ECLI:NL:PHR:2025:287

Parket bij de Hoge Raad

Datum uitspraak
11 maart 2025
Publicatiedatum
4 maart 2025
Zaaknummer
23/01305
Instantie
Parket bij de Hoge Raad
Type
Conclusie
Rechtsgebied
Strafrecht
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Cassatieberoep tegen veroordeling voor valsheid in geschrift en opzettelijk handelen in strijd met de Opiumwet

In deze zaak is de verdachte, geboren in 1992, bij arrest van het gerechtshof 's-Hertogenbosch op 22 maart 2023 veroordeeld voor valsheid in geschrift en opzettelijk handelen in strijd met de Opiumwet. De verdachte kreeg een gevangenisstraf van 31 dagen, met aftrek van voorarrest. Het cassatieberoep is ingesteld door de verdachte, vertegenwoordigd door advocaat T.J.N. Hameleers. De conclusie van de procureur-generaal bij de Hoge Raad, V.M.A. Sinnige, strekt tot verwerping van het cassatieberoep. De zaak betreft drie middelen van cassatie. Het eerste middel betreft de verwerping van een verweer over een onrechtmatige doorzoeking, het tweede middel betreft de bewezenverklaring van het opzettelijk aanwezig hebben van amfetamine, en het derde middel betreft de bewezenverklaring van valsheid in geschrift. De Hoge Raad oordeelt dat het hof op begrijpelijke wijze heeft gemotiveerd dat de doorzoeking niet onrechtmatig was en dat de verdachte wetenschap had van de amfetamine die in zijn woning werd aangetroffen. De Hoge Raad bevestigt de veroordeling en verwerpt het cassatieberoep.

Conclusie

PROCUREUR-GENERAAL
BIJ DE
HOGE RAAD DER NEDERLANDEN

Nummer23/01305

Zitting11 maart 2025
CONCLUSIE
V.M.A. Sinnige
In de zaak
[verdachte] ,
geboren in [geboorteplaats ] op [geboortedatum ] 1992,
hierna: de verdachte

Inleiding

De verdachte is bij arrest van 22 maart 2023 door het gerechtshof 's-Hertogenbosch wegens (parketnummer 03-204951-19) “valsheid in geschrift” en (parketnummer 03-160391-20 onder 1) “opzettelijk handelen in strijd met het in artikel 2 onder C van de Opiumwet gegeven verbod”, veroordeeld tot een gevangenisstraf van 31 dagen, met aftrek van voorarrest.
Het cassatieberoep is ingesteld namens de verdachte. T.J.N. Hameleers, advocaat in Roermond, heeft drie middelen van cassatie voorgesteld.
Het eerste middel klaagt dat het hof heeft verzuimd in het bijzonder de redenen op te geven waarom het is afgeweken van een door de verdediging uitdrukkelijk onderbouwd standpunt. Het derde middel bevat een klacht over de bewezenverklaring van het opzettelijk aanwezig hebben van amfetamine. Deze beide middelen zien – zo begrijp ik – op de zaak met parketnummer 03-160391-20. Het tweede middel betreft een klacht over de bewezenverklaring van valsheid in geschrift en heeft aldus betrekking op de zaak met parketnummer 03-204951-19. Ik zal de middelen in deze volgorde bespreken.

Het eerste middel

4. Het eerste middel bevat de klacht dat het hof in de zaak met parketnummer 03-160391-20 met betrekking tot het onder 1 bewezenverklaarde “heeft verzuimd in het bijzonder de redenen op te geven waarom het is afgeweken van een door de verdediging naar voren gebracht uitdrukkelijk onderbouwd standpunt inhoudende dat er onrechtmatig is doorzocht en dat het Openbaar Ministerie om die reden niet-ontvankelijk had moeten worden verklaard, althans de vondsten van die doorzoeking niet voor het bewijs gebruik mochten worden”. “Het hof heeft op onbegrijpelijke c.q. ontoereikende wijze gemotiveerd dat niet is gebleken van onrechtmatige handelingen die buiten het bereik van art. 359a Sv liggen waaraan een rechtsgevolg verbonden dient te worden en heeft in dat kader onvoldoende gerespondeerd op het door de verdediging uitdrukkelijk onderbouwd standpunt”, aldus de steller van het middel.
5. Blijkens de aan het proces-verbaal van de terechtzitting in hoger beroep van 8 maart 2023 gehechte pleitnotities heeft de raadsman onder meer het volgende naar voren gebracht (de nummers 1* tot en met 4* zijn daar handgeschreven aan toegevoegd [1] ): [2]

“1. Opiumwet

Cliënt persisteert nog altijd bij de onrechtmatigheid van de doorzoeking.

