken tussen het belang van de verdachte bij het kunnen uitoefenen van zijn in art. 6 lid 3 onder c EVRM gewaarborgde aanwezigheidsrecht – waaronder het recht om zich in zijn afwezigheid ter terechtzitting door een daartoe uitdrukkelijk gemachtigde raadsman te doen verdedigen – en, kort gezegd, het belang dat niet alleen de verdachte maar ook de samenleving heeft bij een doeltreffende en spoedige berechting. Van die afweging, waarbij de aan het verzoek tot aanhouding ten grondslag gelegde gronden moeten worden betrokken, dient de rechter in geval van afwijzing van het verzoek tot aanhouding blijk te geven in de motivering van zijn beslissing. [5] Bij deze belangenafweging kan betekenis toekomen aan de omstandigheid dat de dagvaarding of oproeping in hoger beroep op rechtsgeldige wijze is betekend. Immers mag van de verdachte “die hoger beroep instelt en prijs stelt op berechting op tegenspraak, worden verwacht dat hij de in het maatschappelijk verkeer gebruikelijke maatregelen neemt om te voorkomen dat de appeldagvaarding hem niet bereikt of de inhoud daarvan hem niet bekend wordt. Tot die maatregelen kan in elk geval worden gerekend dat de verdachte zich bereikbaar houdt voor zijn raadsman (…) opdat de verdachte in voorkomende gevallen (ook) langs die weg van het tijdstip van behandeling van zijn zaak op de hoogte komt. Het kennelijk niet treffen door de verdachte van dergelijke in het maatschappelijk verkeer gebruikelijke maatregelen kan de rechter in hoger beroep – naast andere factoren die daarvoor van belang kunnen zijn, zoals het procesverloop en het gewicht van de zaak – in de vereiste belangenafweging betrekken”. [6]
2.8
In de onderhavige zaak heeft de raadsman van de verdachte aan het verzoek tot aanhouding ten grondslag gelegd dat hij geen contact heeft kunnen krijgen met de verdachte, de verdachte waarschijnlijk niet op de hoogte is van de zittingsdatum omdat hij in Marokko verblijft en dat hij inschat dat de verdachte hard zal worden getroffen door de gevolgen van een eventuele bekrachtiging van het vonnis in eerste aanleg.
2.9
Het hof heeft het verzoek afgewezen en in dat verband overwogen dat door de raadsman onvoldoende redenen zijn aangedragen om de behandeling van de zaak aan te houden. Daarbij heeft het hof acht geslagen op de omstandigheden dat i) de raadsman geen expliciet beroep heeft gedaan op het aanwezigheidsrecht van de verdachte, ii) onvoldoende duidelijk is of de verdachte op de zitting aanwezig wilde zijn, iii) de raadsman enkel van een (ver) familielid heeft vernomen dat de verdachte in Marokko verblijft en iv) de dagvaarding rechtsgeldig is betekend.
2.1
Het hof heeft met zijn oordeel dat door de raadsman onvoldoende redenen zijn aangedragen om de behandeling van de zaak aan te houden kennelijk tot uitdrukking willen brengen dat de aan het verzoek tot aanhouding van het onderzoek ter terechtzitting ten grondslag gelegde omstandigheid dat de verdachte niet op de hoogte is van de datum van de terechtzitting, niet aannemelijk is. Dit kennelijke oordeel van het hof is evenwel niet begrijpelijk, in aanmerking genomen dat blijkens de aan de Hoge Raad toegezonden stukken de dagvaarding in hoger beroep niet aan de verdachte in persoon is uitgereikt (waarop de stellers van het middel terecht wijzen in de toelichting op het cassatiemiddel), terwijl het hof niet heeft vastgesteld dat de verdachte anderszins op de hoogte is geraakt van de datum van de zitting. Dit betekent dat het hof had moeten overgaan tot de in randnummer 2.7 van deze conclusie genoemde belangenafweging. Door dit niet te doen, heeft het hof het hiervoor beschreven beoordelingskader wat mij betreft miskend. [7] Het middel klaagt terecht over het ontbreken van deze belangenafweging door het hof.
2.11
Het middel slaagt.

3.Slotsom

3.1
Het middel slaagt.
3.2
Ambtshalve merk ik op dat de Hoge Raad uitspraak gaat doen meer dan twee jaren na het instellen van het cassatieberoep. Daarom is de redelijke termijn zoals bedoeld in art. 6 lid 1 EVRM overschreden. Dit tijdsverloop zal na terugwijzing aan de orde kunnen worden gesteld bij een nieuwe behandeling van de zaak. [8] Ambtshalve heb ik geen grond voor vernietiging van de uitspraak van het hof aangetroffen.
3.3
Deze conclusie strekt tot vernietiging van de uitspraak van het hof, tot terugwijzing van de zaak naar het gerechtshof Den Haag, opdat de zaak opnieuw wordt berecht en afgedaan.
De procureur-generaal
bij de Hoge Raad der Nederlanden
AG

Voetnoten

1.Rolnummer: 22-000152-22.
2.Vgl. HR 4 februari 2020, ECLI:NL:HR:2020:190, r.o. 2.3-2.4.
3.HR 21 april 2020, ECLI:NL:HR:2020:769,
4.HR 9 juli 2019, ECLI:NL:HR:2019:1142,
5.HR 16 oktober 2018, ECLI:NL:HR:2018:1934,
6.HR 9 juli 2019, ECLI:NL:HR:2019:1142,
7.Vgl. slagende middelen i.v.m. het verzuim een belangenafweging te maken: HR 28 januari 2020, ECLI:NL:HR:2020:79,
8.HR 17 juni 2008, ECLI:NL:HR:2008:BD2578,