ECLI:NL:PHR:2025:1341

Parket bij de Hoge Raad

Datum uitspraak
16 december 2025
Publicatiedatum
5 december 2025
Zaaknummer
23/03667
Instantie
Parket bij de Hoge Raad
Type
Conclusie
Rechtsgebied
Strafrecht
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Medeplegen van diefstal met braak in parkeergarage

In deze zaak is de verdachte, geboren in 1991, veroordeeld voor medeplegen van diefstal met braak. De verdachte is bij arrest van 13 september 2023 door het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden veroordeeld tot een gevangenisstraf van 60 dagen, waarvan 42 voorwaardelijk, met een proeftijd van twee jaren. De verdachte heeft cassatie ingesteld, waarbij één middel van cassatie is voorgesteld. Het middel klaagt dat de bewezenverklaring van het medeplegen van diefstal met braak niet uit de bewijsmiddelen kan volgen. Het hof heeft echter geoordeeld dat de verdachte samen met medeverdachten de parkeergarage is binnengegaan en kort daarna weer gezamenlijk is vertrokken, waarbij gestolen goederen zijn aangetroffen. De verdachte heeft geen geloofwaardige verklaring gegeven voor zijn aanwezigheid in de parkeergarage, wat het hof als indicatief voor medeplegen heeft aangemerkt. De Hoge Raad heeft de conclusie van de advocaat-generaal overgenomen en het beroep verworpen, waarbij ook is opgemerkt dat de redelijke termijn voor de uitspraak is overschreden, maar dit niet tot vernietiging van de uitspraak leidt.

Conclusie

PROCUREUR-GENERAAL
BIJ DE
HOGE RAAD DER NEDERLANDEN
Nummer23/03667
Zitting16 december 2025
CONCLUSIE
D.J.M.W. Paridaens
In de zaak
[verdachte] ,
geboren in [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1991,
hierna: de verdachte.

1.Inleiding

1.1
De verdachte is bij arrest van 13 september 2023 door het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden [1] wegens “diefstal door twee of meer verenigde personen, waarbij de schuldige het weg te nemen goed onder zijn bereik heeft gebracht door middel van braak” veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 60 dagen, waarvan 42 voorwaardelijk, met een proeftijd van twee jaren en aftrek van het voorarrest.
1.2
Namens de verdachte heeft L.C. de Lange, advocaat in Utrecht, één middel van cassatie voorgesteld.