Op de vorige zitting is één punt heel duidelijk gemaakt. Het moet voor de verdediging te controleren zijn waar cliënt van verdacht werd/wordt (art. 6 EVRM). Daarbij kan de verdediging zich niet anders dan op het standpunt stellen dat op het moment van doorzoeking geen redelijk vermoeden van schuld was ten aanzien van mijn cliënt. *1.
Het P-V aanvraag doorzoeking ter inbeslagneming blinkt uit in vaagheid:
Op pagina 1 van het PV Aanvraag doorzoeking ter inbeslagneming:
“Uit (Duits) onderzoek is gebleken dat bij4 in Duitsland gepleegde ram- en plofkraken en 3 verschillende strafbare feiten in Nederlandgebruik is gemaakt van motorscooters die in verband
kunnen worden gebracht met [A] dan wel [verdachte] of [betrokkene 1] . Tevens zijn ereen aantal
misdrijven gepleegd in Nederlandwaaruit blijkt dat de gebruikte motorscooter kort voor het misdrijf in verband kan worden gebracht met [A] dan wel [verdachte] of [betrokkene 1] ”
De verdenking moet zien op specifieke strafbare feiten en dat ziet de verdenking niet.
Het P-V vermeldt enkel 4 in Duitsland gepleegde ram- en plofkraken en voor wat betreft de vermeende Nederlandse feiten komt men niet verder dan de generieke terminologie
"verschillende strafbare feiten in Nederland”&
"een aantal misdrijven gepleegd in Nederland”.*2. Ten aanzien van de vermeende ram- en plofkraken in Duitsland wordt op geen enkel moment gespecificeerd wanneer die plofkraken gepleegd zouden zijn en de betrokkenheid van cliënt daarbij.
De verdenking vloeit volgens de politie voort uit motorscooters die in verband kunnen worden gebracht met [A] dan wel [verdachte] of [betrokkene 1] .
Op geen enkele manier wordt duidelijk überhaupt welke scooters het betreffen en wat dan hetgeen is dat het "verband" legt met [A] dan wel [verdachte] of [betrokkene 1] .
[A] is een onderneming geweest in [plaats] . Dat daarbij veel gehandeld wordt met Duitsland is niet vreemd. Wikipedia over [plaats] :
" [plaats] is een handels-, transport- en Industriestad. De stad is het centrum voor de wijde omgeving
alsmede koopcentrum voor het naburige Duitse Ruhrgebied. De gemeente [plaats] grenst direct aan
de Duitse [plaats] .”
Op pagina 2 van het P-V Aanvraag doorzoeking ter inbeslagneming staat niet eens dat [A]
en/of [verdachte] en /of [betrokkene 1] zorgden voor de scooters die gebruikt zouden zijn bij plofkraken in Duitsland... integendeel!
"Uit onderzoek is gebleken dat de aangetroffen motorscooters in Duitsland, na een plofkraak, aangekocht zijn in Duitsland door [A] en/of [verdachte] en/of [betrokkene 1] .*3.
De verdediging is op geen enkele manier op de hoogte van het vermeende onderzoek dat zou zijn uitgevoerd. Dat staat haaks op het beginsel van equality of arms (6 EVRM) en maakt dat van een eerlijk proces geen sprake meer is.
Nogmaals, dit laat onverlet dat niet te toetsen valt om welke motorscooters het gaat. Deze worden niet gespecificeerd.
Volgens het P-V zou er op 5 december 2018 in Duitsland (waar?) een voertuig (welk?) zijn gecontroleerd dat in verband werd gebracht met het plegen van ram- en plofkraken (wie, wat, waar, wanneer?). Daarbij zijn vier personen aangehouden ter zake het voorbereiden van een explosie of stralingsmisdrijf. Uit één onderzochte telefoon zouden telefoonnummers die gelinkt worden met [A] en/of [betrokkene 1] en/of [verdachte] te vinden zijn geweest. Dit zonder de erkenning dat de telefoonnummers waarnaar wordt verwezen ook bij cliënt in gebruik waren.
Ben ik dan ook gelijk verdachte wanneer een van mijn cliënten die mijn telefoonnummer in zijn telefoon heeft opgeslagen en die wordt vervolgens aangehouden?
Er kan niet anders worden geconcludeerd dan dat cliënt verdacht wordt enkel omdat hij ondernemer is. Dat is natuurlijk niet voldoende.
Als deze feiten en omstandigheden - het handelen in scooters - een verdenking zouden rechtvaardigen zou dat een complete uitholling van het verdachtebegrip uit art. 27 Sv betekenen.
Dan kunnen we Schiphol sluiten, de haven van Rotterdam etc, want die faciliteren de import en export van drugs.
De doorzoeking heeft meer weg van een fishing expedition gelet ook op de zinsnede:
"de doorzoeking heeft als doel om middels de inbeslagname van gegevensdragers, telecommunicatieapparatuur en administratie te bevestigen danwelte ontkrachten dat [verdachte] en [betrokkene 1] onderdeel zijn van een criminele organisatie”(p.3)
Een doorzoeking is niet bedoeld om uit te kunnen sluiten of iemand ergens iets mee te maken heeft. Een doorzoeking betekent een vergaande inbreuk op fundamentele rechten van burgers en mag niet zomaar worden gebruikt om iemand uit te sluiten. Er moet een (stevige) verdenking liggen voor de betrokkenheid bij een specifiek strafbaar feit. Die is en was er niet.
Justitie lijkt geen enkele concrete verdachte in beeld te hebben gehad en het lijkt er sterk op dat er lukraak is geprobeerd om bij toeval te stuiten op betrokkenen bij plofkraken. Zie immers het proces-verbaal van bevindingen LEFCE19002-194:
“In Duitsland worden op grote schaal ram- en
plofkraken op geldautomaten gepleegd, waarbij het sterke vermoeden heerst dat het veelal gaat om dadergroep(en) vanuit Nederland.”
Op geen enkele wijze is duidelijk geworden dat [A] op enige wijze een faciliterende rol speelt in het plegen van strafbare feiten. *4.
Los van alles is het verkopen of kopen van een scooter die gebruikt zou zijn bij een plofkraak natuurlijk niet voldoende om iemand gelijk aan te merken als verdachte. Zou de blokker ook strafrechtelijk verdachte zijn op het moment dat ze een mes verkopen en dat mes wordt vervolgens gebruikt om een slachtoffer dood te steken?
Dat er door [A] advertenties zijn geplaatst in de periode 2018 juli 2019 duidt enkel op de ondersteuning van het ondernemerschap. Op het moment dat er betrokkenheid zou zijn bij plofkraken dan ga je toch geen scooters verkopen via Marktplaats.
Cliënt betwist iedere mate van betrokkenheid. Het feit dat er niks is gevonden bij de doorzoeking die wijst op betrokkenheid bij plofkraken valt zeer makkelijk te verklaren nu er ook geen feiten en
omstandigheden zijn op basis waarvan cliënt kon worden aangemerkt ten aanzien van die feiten.
Ook bij de observatie door de politie op 1 oktober 2019 is niks interessants gezien.
Kennelijk heeft er in Nederland een doorzoeking plaatsgevonden in verband met strafbare feiten die in Duitsland gepleegd zouden zijn. Zonder rechtshulpverzoek of Europees onderzoeksbevel (zie art. 5.4.1. Sv e.v.) is de in Nederland uitgevoerde doorzoeking per definitie onrechtmatig daar
het Nederlandse openbaar ministerie geen rechtsmacht heeft om die feiten te vervolgen en onderzoekshandelingen te verrichten zonder juridische toereikende regeling. Door het uitvoeren van een onderzoekshandeling (doorzoeking) voor feiten aangaande vermeende strafbare feiten gepleegd in Duitsland is het soevereiniteitsbeginsel geschonden. Niet gebleken is van een expliciete bevoegdheidsregeling waarvan gebruik is gemaakt die de opsporingshandeling kan rechtvaardigen. Vanwege het ontbreken van een juiste juridische basis op grond waarvan de onderzoekshandeling is verricht dient er minimaal bewijsuitsluiting plaats te vinden gelet op de verregaande inbreuk (art. 6 EVRM en 8 EVRM).
Tevens staat op de aanvraag voor de doorzoeking art. 140 Sr als strafbare feit vermeld voor de doorzoeking terwijl dat artikel ziet op het deelnemen aan een criminele organisatie. De reden waarom zou zijn doorzocht is de betrokkenheid bij ram-of plofkraken. Dat is een heel ander strafbaar feit dan betrokkenheid bij ram- of plofkraken.
Er is in dat kader schending van het specialiteitsbeginsel hetgeen de onderzoekshandeling onrechtmatig maakt en bewijsuitsluiting het enige gepaste gevolg is. Er is en was bovendien ook helemaal geen aanleiding om aan te nemen dat cliënt onderdeel was van een criminele organisatie.
De beschikking van de rechter-commissaris mr. H.Th. Pos van 4 november 2019 is op geen enkele manier onderbouwd. Uit de beschikking blijkt niet eens voor welke strafbare feiten er een doorzoeking plaatsvindt en er vindt ook geen motivering plaats. Nu dat is nagelaten is er sprake van strijd met art. 6 EVRM en 8 EVRM. Er hoort immers in een eerlijk proces ook een deugdelijke
motivering bij het verrichten van onderzoekshandelingen die een verregaande inbreuk opleveren
voor burgers.
Primair stelt cliënt zich ten aanzien van deze feiten op het standpunt dat het Openbaar-Ministerie
niet-ontvankelijk moet worden verklaard in de vervolging nu er door het ontbreken van enige deugdelijke onderbouwing voor een redelijk vermoeden van schuld bij betrokkenheid van plofkraken doelbewust c.q. met grove veronachtzaming van de belangen van de verdachte aan dienst recht op een eerlijke behandeling van zijn zaak tekortgedaan wordt. Cliënt is dus niet op de hoogte gesteld van de aard en de reden van de tegen hem ingebrachte beschuldiging (art. 6 lid 3 sub a EVRM) daarbij is er ook sprake van schending van het fair-play beginsel, schending van het beginsel van
equality of arms. Er is aan de verdachte op geen enkele deugdelijke wijze kenbaar gemaakt waar die vermeende verdenking dan uit zou bestaan. Het openbaar ministerie is niet transparant. Het enkel handelen in scooters kan geen verdenking opleveren! Subsidiair stelt cliënt zich op het standpunt dat hij moet worden vrijgesproken daar er een doorzoeking in zijn woning is gedaan, terwijl er geen redelijk vermoeden van schuld was, althans op geen enkele wijze valt te toetsen of er een redelijk vermoeden van schuld was.
Op pagina 11 van het Opiumwet-dossier wordt geschreven dat de zoeking plaatsvond wegens de
verdenking van zijn betrokkenheid bij plof/ram-kraken.
Er is ook in het dossier geen enkele aanwijzing dat cliënt betrokken zou zijn bij een of meerdere plof/ram-kraken. De doorzoeking geeft ook geen enkele aanwijzing.
Door het onrechtmatig binnentreden en de doorzoeking van de woning is art. 359a Sv geschonden. Er is immers sprake van een onherstelbaar vormverzuim bij het voorbereidend onderzoek in de onderhavige strafzaak waarbij het rechtsgevolg niet uit de wet volgt. Er is zonder redelijk vermoeden van schuld overgegaan tot binnentreden en doorzoeking van de woning. Het geschonden voorschrift, namelijk dat er sprake moet zijn van een verdenking voordat je als overheid mag overgaan tot een dergelijk handelen, is een van de fundamentele waarborgen in ons strafprocesrecht.
Het beschermt de burger tegen willekeurig optreden door de overheid. Nu er is binnengetreden en doorzocht zonder dat er een redelijk vermoeden van schuld was voor betrokkenheid bij plofkraken is er op zeer ernstige wijze inbreuk gemaakt op de persoonlijke levenssfeer van cliënt en tekort gedaan aan zijn belangen.
Er dient bewijsuitsluiting plaats te vinden nu het bewijsmateriaal door het verzuim is verkregen en er door de onrechtmatige bewijsgaring een belangrijk (strafvorderlijk) voorschrift in aanzienlijke mate is geschonden (ECLI:NL:HR:2004:AM2533) en er op ernstige wijze inbreuk is gemaakt op de persoonlijke levenssfeer van cliënt. Er zijn überhaupt geen feiten en omstandigheden waarop een redelijk vermoeden van schuld kon worden gebaseerd (ECLI:NL:GHARL:2020:4227; ECLI:NL:GHLEE:2011:BQ5793; ECLI:NL:GHAMS:2022:111). De vondsten in de woning moeten worden uitgesloten van het bewijs en derhalve dient cliënt te worden vrijgesproken van het hem tenlastegelegde.”
6. Het hof heeft hetgeen door de verdediging is aangevoerd als volgt samengevat en daaromtrent het volgende overwogen:

Ontvankelijkheid van het openbaar ministerie
Ten aanzien van de zaak met parketnummer 03-160391-20
De verdediging heeft het hof overeenkomstig een door haar overgelegde pleitnota verzocht om het openbaar ministerie niet-ontvankelijk te verklaren in de vervolging van de verdachte ter zake van het onder 1 en 2 tenlastegelegde in de zaak met parketnummer 03-160391-20 nu sprake is van een vormverzuim als bedoeld in artikel 359a van het Wetboek van Strafvordering (hierna: Sv). Daartoe is, kort gezegd, aangevoerd dat op het moment van de doorzoeking van de woning van de verdachte geen sprake was van een redelijk vermoeden van schuld, nu de verdenking niet ziet op specifieke strafbare feiten.
Door het ontbreken van enige deugdelijke onderbouwing voor een redelijk vermoeden van schuld is doelbewust dan wel met grove veronachtzaming van de belangen van de verdachte aan diens recht op een eerlijke behandeling van zijn zaak tekortgedaan en dient het openbaar ministerie niet-ontvankelijk te worden verklaard.
Het hof overweegt hieromtrent als volgt.
Het dossier is - na heropening van het onderzoek ter terechtzitting in hoger beroep - aangevuld met een proces-verbaal ‘aanvraag doorzoeking ter inbeslagneming’, ziende op de panden aan [a-straat 1] (het hof begrijpt: de woning van de verdachte) en [b-straat 1] te [plaats] en gedateerd 1 november 2019. Uit dit proces-verbaal komt de navolgende informatie naar voren.
Eind januari 2019 is er, naar aanleiding van een informatierapportage van het Landelijke Forensisch Coördinatie Team Ram- en Plofkraken van de Dienst Landelijke Informatie Organisatie, contact geweest met de Duitse politie in het kader van de problematiek rondom ram- en plofkraken. In Duitsland werden op grote schaal ram- en plofkraken op geldautomaten gepleegd. In verscheidene zaken werd daarbij gebruik gemaakt van motorscooters. Na Duits politieonderzoek is gebleken dat bij meerdere zaken de gebruikte motorscooters kort voor een gepleegde ram- of plofkraak waren geleverd door personen rondom het bedrijf [A] te [plaats] . Bij vier in Duitsland gepleegde ram- en plofkraken en drie verschillende strafbare feiten in Nederland is gebruik gemaakt van motorscooters die in verband kunnen worden gebracht met [A] te [plaats] , dan wel [verdachte] of [betrokkene 1] . [verdachte] (verdachte) en [betrokkene 1] waren destijds de vennoten van [A] .
Op 5 december 2018 is er in Duitsland een voertuig dat in verband werd gebracht met het plegen van ram- en plofkraken gecontroleerd en zijn vier personen aangehouden ter zake van het voorbereiden van een explosie of stralingsmisdrijf. Uit analyse van een inbeslaggenomen telefoon kwamen twee contacten naar voren. Het contact ‘ [betrokkene 1] ” met [telefoonnummer] is in gebruik bij [betrokkene 1] . Het contact ‘ [verdachte] ’ met [telefoonnummer] wordt gelinkt aan [verdachte] . Hij heeft dit telefoonnummer opgegeven tijdens een verklaring als getuige in verband met een overval op een juwelier in [plaats] . Sinds 19 juli 2019 loopt er een zogenaamde printertap op de telefoonnummers die zijn afgebeeld op een visitekaartje van [A] (met daarop de namen van [betrokkene 1] en [verdachte] ). Uit gegevens van deze printertap blijkt dat beide telefoonnummers meerdere keren contact hebben met Duitse telefoonnummer.
Het vermoeden bestond dat sprake was van een criminele organisatie die ram- en plofkraken pleegt of beraamt en dat de twee verdachten daarvan deel uit zouden maken door een faciliterende rol te spelen in de (ver)koop en levering van motorscooters die bij strafbare feiten, waaronder ram- en plofkraken in Duitsland en Nederland, worden gebruikt. Het doel van de doorzoeking in (onder andere) de woning van de verdachte is om middels inbeslagname van telecommunicatieapparatuur, gegevensdragers en administratie te bevestigen dan wel te ontkrachten dat [betrokkene 1] en de verdachte onderdeel zijn van een criminele organisatie. Gelet hierop, is aan de rechter-commissaris verzocht te vorderen dat op 15 november 2019 een doorzoeking ter inbeslagname wordt verricht in (onder andere) de woning aan [a-straat 1] te [plaats] , op welk adres de verdachte blijkens de GBA-gegevens staat ingeschreven.
Op 15 november 2019 is door de rechter-commissaris die machtiging tot doorzoeking afgegeven. Uit het proces-verbaal van doorzoeking ter inbeslagneming volgt dat bij die gelegenheid onder andere twee zakken met henneptoppen en een zak met amfetamine zijn aangetroffen en in beslag genomen. Het aanwezig hebben daarvan is in de onderhavige zaak aan de verdachte tenlastegelegd.
De verdediging heeft aangevoerd dat op het moment van de doorzoeking van de woning van de verdachte geen sprake was van een redelijk vermoeden van schuld en dat het openbaar ministerie (primair) niet-ontvankelijk dient te worden verklaard in de vervolging van de verdachte.
Het hof overweegt dat als uitgangspunt heeft te gelden dat het “voorbereidend onderzoek” als bedoeld in artikel 359a Sv uitsluitend betrekking heeft op het voorbereidend onderzoek tegen de verdachte ter zake van het aan hem tenlastegelegde feit waarover de rechter die in artikel 359a Sv wordt bedoeld, heeft te oordelen. Artikel 359a Sv is dus niet van toepassing indien een verzuim is begaan buiten het verband van dit voorbereidend onderzoek. Die situatie doet zich onder meer voor als het vormverzuim is begaan in het voorbereidend onderzoek inzake een ander dan het aan de verdachte tenlastegelegde feit.
In de onderhavige zaak vond de doorzoeking in (onder meer) verdachtes woning plaats in het kader van een ander dan de aan de verdachte onder 1 en 2 tenlastegelegde feiten. In zoverre faalt het door de verdediging gevoerde verweer.
Het hof is - mede gelet op de inhoud van voornoemd proces-verbaal ‘aanvraag doorzoeking ter inbeslagneming’ en de op grond daarvan afgegeven machtiging – ook overigens niet gebleken van een onrechtmatige handeling die buiten het bereik van artikel 359a Sv ligt en waaraan een rechtsgevolg moet worden verbonden. Het verweer strekkende tot de niet-ontvankelijkheid van het openbaar ministerie wordt in zoverre verworpen.
(…)
Bewijsoverwegingen
(…)
Ten aanzien van feit 1 in de zaak met parketnummer 03-160391-20