2.Het middel

2.1
Het middel klaagt dat de bewezenverklaring ten aanzien van het medeplegen van diefstal met braak niet uit de bewijsmiddelen kan volgen, dan wel ontoereikend is gemotiveerd.
2.2
Ten laste van de verdachte is bewezenverklaard dat:
“hij op 2 maart 2020 te [geboorteplaats] tezamen en in vereniging met anderen, een jas en muts, die aan een ander dan aan verdachte en/of zijn mededader(s) toebehoorden, te weten aan [benadeelde] , heeft weggenomen met het oogmerk om het zich wederrechtelijk toe te eigenen, terwijl verdachte en/of zijn mededader(s) die weg te nemen goederen onder zijn/hun bereik heeft/hebben gebracht door middel van braak”.
2.3
Het hof heeft de bewezenverklaring op de zogenoemde Promis-wijze als volgt gemotiveerd (met weglating van voetnoten):
“Het hof is van oordeel dat het door verdachte gevoerde verweer strekkende tot vrijspraak van het tenlastegelegde wordt weersproken door de bewijsmiddelen. Het hof heeft geen reden om aan de juistheid en betrouwbaarheid van de inhoud van die bewijsmiddelen te twijfelen. Het hof stelt op grond daarvan het volgende vast.
Aangever heeft op 2 maart 2020 omstreeks 14.15 uur zijn auto geparkeerd in de parkeergarage aan de [a-straat] in [geboorteplaats] . Toen hij diezelfde dag omstreeks 15.45 uur weer bij zijn auto kwam, zag hij dat de linker achterruit van zijn auto ingeslagen was. Zijn jas van het merk Canada Goose, die op de achterbank lag, was weggenomen. In de rechterzak van die jas zat een zwart/grijze muts van het merk Tommy Hilfiger.
Bij de politie kwam een melding binnen dat vier mannen zich verdacht ophielden in de parkeergarage aan de [a-straat] : twee jongens zouden op de uitkijk staan en twee jongens zouden in de parkeergarage lopen. Toen verbalisanten ter plaatse kwamen, hoorden zij dat de vier mannen in beeld waren en eerst in de richting van de [b-straat] liepen om vervolgens de winkel Foot Locker in te lopen alwaar zij zijn aangehouden. Op het politiebureau is in de fouillering van [medeverdachte 1] een jas van het merk Canada Goose aangetroffen, die door aangever is herkend als zijn jas die was weggenomen uit zijn auto. Op een foto die zich in het dossier bevindt is ook te zien dat [medeverdachte 1] die gestolen jas draagt kort na zijn aanhouding.
De melding bleek afkomstig van een getuige die heeft verklaard dat hij twee mannen zag die op de uitkijk stonden en verderop twee mannen zag die tussen de geparkeerde auto’s stonden. Op het moment dat deze getuige zijn auto instapte en de deur wilde dichttrekken, hoorde hij één van de twee mannen die tussen de geparkeerde auto’s stonden, roepen dat de auto waar zij bij stonden leeg was. Een medewerker van de Foot Locker heeft verklaard dat één van de verdachten spullen had weggelegd op een schap waar kleding hing. Hij wees daarbij naar een schap, waar vervolgens door een verbalisant twee zaklampjes en een ruitentikker werden aangetroffen. Deze medewerker zag ook dat één van de vier jongens een donkerkleurige muts probeerde te verstoppen. Ook deze muts is gevonden in de Foot Locker. Het bleek de Tommy Hilfiger muts van aangever.
Op de camerabeelden van de parkeergarage aan de [a-straat] is te zien dat [medeverdachte 2] en [medeverdachte 1] via de voorzijde de parkeergarage binnenkwamen. Op korte afstand en enkele seconden later volgden [medeverdachte 3] en [verdachte] . Korte tijd later verlieten [medeverdachte 2] en verdachte de parkeergarage aan de achterzijde, waarna [medeverdachte 3] en [medeverdachte 1] 12 seconden later volgden. Op de [b-straat] zijn een paar minuten later diverse handelingen met jassen waargenomen: in een steegje aan de [b-straat] ging tussen verdachte en [medeverdachte 1] een jas heen en weer. Vervolgens werd een jas in een kliko gegooid door [medeverdachte 1] en er door [medeverdachte 3] weer uitgehaald, die jas wordt door [medeverdachte 3] aan een voorbijganger aangeboden en daarna is de jas door hem op de [b-straat] achtergelaten. De vier jongens vervolgden na al deze opmerkelijke handelingen met jassen hun weg naar de Foot Locker, waar zij werden aangehouden door de politie. Bij de insluitingsfouillering van verdachte wordt een kleine zwarte zaklamp aangetroffen.
Het hof merkt daarbij nog in het bijzonder op dat op de printscreens van de camerabeelden te zien is dat verdachte zowel bij zijn binnenkomst in de parkeergarage als bij het verlaten van deze garage zijn gezicht bedekt. De verklaring van verdachte ter terechtzitting van het hof dat zij alleen maar in de parkeergarage waren om een beetje te chillen en een sigaretje te roken op de bovenste verdieping, acht het hof, gelet op voornoemde vaststellingen en mede gelet op de korte tijd tussen aankomst en vertrek, ongeloofwaardig en onaannemelijk.