De verdediging heeft - kort gezegd - aangevoerd dat de verdachte moet worden vrijgesproken van het in deze zaak onder 1 tenlastegelegde feit, omdat de politie een zoeking in de woning van de verdachte heeft gedaan, terwijl er geen redelijk vermoeden van schuld was, althans op geen enkele wijze valt te toetsen of daarvan sprake was. Door het onrechtmatig binnentreden en de daarop volgende doorzoeking van de woning is artikel 359a Sv geschonden en is sprake van een onherstelbaar vormverzuim bij het voorbereidend onderzoek. Dit moet volgens de verdediging leiden tot bewijsuitsluiting.
Het hof overweegt dat dit verweer reeds vanwege de hiervoor genoemde gronden (onder het kopje ‘Ontvankelijkheid van het Openbaar Ministerie) faalt. Het verweer wordt dan ook verworpen.”
7. De steller van het middel gaat ervan uit dat het hof in de onderhavige zaak een motiveringsplicht had op grond van het in art. 359 lid 2, tweede volzin, Sv gegeven voorschrift ten aanzien van uitdrukkelijk onderbouwde standpunten. Daarmee miskent hij echter dat het hier een rechtmatigheidsverweer betreft als bedoeld in art. 359a lid 1 Sv. Art. 359 lid 2, tweede volzin, Sv, schept geen verplichting tot het motiveren van de verwerping van een dergelijk verweer. [3] Een motiveringsplicht in het geval van een rechtmatigheidsverweer berust op art. 359a Sv zelf en ontstaat pas wanneer de verdediging duidelijk en gemotiveerd aan de hand van de factoren als bedoeld in art. 359a lid 2 Sv (te weten het belang dat het geschonden voorschrift dient, de ernst van het verzuim en het nadeel dat daardoor wordt veroorzaakt) aangeeft tot welk rechtsgevolg dit dient te leiden. Het hof heeft het in het middel bedoelde standpunt, inhoudende dat sprake was van een onrechtmatige doorzoeking vanwege het ontbreken van een redelijk vermoeden van schuld, opgevat als een verweer strekkende tot niet-ontvankelijkverklaring van het Openbaar Ministerie dan wel bewijsuitsluiting in de zin van art. 359a Sv. Dat acht ik in het licht van wat de raadsman heeft aangevoerd niet onbegrijpelijk. Dat betekent ook dat de cassatietoets plaatsvindt langs de lijnen van het art. 359a Sv-kader, en niet dat van de uitdrukkelijk onderbouwde standpunten.
8. Art. 359a Sv bepaalt – kort gezegd – dat de rechter rechtsgevolgen kan verbinden aan onherstelbare vormverzuimen begaan “bij het voorbereidend onderzoek”. “Het voorbereidend onderzoek” uit art. 359a Sv heeft uitsluitend betrekking op het voorbereidend onderzoek tegen de verdachte terzake het aan hem tenlastegelegde feit waarover de rechter die in art. 359a Sv wordt bedoeld, heeft te oordelen. Art. 359a Sv is dus niet van toepassing indien het verzuim is begaan buiten het verband van dit voorbereidend onderzoek. Dat doet zich onder meer voor als het vormverzuim is begaan in het voorbereidend onderzoek inzake een ander dan het aan de verdachte tenlastegelegde feit. [4] Deze begrenzing tot vormverzuimen die zijn begaan bij “het voorbereidend onderzoek” tegen de verdachte, sluit echter niet uit dat de vraag aan de orde kan komen of een rechtsgevolg moet worden verbonden aan een onrechtmatige handeling jegens de verdachte die buiten het bereik van artikel 359a Sv ligt. Uit de rechtspraak van de Hoge Raad volgt dat een rechtsgevolg op zijn plaats kan zijn indien het betreffende vormverzuim of de betreffende onrechtmatige handeling van bepalende invloed is geweest op het verloop van het opsporingsonderzoek naar en/of de (verdere) vervolging van de verdachte ter zake van het tenlastegelegde feit. In een dergelijk geval is de beantwoording van de vraag of een rechtsgevolg wordt verbonden aan het vormverzuim of de onrechtmatige handeling, en zo ja: welk rechtsgevolg, mede afhankelijk van de aard en de ernst van dat verzuim of die handeling. Daarbij kan aansluiting worden gezocht bij de maatstaven die in de rechtspraak van de Hoge Raad zijn ontwikkeld met betrekking tot de verschillende rechtsgevolgen die aan een vormverzuim in de zin van artikel 359a Sv kunnen worden verbonden. [5]
9. Ter terechtzitting in hoger beroep heeft de raadsman uitgebreid naar voren gebracht dat vanwege de – volgens de verdediging – onrechtmatige doorzoeking sprake zou zijn van een onherstelbaar vormverzuim. Dat het beweerdelijke vormverzuim, waarvan in cassatie expliciet wordt gesteld dat het niet heeft plaatsgevonden in het kader van de aan de verdachte in deze zaak ten laste gelegde feiten, van bepalende invloed is geweest op het verloop van het opsporingsonderzoek naar en/of de (verdere) vervolging van de verdachte ter zake van de tenlastegelegde feiten, is in hoger beroep niet aangevoerd. Evenmin zijn daar de factoren uit art. 359a lid 2 Sv bij betrokken.
10. Het hof heeft vervolgens in reactie op hetgeen is aangevoerd uitgebreid uiteengezet wat de gang van zaken is geweest in aanloop naar de doorzoeking in de woning van de verdachte, waarbij onder meer de in de zaak met parketnummer 03-160391-20 onder 1 bewezenverklaarde amfetamine is aangetroffen. Het hof heeft vervolgens vastgesteld dat die doorzoeking niet heeft plaatsgevonden in het kader van de aan de verdachte in deze zaak ten laste gelegde feiten. Dat staat, blijkens de toelichting op het middel, niet ter discussie.
11. Waar het de steller van het middel wel om gaat, is dat het hof vervolgens heeft geoordeeld dat het “[h]et hof (…) - mede gelet op de inhoud van voornoemd proces-verbaal ‘aanvraag doorzoeking ter inbeslagneming’ en de op grond daarvan afgegeven machtiging – ook overigens niet (is) gebleken van een onrechtmatige handeling die buiten het bereik van artikel 359a Sv ligt en waaraan een rechtsgevolg moet worden verbonden.” In de toelichting op het middel wordt – voor het eerst – aangevoerd dat die beweerdelijk onrechtmatige doorzoeking “allesbepalend” is geweest voor het voorbereidend onderzoek in de onderhavige strafzaak tegen de verdachte.
12. Bezien tegen de achtergrond van hetgeen door de verdediging in hoger beroep is aangevoerd is de overweging van het hof dat ook overigens niet gebleken van een onrechtmatige handeling die buiten het bereik van artikel 359a Sv ligt en waaraan een rechtsgevolg moet worden verbonden, niet onbegrijpelijk en toereikend gemotiveerd. De voor het eerst in cassatie ingenomen – niet nader onderbouwde – stelling dat de doorzoeking “allesbepalend” is geweest brengt daarin geen verandering.
13. Het middel faalt.

Het derde middel

14. Het derde middel bevat de klacht dat het hof op onbegrijpelijke en ontoereikende wijze heeft gemotiveerd dat de verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan het opzettelijk aanwezig hebben van amfetamine, daarmee klaarblijkelijk doelend op het onder parketnummer 03-160391-20 onder 1 bewezenverklaarde.
15. Ten laste van de verdachte is in de zaak met parketnummer 03-160391-20 onder 1 bewezenverklaard dat:
“hij op 15 november 2019 te [plaats] opzettelijk aanwezig heeft gehad 20,13 gram van een
materiaal bevattende amfetamine, zijnde amfetamine een middel als bedoeld in de bij de
Opiumwet behorende lijst I.”
16. Het hof heeft daartoe de volgende bewijsmiddelen gebruikt:

1. Het proces-verbaal van bevindingen d.d. 15 november 2019, proces-verbaalnummer PL0900-2019342304-2, doorgenummerde dossierpagina’s 11-12, voor zover inhoudende als verklaring van [verbalisant 1] :
(pagina 11)
Op 15 november 2019 vond een zoeking in een woning plaats, gelegen aan [a-straat 1] in [plaats] . Op dit adres staat, samen met zijn partner, ingeschreven: [verdachte] (
het hof begrijpt: [verdachte]) , geboren op [geboortedatum ] 1992 te [plaats] . (...)
AANTREFFEN HARDDRUGS:
Op genoemde datum deed ik dienst als zoeker en zocht onder meer in een was/bergruimte, gelegen op de begane grond, tussen de woonkamer/keukenruimte en de achtertuin. In deze was/bergruimte zag ik onder meer een extra koelkast staan (...). In deze koelkast zag ik in het vriesgedeelte, in het onderste vak, een transparant plastic (boterhammen)zakje liggen, met daarin een witte substantie. Deze substantie voelde koud en vochtig aan. Ik vermoedde dat dit harddrugs betrof.
CONTACT BEWONERS:
Vervolgens liep ik met dit zakje, met inhoud, naar de bewoners in de woonkamer en toonde het aan de vrouw. Hierop zag ik dat zij naar [verdachte] wees en zei: ?Dat is van hem.? Toen ik het ook aan de verdachte toonde en vroeg wat de inhoud van het zakje was, hoorde ik dat hij antwoordde: ?Speed? (
Het hof begrijpt, gelet op het hierna volgende bewijsmiddel, dat de vraagtekens telkens als aanhalingstekens gelezen moeten worden.)
INBESLAGNEMING:
Het zakje, met witte substantie, nam ik ter waarheidsvinding en vernietiging in beslag, op basis van de bevoegdheid uit de Opiumwet.
2. Het (losse) proces-verbaal van bevindingen d.d. 8 december 2022, proces-verbaalnummer PL0900-2022365530-2, in de wettelijke vorm opgemaakt en afgesloten door [verbalisant 1] , voor zover inhoudende als verklaring van de verbalisant:
(
pagina 1)
Op 15 november 2019 verrichtte ik met meerdere politieambtenaren, onder leiding van een rechter-commissaris, een zoeking in een rijtjeswoning, gelegen aan [a-straat 1] in [plaats] . (...) Bij deze zoeking waren de bewoners aanwezig, dit betrof: [verdachte] , geboren op [geboortedatum ] 1992 te [plaats] , nader genoemd als verdachte, en zijn (vrouwelijke) partner.
Tijdens deze zoeking zag ik in een koelkast een zakje met een witte substantie, waarvan ik vermoedde dat dit harddrugs betrof.
(pagina 2)
Opmerking verbalisant:
Het is mij ambtshalve bekend dat het woord “speed” straattaal is voor een bepaald soort harddrug, vallende onder lijst 1 van de Opiumwet.
Opmerking leestekens:
Vanwege het feit dat ik als politieambtenaar uit de eenheid Midden-Nederland ondersteuning verleende aan de politie van eenheid Midden-Nederland had ik een laptop van het team naar [plaats] meegenomen en hierop mijn bevindingen in “Word” opgemaakt. Nadien “knipte” ik mijn bevindingen uit het “Wordbestand” en “plakte” ik de tekst in het proces-verbaal van bevindingen, genummerd PL0900-2019342304-2. Bij het omzetten van een tekst uit “Word van Microsoft” naar een proces-verbaal in het Bedrijf Handhaving Voorziening systeem worden aanhalingstekens automatisch omgezet in vraagtekens. Bij de opmaak van mijn proces-verbaal was ik vergeten deze
vraagtekens te wijzigen in aanhalingstekens. Waar in het destijds opgemaakte proces-verbaal staat ?Dat is van hem? en ?Speed?, dient gelezen te worden “Dat is van hem” en “speed”.
3. De kennisgeving van inbeslagneming, doorgenummerde dossierpagina 20, opgemaakt door [verbalisant 2] en voor zover inhoudende:
Inbeslagneming
Plaats: [a-straat 1] , [plaats]
(...)
Datum en tijd: 15 november 2019 te 10:30 uur
Omstandigheden: inbeslaggenomen onder de [verdachte] op [a-straat 1] te [plaats] . Vindplaats betrof het vriesvak in koelkast berging.
Beslagene
Achternaam: [verdachte]
Voornamen: [verdachte]
Geboren: [geboortedatum ] 1992
(...)
Goednummer: PL2300-2019180322-1259797
(...)
Object: verdovende middelen (amfetamine)
Aantal: 1 stuks
Totale hoeveelheid: 27,7 gram
(...)
Spoor identificatienr.: AAMK5833NL
Bijzonderheden: 27,7 gram bruto gewicht
4. Het proces-verbaal onderzoek verdovende middelen d.d. 23 december 2019, doorgenummerde dossierpagina’s 50-52, voor zover inhoudende als verklaring van de verbalisanten [verbalisant 3] e.v. [verbalisant 4] en [verbalisant 5] :
(pagina 50)
Op 19 december 2019 werd door de Forensische Opsporing een onderzoek ingesteld in verband met een vermoedelijke overtreding van de Opiumwet. Het onderzoek vond plaats aan een hoeveelheid vermoedelijk verdovende middelen die aan ons ter beschikking werd gesteld door de afdeling sporenbeheer van de Forensische Opsporing Eenheid Limburg.
Omschrijving verdovende middelen
De aangeboden partij verdovende middelen bestond uit:
Goednummer: PL2300-2019180322-1259797
SIN: AAMK5833NL
(...)
Bij het wegen is gebruikgemaakt van een gekalibreerde weegschaal.
(pagina 51)
Sporendrager
Goednummer: PL2300-2019180322-1259797
SIN: AAMK5833NL
Relatie met SIN: AAMY1206NL
Omschrijving: De sporendrager was verpakt in een safetybag en vervolgens in een politie waarde envelop met het nummer A4021115. Het betrof een monsterzakje met daarin een plastic zakje met daarin geel gekleurde pasta.
Gewicht netto: 20,13 gram
Aantal monsters: 1
Monster A
(...)
SIN: AAMY1206NL
Relatie met SIN: AAMK5833NL
Spooromschrijving: pasta
Wijze veiligstellen: zak plastic
Datum/tijd veiligstellen: 19 december 2019 om 09:32 uur
Plaats veiligstellen: monster uit goed met SIN AAMK5833NL
Bijzonderheden: FO monster gewicht 4.82 gram netto
5. Het rapport NFiDENT van het Nederlands Forensisch Instituut d.d. 19 december 2019, doorgenummerde dossierpagina 53, voor zover inhoudende als verklaring en onderzoeksbevindingen van [betrokkene 2] , NFI-deskundige forensische drugsanalyse:
Resultaten en conclusie
(...)
Tabel 1 Onderzoeksmateriaal en conclusie
Kenmerk Omschrijving FO Conclusie
AAMY1206IML pasta, geel, uit 20,13 gram bevat amfetamine”
17. Het hof heeft voorts het volgende overwogen:
“Door de verdediging is vrijspraak van het onder 1 tenlastegelegde bepleit, omdat uit de feiten en omstandigheden niet kan worden afgeleid dat de in de woning aangetroffen amfetamine van de verdachte was. Daartoe is aangevoerd dat, toen het doorzichtige zakje met amfetamine door de politie aan hem werd getoond, de verdachte een beredeneerde gok heeft gedaan over wat er in het zakje zat en vragend “Speed?” heeft geantwoord. Daarmee kan echter niet worden vastgesteld dat de amfetamine van hem was. In de pleitnota van de raadsman is nog een nieuwe schriftelijke verklaring van [betrokkene 3] , de toenmalige partner van de verdachte, opgenomen, waarin zij verklaart dat zij niet de indruk had dat de verdachte met zijn antwoord erkende dat de speed van hem was. Nu voor het opzettelijk aanwezig hebben van verdovende middelen is vereist dat de verdachte wetenschap heeft gehad van de aanwezigheid van de amfetamine en het daaraan in dit geval ontbreekt, dient vrijspraak te volgen.
Het hof overweegt hieromtrent als volgt.
Uit het proces-verbaal van bevindingen volgt dat tijdens de doorzoeking in de woning aan [a-straat 1] in [plaats] door de politie, in het vriesgedeelte van de koelkast, een plastic zakje met daarin een witte substantie is aangetroffen. Uit het rapport van het Nederlands Forensisch Instituut blijkt dat het gaat om 20,13 gram amfetamine.
Het hof stelt voorop dat - behoudens aanwijzingen voor het tegendeel - als uitgangspunt heeft te gelden dat een bewoner weet wat er zich in zijn woning bevindt en dat hij daarover ook kan beschikken. De verdachte en zijn toenmalige partner, [betrokkene 3] , stonden ten tijde van de doorzoeking ingeschreven als enige bewoners van de woning aan [a-straat 1] . Zij waren daar toen allebei aanwezig.
[verbalisant 1] heeft gerelateerd dat hij het aangetroffen zakje met de witte substantie eerst aan de toenmalige partner van de verdachte heeft getoond, waarop zij naar de verdachte heeft gewezen en heeft gezegd dat het van hem was. Vervolgens is het zakje aan de verdachte getoond en op de vraag wat er in het zakje zit, heeft de verdachte geantwoord “Speed”, zijnde straattaal voor amfetamine. In zijn latere proces-verbaal van bevindingen van 8 december 2022 heeft [verbalisant 1] toegelicht waarom er in zijn eerdere proces-verbaal vraagtekens worden weergegeven geplaatst vóór en na de antwoorden die de verdachte en zijn toenmalige partner gaven toen hij het zakje aan hen voorhield. Hij had de tekst van zijn reeds in een Word-bestand vastgelegde bevindingen gekopieerd naar het politiesysteem BVH. Daardoor werden aanhalingstekens automatisch vervangen door een vraagteken. Hij was vergeten dit te corrigeren. Het hof heeft geen enkele reden om te twijfelen aan de juistheid en de betrouwbaarheid van de op ambtsbelofte opgemaakte processen-verbaal van [verbalisant 1] . Het hof begrijpt hieruit dat de opmerkingen van verdachte (dat het “speed” was) en zijn partner (dat het zakje van verdachte was) niet in de vragende vorm zijn gemaakt. Het hof gaat er dan ook vanuit dat de verdachte wist dat er amfetamine in het zakje in zijn vriezer lag en dat hij daarover kon beschikken. Van aanwijzingen die duiden op het tegendeel is het hof ook overigens niet gebleken. De schriftelijke verklaring van [betrokkene 3] die door de verdediging eerst in hoger beroep is overgelegd, maakt dat niet anders en wordt door het hof als ongeloofwaardig ter zijde geschoven.”
18. Als ik het middel goed begrijp dan keert de klacht van de steller van het middel zich met name tegen het oordeel van het hof dat de verdachte wetenschap had van de aanwezigheid van amfetamine in de woning. Het hof heeft die wetenschap onder meer afgeleid uit een proces-verbaal van [verbalisant 1] (bewijsmiddel 1) waarin is opgenomen dat de verdachte als antwoord op de vraag wat de inhoud was van het in het vriesvak van de koelkast aangetroffen zakje was, heeft geantwoord dat dit speed was. Volgens de toelichting op het middel kent het hof “ten onrechte grote bewijskracht” toe aan dat proces-verbaal en is het een raadsel waarom het hof de verklaring van [betrokkene 3] – waarin zij heeft gezegd dat de verdachte dit antwoord op vragende wijze gaf en dat zij niet de indruk kreeg dat hij daarmee zei dat het van hem was – als ongeloofwaardig ter zijde heeft geschoven. Ter onderbouwing daarvan worden dezelfde argumenten aangevoerd als in hoger beroep.
19. De rechter die over de feiten oordeelt, beslist wat hij van het beschikbare bewijsmateriaal betrouwbaar en bruikbaar vindt en aan welk bewijsmateriaal hij geen waarde toekent. [6] Voor de bewezenverklaring van het opzettelijk aanwezig hebben van amfetamine heeft het hof onder meer twee processen-verbaal van [verbalisant 1] gebruikt (bewijsmiddelen 1 en 2). In reactie op hetgeen namens de verdachte naar voren is gebracht heeft het hof gemotiveerd waarom het uitgaat van de juistheid en betrouwbaarheid van deze processen-verbaal en – in het verlengde daarvan – de pas in hoger beroep overgelegde verklaring van [betrokkene 3] als ongeloofwaardig terzijde geschoven. Die motivering is niet onbegrijpelijk en toereikend in het licht van hetgeen is aangevoerd.
20. Ook dit middel faalt.