Het hof constateert voorts dat op de printscreens van de camerabeelden te zien is dat [medeverdachte 1] bij binnenkomst in de garage een jas draagt waar op de rechterzijde van de mouw geen logo zichtbaar is, terwijl hij bij het verlaten van de garage een jas draagt waar duidelijk een logo op zichtbaar is. De jas met het logo is ook aangetroffen in zijn fouillering en is door aangever herkend als zijn jas. Op grond van het voorgaande stelt het hof vast dat [medeverdachte 1]
voor het verlaten van de parkeergaragede van aangever gestolen jas heeft aangetrokken over zijn eigen jas. De verklaring van [medeverdachte 1] bij de raadsheer-commissaris dat hij de jas
buiten de parkeergarage gevondenhad en dat verdachte die jas alleen even heeft vastgehouden toen [medeverdachte 1] de gevonden jas aanpaste, acht het hof ongeloofwaardig en onaannemelijk.
Uit de bewijsmiddelen blijkt dat verdachte gezamenlijk met de drie medeverdachten de parkeergarage is binnengegaan. Korte tijd later hebben zij deze ook weer gezamenlijk verlaten. De gestolen jas en muts, alsmede diverse goederen die gebruikt kunnen worden bij het plegen van een autokraak, zijn bij hun aanhouding aangetroffen. Naar het oordeel van het hof staat op grond van deze omstandigheden vast dat sprake is van medeplegen. Het enkele feit dat niet duidelijk is wat de specifieke rol van verdachte is geweest in de garage maakt dit niet anders, nu het hof tot het oordeel komt dat in elk geval verdachte en/of zijn medeverdachte(n) de autoruit hebben ingeslagen en de goederen hebben weggenomen. Ook wanneer verdachte deze handeling zelf niet gepleegd heeft, is zijn bijdrage van voldoende gewicht. Er is immers zowel voorafgaand als na het feit gezamenlijk opgetrokken.
Gelet op het voorgaande komt het hof, anders dan de politierechter en de advocaat-generaal tot een bewezenverklaring van het primair tenlastegelegde feit.”
2.4
De steller van het middel klaagt dat de bewijsvoering van het hof onvoldoende grond biedt voor het oordeel dat de verdachte zo nauw en bewust met een of meer anderen heeft samengewerkt dat sprake is van medeplegen van de diefstal met braak. In de toelichting op het middel wordt aangevoerd dat het enkel gezamenlijk optrekken (bestaande uit het samen met de drie medeverdachten de parkeergarage binnengaan en verlaten) onvoldoende is om een bewezenverklaring van medeplegen op te baseren, ook niet in combinatie met de overweging dat de weggenomen jas en muts alsmede diverse goederen die voor een dergelijke inbraak zouden kunnen worden gebruikt, zijn aangetroffen bij de aanhouding van de vier verdachten (bij de verdachte is immers enkel een zaklamp aangetroffen) en dat de verklaring van de verdachte dat hij de parkeergarage enkel is binnengegaan om een beetje te chillen en te roken door het hof als onaannemelijk en ongeloofwaardig terzijde is geschoven. Hieruit blijkt immers niet dat de verdachte enige bijdrage van voldoende gewicht heeft geleverd.
2.5
Bij de beoordeling van het middel dient het volgende te worden vooropgesteld. De Hoge Raad heeft tussen 2014 en 2016 in drie arresten algemene overwegingen gewijd aan medeplegen. [2] In de kern wordt in deze arresten overwogen dat de kwalificatie medeplegen vereist dat sprake is van nauwe en bewuste samenwerking. De vraag wanneer de samenwerking zo nauw en bewust is geweest dat van medeplegen mag worden gesproken, laat zich niet in algemene zin beantwoorden, maar vergt een beoordeling van de concrete omstandigheden van het geval. Medeplegen vergt in ieder geval dat de verdachte een intellectuele en/of materiële bijdrage van voldoende gewicht aan het delict heeft geleverd. Dat geldt in vergelijkbare zin indien het medeplegen – bijvoorbeeld in de vorm van "in vereniging" – een bestanddeel vormt van de delictsomschrijving. Als sprake is van een gezamenlijke uitvoering van het delict, dan is de kwalificatie medeplegen vrijwel altijd gerechtvaardigd. [3] De bijdrage van de medepleger zal in de regel worden geleverd tijdens het begaan van het strafbare feit in de vorm van een gezamenlijke uitvoering van het feit, maar de bijdrage kan ook zijn geleverd in de vorm van verscheidene gedragingen voor en/of tijdens en/of na het strafbare feit.
2.6
Het is niet altijd geheel duidelijk welke rol een verdachte precies heeft gehad bij het strafbare feit. Zulks staat een veroordeling voor medeplegen echter niet zonder meer in de weg. Het is namelijk zo dat ingeval de verdachte onder omstandigheden wordt aangetroffen die zeer indicatief zijn voor het scenario waarin de verdachte schuldig is aan het medeplegen (zoals het dicht bij de pleegplaats aanwezig zijn tijdens het pleegmoment en het