Het tweede middel

21. Het tweede middel klaagt dat het hof op onjuiste dan wel onbegrijpelijk wijze heeft geoordeeld dat sprake is van valsheid in geschrift, waarbij klaarblijkelijk wordt gedoeld op de bewezenverklaring in de zaak met parketnummer 03-204951-19.
22. Ten laste van de verdachte is in de zaak met parketnummer 03-204951-19 bewezenverklaard dat:
“hij op 23 juli 2018 te [plaats] een geschrift dat bestemd was om tot bewijs van enig feit te dienen, te weten een koopovereenkomst, valselijk heeft opgemaakt, immers heeft hij, verdachte, dit geschrift, valselijk, immers in strijd met de waarheid doen vermelden, dat de daarin genoemde motor is gekocht van verkoper voor een koopsom van 9800 euro, terwijl de vermelde koop in die koopovereenkomst in werkelijkheid nooit heeft plaatsgevonden met de in die koopovereenkomst genoemde verkoper omdat geen sprake was van een koopovereenkomst, maar van een schijnconstructie, met het oogmerk om het als echt en onvervalst te gebruiken of door anderen te doen gebruiken.”
23. De bewezenverklaring is gebaseerd op de volgende bewijsmiddelen:

1. Het proces-verbaal van aangifte d.d. 23 juli 2018, doorgenummerde dossierpagina’s 73-74, voor zover inhoudende als verklaring van [aangever] :
(pagina 73)
Ik ben op 28 mei 2018 als president van de motorclub No Surrender, bad standing uit de motorclub gezet. Door de motorclub zijn onder forse bedreigingen richting mij, mijn ouders en mijn neefje, de volgende spullen afgepakt: (...) mijn motorfiets, een Suzuki Intruder, bordeauxrood, voorzien van het Belgische [kenteken] .
2. Het proces-verbaal van verhoor aangever d.d. 25 oktober 2018, met bijlagen, doorgenummerde dossierpagina’s 79-105, voor zover inhoudende als verklaring van [aangever] :
(pagina 85)
[betrokkene 4] reed in mijn auto. [betrokkene 5] zat erbij en nog een van de clubleden die ik niet wil noemen.
(pagina 86)
We zijn naar België gereden naar mijn woning.
(pagina 87)
V: Welke spullen heb jij daar gepakt?
A: (...) De papieren van de motor, merk Suzuki Intruder, voorzien van het Belgisch [kenteken] . Dus het kentekenbewijs en het overschrijvingsbewijs van [het voertuig]. (...) [betrokkene 5] is met mijn motor weggereden.
V: Dit is dus allemaal gebeurd op die maandag 28 mei 2018?
A: Dat klopt.
(pagina 91)
Verkopersovereenkomst motorfiets
V: Heb jij ten aanzien van de goederen die jij af hebt moeten staan, ooit iets ondertekend?
A: Niks, nooit iets getekend.
3. Het proces-verbaal van verhoor getuige d.d. 17 november 2018, met bijlagen, doorgenummerde dossierpagina’s 1004-1031, voor zover inhoudende als verklaring van [getuige] :
(pagina 1004)
Opmerking verbalisanten
Deze verklaring wordt opgemaakt in de vraag- en antwoordvorm. Hierbij staat de V voor de vraag gesteld aan de getuige en de A voor het door hem gegeven antwoord op de gestelde vraag.
(pagina 1005)
V: Op 28 mei 2018 werd onder bedreiging met geweld een motor afgenomen van [aangever] , wonende te [plaats] in België. Hiervan werd op een later moment aangifte gedaan door de benadeelde. Het betrof een motor van het merk Suzuki, type Intruder voorzien van het VIN […] . Uit politieonderzoek is gebleken dat u op 29 augustus 2018 door de Duitse politie bent aangetroffen met deze motor. Op 30 augustus 2018 bent u door de Duitse politie gehoord omtrent de herkomst van deze motor en heeft u verklaard deze motor gekocht te hebben bij [A] te [plaats] . (...) Hoe is deze motor onder uw aandacht gekomen?
A: Ik heb de motor gevonden via E-Bay kleinanzeige (D). (...) Ik ben vervolgens naar [plaats] gegaan om de motor te bezichtigen (...).
(pagina 1006)
V: Met wie heeft u gesproken?
A: (...) Hij vertelde mij toen dat hij [verdachte] was.
V: Waar bent u naartoe gegaan om de motor te kunnen bekijken?
A: Dat was (...) op de [c-straat 1] te [plaats] .
V: Wanneer was dat?
A: Zaterdag 21 juli 2018 om 17.00 uur.
V: U heeft eerder tegenover de Duitse politie verklaard dat de betreffende motor op de [c-straat 1] te [plaats] stond. Bij welk bedrijf en op welke locatie heeft u deze motor daadwerkelijk gekocht?
A: Ik ben (...) naar de [c-straat 1] te [plaats] gegaan. Ik heb daar een proefrit gemaakt en ik heb op mijn aandringen een voorlopige verkoopovereenkomst op laten stellen. Tevens heb ik € 1.000,00 aanbetaald. Zowel [verdachte] als ook ik hebben deze ondertekend op 21 juli 2018.
V: Hoe kwamen de verkoopformulieren tot stand? Lagen deze er al of werden ze uitgedraaid uit de computer?
A: Ik meen dat hij het afgedrukt had met de daar aanwezige printer. Daarna heeft hij het ingevuld.
(pagina 1007)
V: Ook heeft u verklaard dat u € 1.000,00 heeft aanbetaald voor deze motor en dat de rest van het bedrag zou volgen indien de motor TUV gekeurd was en het duidelijk werd dat de motor wordt toegelaten door Duitsland. Klopt dit?
A: Voor het toelaten van de motor in Duitsland moest deze TUV gekeurd worden, dit omdat niet alle onderdelen origineel waren. (...) Ik heb de motor aanbetaald met twee bankbiljetten van € 500,00. Ik had deze biljetten nog over van een autoverkoop in het verleden. Ik was blij dat ik ze kwijt was, omdat deze bijna nergens aangenomen worden.
V: Met wie bent u dit overeengekomen?
A: Dat was (...) met [verdachte] . (...)
V: Wanneer bent u dit overeengekomen?
A: Dat was op zaterdag 21 juli 2018.
(...)
V: In de verkoopovereenkomst tussen particulieren d.d. 23-07-2018, waarin staat dat overeengekomen is dat de motor, merk Suzuki, type Intruder, voorzien van het chassisnummer […] , met de kilometerstand 8.500 door u voor € 8.800,00 wordt gekocht en dat u € 1.000,00 voorschot heeft betaald. Van wie zijn de handtekeningen die onder de overeenkomst staan?
A: Deze verkoopovereenkomst had [verdachte] samen met een andere man, bij zich. Deze was met uitzondering van mijn handtekening al geheel ingevuld. Later zag ik dat de handtekening,van de verkoper een andere was dan die van [verdachte] .
V: U heeft verklaard dat u de motor heeft gekocht bij [A] . Klopt dit?
A: Ja, maar eigenlijk was hij de bemiddelaar. Ik meen dat ik in theorie de motor van [aangever] heb gekocht.
(pagina 1008)
V: Ook staat vermeld dat u sleutels van de motor heeft ontvangen. Om hoeveel sleutels gaat het in dit geval?
A: Ik kreeg 1 originele sleutel. (...) Er werd gezegd dat er maar eentje was.
4. Het geschrift, “Verkoopsovereenkomst tussen particulieren”, doorgenummerde dossierpagina’s 1056-1057, voor zover inhoudende:
(pagina 1056)
Verkoopsovereenkomst tussen particulieren
Voor de verkoop van een tweedehands voertuig
Eigenaar/verkoper: [aangever] (naam)
(...)
Aan koper: [getuige] (naam)
(...)
Beschrijving van het voertuig
Merk: Suzuki
Model: Intruder M1800R
(...)
Chassisnummer: […]
Kilometerstand: 8500
De verkoper verklaart dat het voertuig zijn eigendom is en vrij van alle lasten.
(pagina 1057)
Het voertuig wordt verkocht voor de prijs van: € 9800 (...)
Betaald voorschot: € 1000 (...)
Opgesteld te [plaats] op 23.7.18 in twee exemplaren waarvan elke partij verklaart er een te hebben ontvangen.
Voor akkoord,
(handtekening verkoper) (handtekening koper)
Het hof overweegt hierbij dat onder ‘handtekening verkoper’ een handtekening staat waaruit de naam Maurice afgeleid kan worden.
5. Het geschrift, een brief van de “officiële verkoper” van de Suzuki Intruder 1800R, doorgenummerde dossierpagina 1058, voor zover inhoudende:
Suzuki Intruder 1800R 27/04/2015
[…] (01)
In opdracht van me klant wordt de motor doorverkocht
(...)
[A] is een tussen persoon om de motor te verkopen (...)
Officieel verkoper [betrokkene 6] [geboortedatum ] -1975
[A] Eigenaar motor
( [verdachte] ) [betrokkene 6]
Het hof overweegt hierbij dat onder de naam [verdachte] als ook onder de naam [betrokkene 6] een handtekening staat.
6. Het proces-verbaal van verhoor getuige d.d. 13 november 2018, met bijlagen, doorgenummerde dossierpagina’s 964-991, voor zover inhoudende als verklaring van de als getuige gehoorde [verdachte] :
(pagina 965)
V: Waar ben jij werkzaam?
A: [A] in [plaats] , V.O.F. (…)
V: Waar is dit bedrijf gevestigd?
A: Officieel op [d-straat 1] . Als je het wilt vinden moetje naar [e-straat 1] naar de overkant. Daar is de ingang
(pagina 966)
V: Hoe adverteren jullie?
A: Via Marktplaats of via Ebay. (...) De Duitse Ebay. Ebay kleinanzeigen.
V: Waar ken jij [aangever] van?
A: Ik ken [aangever] niet.
(pagina 967)
V: Hoe ben jij aan de motor, de Suzuki Intruder, gekomen?
A: Die motor is naar mij gekomen. Ik heb hem van [betrokkene 6] . (...) Dat is de vader van een vriend van mij, (...) [betrokkene 5] .
V: Vertel. [betrokkene 6] komt bij jou met een motor. Hoe ging dat?
A: Hij kwam met de motor bij mij. Hij kwam eerst via zijn zoon. Die zei, mijn vader heeft een motor, kun je die verkopen bij een showroom. Ik heb die motor bij mij neergezet, gewassen, foto’s van gemaakt. Ik heb geadverteerd op Marktplaats en Ebay.
(pagina 969)
V: De politie heeft de beschikking gekregen over een document waarop staat dat [aangever] de motor aan [getuige] heeft verkocht, hoe zit dit?
A: Ik heb die motor aan [getuige] verkocht.
7. Het proces-verbaal van verhoor verdachte d.d. 30 november 2018, met bijlagen, doorgenummerde dossierpagina’s 1042-1058, voor zover inhoudende als verklaring van [verdachte] :
(pagina 1043)
Deze verklaring wordt opgemaakt in de vraag- en antwoordvorm. Hierbij staat de V voor de vraag gesteld aan de verdachte en de A voor het door hem gegeven antwoord op de gestelde vraag. (pagina's 1047-1048).
Opmerking verbalisant: Aan de verdachte en diens advocaat worden de Whatsapp-berichten getoond
(het hof begrijpt: berichten tussen [getuige] en de verdachte).
V: Ter verduidelijking schrijft [getuige] : “Het eigendomscertificaat moet aantonen dat de motorfiets niet is gestolen, omdat volgens Duits recht een gestolen voertuig niet in mijn bezit kan komen.” Dit certificaat had je dus nodig om de motor aan [getuige] te kunnen verkopen, anders kon hij niets met de motor. Hierop stuur jij aan [getuige] een afbeelding van de “Stolen Databases” waarop na te gaan is of een motor als ontvreemd gemeld is. [getuige] geeft echter aan dat hij daar niets aan heeft en een origineel verkoopcontract moet hebben. Daarmee had jij een probleem, want dat was er niet omdat deze motor namelijk gestolen was. Jij zegt echter dat jij een verkoopovereenkomst in je bezit hebt van diegene waar jij de motor gekocht hebt. Hiermee had je een probleem, want deze verkoopovereenkomst had jij niet. De vorige eigenaar was namelijk [aangever] en met hem heb jij nooit een verkoopovereenkomst gesloten. Hoe heb je dit opgelost?
(pagina 1048)
A: Zover ik weet zou [betrokkene 6] , de man die met die motor naar mij toegekomen is, zorgen voor een verkoopcontract tussen hem en die [aangever] . Daar is die [betrokkene 6] niet mee gekomen. Ik heb daar niets van ontvangen. (...)
V: Jij heb in jouw zelfde verklaring gezegd dat jij geen [aangever] kent. Hoe kan het dan zijn dat jij aangeeft aan [getuige] op 23 juli 2018 dat jij zorgt voor de verkoopovereenkomsten en dan met een op 23 juli 2018 gedagtekende “Verkoopsovereenkomst tussen particulieren” aankomt die zogenaamd ondertekend is door de eigenaar van de motor, [aangever] ?
A: Ik heb die verkoopovereenkomst via Google op internet opgezocht en geprint. Ik heb die overeenkomst ingevuld, zelf geschreven en daarop de gegevens van [aangever] overgenomen van het kentekenbewijs van die motor.”
24. Het hof heeft ten aanzien van het bewijs vervolgens overwogen:
“De verdediging heeft ter terechtzitting in hoger beroep integrale vrijspraak van het onder parketnummer 03-304951-19 tenlastegelegde bepleit. Daartoe is, kort gezegd, aangevoerd dat uit de bewijsmiddelen niet kan worden afgeleid dat de verdachte valsheid in geschrift heeft gepleegd. Aan de verdachte is verzocht om de desbetreffende motor te koop te zetten en hij heeft de koop vervolgens tot stand gebracht. Hij heeft daarbij de naam die op het kentekenbewijs van de motor stond als verkopende partij op de koopovereenkomst vermeld. Deze handeling is niet te kwalificeren als valsheid in geschrift. Van voorwaardelijk opzet is evenmin sprake.
Het hof overweegt hieromtrent als volgt.
De verdachte heeft verklaard dat hij op verzoek van [betrokkene 6] een motor te koop heeft gezet en dat [getuige] deze vervolgens heeft gekocht. [betrokkene 5] zou voor een verkoopcontract zorgen met “ [aangever] ”. Vaststaat echter dat dit niet is gebeurd en dat verdachte zelf een verkoopovereenkomst heeft geprint en ingevuld. Op deze voor het bewijs gebezigde en ondertekende “Verkoopsovereenkomst tussen particulieren” voor de verkoop van een tweedehands motor staat vermeld dat [aangever] de eigenaar/verkoper van de Suzuki Intruder M1800R is en dat [getuige] de koper van die motor is. [aangever] heeft verklaard dat hij geen toestemming voor de verkoop van de motor heeft gegeven en hij heeft ook nooit een verkoopovereenkomst ondertekend. De verdachte heeft verklaard dat hij [aangever] ook niet kent. Voor zover de verdachte heeft willen betogen dat hij in de veronderstelling verkeerde dat hij de motor namens [aangever] aan [getuige] zou verkopen, vindt dat reeds zijn weerlegging in brief van “Suzuki Intruder 1800r 27/04/2015" op dossierpagina 1058, ondertekend door zowel de verdachte als [betrokkene 5] . Daarop wordt immers vermeld dat [betrokkene 6] officieel verkoper en eigenaar is van de motor. Nu de verdachte op de verkoopovereenkomst heeft vermeld dat [aangever] de verkoper van de desbetreffende Suzuki Intruder was, wetende dat de werkelijke verkoper [betrokkene 6] was, heeft hij de verkoopovereenkomst in strijd met de waarheid - en dus valselijk - opgemaakt. Het hof verwerpt het verweer van de verdediging in al zijn onderdelen en acht het tenlastegelegde feit wettig en overtuigend bewezen, zoals hierboven vermeld.”
25. In de toelichting op het middel wordt aangevoerd dat de overweging van het hof dat “(n)u de verdachte op de verkoopovereenkomst heeft vermeld dat [aangever] de verkoper van de desbetreffende Suzuki Intruder was, wetende dat de werkelijke verkoper [betrokkene 6] was, (…) hij de verkoopovereenkomst in strijd met de waarheid - en dus valselijk – (heeft) opgemaakt”, onbegrijpelijk is.
26. Het hof heeft vastgesteld dat [aangever] zijn motor, met kenteken- en overschrijvingsbewijs, onder bedreiging met geweld heeft afgegeven en dat [betrokkene 5] op de motor is weggereden. De vader van [betrokkene 5] , [betrokkene 6] , is met de motor naar de verdachte gegaan, die de motor vervolgens heeft verkocht aan [getuige] . In dat kader zijn twee geschriften opgesteld. Het eerste geschrift (bewijsmiddel 5) is “een brief van de “officiële verkoper” van de Suzuki Intruder”. Deze brief houdt in dat [betrokkene 6] de eigenaar/officieel verkoper van de motor is en dat [A] als tussenpersoon zal optreden bij de verkoop. Deze brief is ondertekend door de verdachte en [betrokkene 6] . Het tweede geschrift (bewijsmiddel 4) betreft een verkoopovereenkomst tussen eigenaar/verkoper [aangever] en koper [getuige] , ten aanzien waarvan het hof in de eerste plaats heeft overwogen dat onder ‘handtekening verkoper’ een handtekening staat waaruit de naam [aangever] kan worden afgeleid, en in de tweede plaats heeft vastgesteld dat [aangever] nooit een verkoopovereenkomst ten aanzien van de motor heeft ondertekend (bewijsmiddel 2). Hoewel het hof dat niet met zoveel woorden heeft vastgesteld, ligt daarin mijns inziens reeds daarom besloten dat die overeenkomst niet overeenkomstig de waarheid is opgemaakt. En dat het de verdachte is geweest die daar een hand heeft gehad volgt rechtstreeks uit bewijsmiddel 7. De verdachte verklaart immers dat hij de verkoopovereenkomst, die hij op internet had opgezocht en had geprint, heeft ingevuld, zelf geschreven en daarop de gegevens van [aangever] heeft overgenomen.
27. Ik begrijp de overwegingen van het hof aldus dat – hoe de verhoudingen wat betreft eigendom ook precies lagen – de verdachte een verkoopopdracht had aangenomen van [betrokkene 5] , die – voor zover de verdachte wist – de werkelijke verkoper was. Door met die kennis de gegevens van een ander als verkoper op de verkoopovereenkomst te vermelden, zonder diens medeweten, heeft de verdachte valsheid in geschrifte gepleegd. Dat is niet onbegrijpelijk.
28. In de toelichting wordt verder nog geklaagd dat het oordeel van het hof dat de verdachte het oogmerk had om het geschrift als echt en onvervalst te gebruiken, ontoereikend is gemotiveerd.
29. Advocaat-generaal Aben schreef in zijn conclusie voor HR 18 september 2018, ECLI:NL:HR:2018:1674 het volgende over het oogmerk in art. 225 Sr: [7]
“38. De oorsprong van het delict valsheid in geschrift ligt in de bescherming van de ‘publica fides’ – het in het maatschappelijk verkeer heersend vertrouwen – in hetgeen is geschreven. Art. 225 Sr beschermt dat vertrouwen. [8] Het (bijkomend) oogmerk in art. 225, eerste lid, Sr verlangt in lijn daarmee niet een oogmerk tot benadeling of bevoordeling, maar een oogmerk tot misleiding. Dit oogmerk behelst doelbewustheid met betrekking tot het gebruiken of het doen gebruiken van het valse of vervalste geschrift als echt en onvervalst. [9] Deze doelbewustheid behelst minst genomen zekerheids- of noodzakelijkheidbewustzijn. Voorwaardelijk opzet is niet toereikend. [10] Oogmerk van misleiding betekent dat er derden in het spel moeten zijn die niet van de valsheid op de hoogte zijn. Een daadwerkelijk gebruik is voor art. 225, eerste lid, Sr niet nodig [11] en het gebruik behoeft niet te bestaan in de bewijslevering waarvoor het stuk (in de eerste plaats) bestemd is. [12]
39. Voor bewezenverklaring van het vereiste oogmerk is aldus beslissend of de verdachte de bedoeling had het valse geschrift te gebruiken of – door anderen – te doen gebruiken als ware het echt en onvervalst. Als het oogmerk niet uit de verklaring van de verdachte blijkt, zal het bewijs uit de omstandigheden van het geval moeten worden afgeleid. Als het geschrift door opzettelijk handelen van de verdachte (voorwaardelijk opzet daaronder wél begrepen) in het maatschappelijk verkeer is gekomen, mag bij de verdachte ook de bedoeling daartoe aanwezig worden geacht, tenzij door verklaringen van de verdachte of anderszins aannemelijk wordt dat de verdachte niet de bedoeling had dat het geschrift gebruikt zou worden. Zulks is in overeenstemming met de ‘publica fides’-ratio van art. 225 Sr. [13]
30. Het hof heeft blijkens de bewijsmiddelen vastgesteld dat [getuige] (de koper van de motorfiets) aan de verdachte had laten weten een eigendomscertificaat nodig te hebben dat aantoonde dat de motor niet was gestolen, dat [betrokkene 6] (degene die met de motor naar de verdachte was gekomen) zou zorgen voor een verkoopcontract tussen hem en [aangever] , dat de verdachte dat nooit heeft ontvangen en vervolgens zelf een (valse) verkoopovereenkomst heeft opgesteld met de gegevens van [aangever] (bewijsmiddelen 7 en 4), waarna deze (valse) overeenkomst aan [getuige] is overhandigd (bewijsmiddel 3). Het bewezenverklaarde oogmerk is daarmee toereikend gemotiveerd, ook bezien in het licht van de ter terechtzitting in hoger beroep van 17 augustus 2022 naar voren gebracht stelling “cliënt heeft geen geschrift valselijk opgemaakt of vervalst en al helemaal niet met het oogmerk om het als echt en onvervalst te gebruiken”.
31. Het middel faalt.