kort [4] na het pleegmoment worden aangetroffen in het bezit van de buit [5] en/of inbrekerswerktuigen), maar tegelijkertijd op basis van deze omstandigheden alternatieve scenario’s waarin de verdachte onschuldig is of hem slechts een minder ernstig (bijvoorbeeld medeplichtigheid) of een ander (bijvoorbeeld heling of witwassen [6] ) verwijt kan worden gemaakt niet kunnen worden uitgesloten, van de verdachte mag worden gevergd dat hij een aannemelijke verklaring aflegt over de – in het licht van het tenlastegelegde – relevante belastende omstandigheden. [7] Hij is immers degene die in zo’n geval uitsluitsel kan geven over hetgeen heeft plaatsgevonden. Doet hij dat niet dan kan de rechter veroordelen voor medeplegen. [8] Als de omstandigheden waaronder de verdachte wordt aangetroffen echter op zichzelf vooral in de richting van medeplichtigheid of zijn onschuld wijzen, dan kan bij het uitblijven van een verklaring van de verdachte voor de belastende omstandigheden waaronder hij is aangetroffen niet alsnog worden veroordeeld voor medeplegen. [9]
2.7
Wat betekent dit nu voor de onderhavige zaak? Uit de bewijsmiddelen en de bewijsoverweging van het hof blijkt het volgende.
- De aangever heeft verklaard dat in zijn auto is ingebroken en een jas en een muts zijn weggenomen.
- Door een melder is aan de politie gerapporteerd dat vier mannen zich verdacht ophielden in de parkeergarage waar de auto zich bevond ten tijde van de inbraak; twee jongens zouden op de uitkijk staan en twee zouden in de parkeergarage lopen en tussen geparkeerde auto’s staan. Een van hen riep dat de auto waarbij zij stonden leeg was.
- Op de camerabeelden van de parkeergarage is te zien dat de verdachte en zijn medeverdachten aan de voorzijde vrijwel gelijktijdig naar binnen kwamen. De verdachte bedekte hierbij zijn gezicht.
- Korte tijd later hebben de verdachte en een medeverdachte, vlak daarna gevolgd door de twee andere medeverdachten (waarvan een de gestolen jas over zijn eigen jas aanhad), de parkeergarage aan de achterzijde verlaten. Wederom bedekte de verdachte zijn gezicht.
- Iets verderop in een steegje ging tussen de verdachte en de medeverdachte die na het verlaten van de parkeergarage de gestolen jas aanhad, een jas heen en weer, waarna deze medeverdachte een jas (ik begrijp gelet op hetgeen hierna volgt: zijn eigen jas) in een kliko heeft gegooid.
- Daarna zijn de verdachten naar een Foot Locker in de buurt gelopen, alwaar zij allen zijn aangehouden. Een medewerker van Foot Locker heeft verklaard dat een van de verdachten spullen had weggelegd op een schap waar kleding hing. In dit schap zijn vervolgens twee zaklampen en een ruitentikker aangetroffen. Bij de verdachte is een zaklamp aangetroffen. Ook is in de winkel de gestolen muts aangetroffen die volgens een medewerker door een van de verdachten daar was verstopt. De gestolen jas was bij de insluitingsfouillering van de medeverdachte die deze jas aanhad bij het verlaten van de parkeergarage nog steeds in zijn bezit.
2.8
Hoewel uit de bewijsmiddelen en bewijsoverweging niet blijkt welke rol de verdachte precies heeft vervuld, heeft het hof uit deze vaststellingen kunnen afleiden dat de verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan het medeplegen van diefstal met braak. Voor mij weegt in het bijzonder mee het gezamenlijk de parkeergarage binnengaan, de rolverdeling tussen de verdachten (twee op de uitkijk, twee de auto’s verkennend, terwijl niet duidelijk is welke rol de verdachte heeft vervuld), het naar elkaar roepen, het gezamenlijk vertrekken uit de parkeergarage in het bezit van de gestolen jas en kennelijk ook de muts, waarbij de verdachte wederom zijn gezicht bedekt, het vervolgens over en weer geven van een jas, het daarna samen naar de winkel van Foot Locker gaan en daar proberen een deel van de buit en de inbrekerswerktuigen te verstoppen en het uitblijven van een geloofwaardige en aannemelijke verklaring van de verdachte voor zijn aanwezigheid in de parkeergarage. Hieraan doet niet af dat het hof in zijn bewijsoverweging ten aanzien van specifiek het medeplegen slechts wijst op het door de verdachte gezamenlijk met de drie medeverdachten de parkeergarage binnengaan en het na korte tijd weer gezamenlijk verlaten daarvan in combinatie met het aantreffen van zowel de gestolen goederen en inbrekersmiddelen bij hun aanhouding. Mede gelet op de bewijsmiddelen en de overige bewijsoverwegingen heeft het hof het medeplegen toereikend gemotiveerd.

3.Slotsom

3.1
Het middel faalt en kan worden afgedaan met de aan art. 81 lid 1 RO ontleende motivering.
3.2
Ambtshalve merk ik op dat de Hoge Raad uitspraak gaat doen meer dan twee jaren nadat op 20 september 2023 het cassatieberoep is ingesteld. Daarom is de redelijke termijn zoals bedoeld in art. 6 lid 1 EVRM overschreden. Nu het onvoorwaardelijke deel van de gevangenisstraf minder dan een maand bedraagt, kan worden volstaan met de constatering dat de redelijke termijn is overschreden. [10] Ook verder heb ik ambtshalve geen grond voor vernietiging van de uitspraak van het hof aangetroffen.
3.3
Deze conclusie strekt tot verwerping van het beroep.
De procureur-generaal
bij de Hoge Raad der Nederlanden
AG

Voetnoten

1.Parketnummer: 21-002111-21.
2.HR 2 december 2014, ECLI:NL:HR:2014:3474,
3.J. de Hullu & P.H.P.H.M.C. van Kempen,
4.Zie de conclusie van voormalig AG Harteveld van 28 februari 2017, ECLI:NL:PHR:2017:240, par. 4.4 en 4.6.
5.Met dien verstande dat het enkel voorhanden hebben van gestolen waar onvoldoende is voor een veroordeling voor diefstal van die goederen, zie HR 11 april 2017, ECLI:NL:HR:2017:644,
6.Zie in dit verband HR 11 april 2017, ECLI:NL:HR:2017:644,
7.Zie de conclusie van AG Spronken van 19 september 2023, ECLI:NL:PHR:2023:744, par. 3.2.5. Zie voorts G.H. Meijer & R. ter Haar, ‘Zwijgrecht en procesopstelling: het toenemende belang van het uitblijven van een aannemelijke verklaring op de bewijsbeslissing’,
8.Vgl. HR 5 juli 2016, ECLI:NL:HR:2016:1323,
9.Vgl. HR 5 juli 2016, ECLI:NL:HR:2016:1319,
10.HR 16 juni 2008, ECLI:NL:HR:2008:BD2578,