Slotsom

32. De middelen falen en kunnen worden afgedaan met een aan art. 81 RO ontleende motivering.
33. Ambtshalve heb ik geen gronden aangetroffen die tot vernietiging van de bestreden uitspraak aanleiding behoren te geven. Wel merk ik op dat op 4 april 2025 de redelijke termijn zoals bedoeld in art. 6 EVRM afloopt.
34. Deze conclusie strekt tot verwerping van het beroep.
De Procureur-Generaal
bij de Hoge Raad der Nederlanden
plv. AG

Voetnoten

1.De pleitnota is op deze vier punten aangevuld ter terechtzitting, maar omdat die aanvullingen niet relevant zijn voor de bespreking van het middel laat ik ze hier achterwege.
2.Ook ter terechtzitting in hoger beroep van 17 augustus 2022 heeft de raadsman het woord ter verdediging gevoerd. Omdat hetgeen toen naar voren is gebracht in grote lijnen hetzelfde is, volsta ik met een verwijzing naar die pleitnotities.
3.HR 17 januari 2012, ECLI:NL:HR:2012:BT2052,
4.HR 30 maart 2004, ECLI:NL:HR:2004:AM2533,
5.HR 1 december 2020, ECLI:NL:HR:2020:1889,
6.Vgl. HR 11 april 2006, ECLI:NL:HR:2006:AU9130. Zie ook A.J.A. van Dorst & M.J. Borgers,
7.Conclusie A-G Aben van 19 juni 2018, ECLI:NL:PHR:2018:638. De voetnoten zijn overgenomen, maar doorgenummerd.
8.J.G. Postma & H.J.B. Sackers, ‘Valsheid in geschrift’, in: H.J.B. Sackers & P.A.M. Mevis (red.),
9.Het oogmerk ziet dus op het gebruik van het geschrift en niet op de valsheid daarvan. Vlg. HR 12 mei 1998, ECLI:NL:HR:1998:ZD1033,
10.Vgl. HR 15 juni 1982,
11.Zie bijvoorbeeld HR 20 oktober 1987,
12.Zie over het voor art. 225 Sr vereiste (bijkomend) oogmerk J.M. Verheul in: C.P.M. Cleiren, J.H. Crijns & M.J.M. Verpalen (red.),
13.F.C. Bakker,