ECLI:NL:PHR:2025:315

Parket bij de Hoge Raad

Datum uitspraak
4 april 2025
Publicatiedatum
10 maart 2025
Zaaknummer
25/00196
Instantie
Parket bij de Hoge Raad
Type
Conclusie
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Zorgmachtiging en rechtspleging in het kader van de Wet verplichte ggz

In deze zaak heeft de rechtbank Amsterdam op 21 oktober 2024 een zorgmachtiging verleend aan betrokkene, die niet aanwezig was tijdens de zitting. De officier van justitie had verzocht om een aansluitende zorgmachtiging voor de duur van twaalf maanden, maar de rechtbank besloot om de behandeling buiten aanwezigheid van betrokkene voort te zetten. Dit leidde tot vragen over de rechtspleging, met name over de oproep- en hoorplicht van de betrokkene volgens de Wet verplichte ggz (Wvggz). De rechtbank oordeelde dat er een ernstig beeld naar voren kwam uit het dossier, en dat betrokkene vorig jaar had ingestemd met een zorgmachtiging. De zorgmachtiging werd verleend ondanks dat de psychiater die de medische verklaring opstelde, betrokkene niet persoonlijk had gesproken. Dit roept vragen op over de naleving van de wettelijke vereisten voor het verlenen van verplichte zorg. De Procureur-Generaal bij de Hoge Raad heeft in zijn conclusie opgemerkt dat de rechtbank niet voldoende had onderzocht of betrokkene op de hoogte was van de zitting en of het medisch onderzoek aan de wettelijke eisen voldeed. De conclusie strekt tot vernietiging van de bestreden beschikking en terugwijzing.

Conclusie

PROCUREUR-GENERAAL
BIJ DE
HOGE RAAD DER NEDERLANDEN
Nummer25/00196
Zitting4 april 2025
CONCLUSIE
B.J. Drijber
In de zaak van
[betrokkene],
verzoeker tot cassatie,
hierna: betrokkene,
advocaat: mr. J.A.J. Leeman,
tegen
de officier van justitie in het arrondissementsparket Amsterdam,
verweerder in cassatie,
hierna: de officier van justitie,
niet verschenen.

1.Inleiding

In deze zaak heeft de rechtbank ten aanzien van betrokkene een aansluitende zorgmachtiging verleend. In cassatie gaat het in de eerste plaats om de beslissing van de rechtbank het verzoek van de officier van justitie buiten aanwezigheid van betrokkene te behandelen. Daarnaast heeft de rechtbank de zorgmachtiging verleend terwijl uit de medische verklaring blijkt dat de psychiater die deze verklaring heeft opgesteld, betrokkene niet in een direct contact persoonlijk heeft gesproken. Daarmee doet deze zaak vergelijkbare vragen rijzen als zaak 24/04664 (
[…]), waarin ik vorige week heb geconcludeerd. [1] In beide zaken was betrokkene op het moment van de medische verklaring en van de zitting niet bereikbaar en was ook niet bekend waar hij verbleef.

2.Feiten en procesverloop

2.1
Bij beschikking van 21 november 2023 is ten aanzien van betrokkene een aansluitende zorgmachtiging verleend tot en met 21 november 2024.
2.2
Bij verzoekschrift, bij de rechtbank Amsterdam (hierna: de rechtbank) ingekomen op 7 oktober 2024, heeft de officier van justitie verzocht ten aanzien van betrokkene opnieuw een aansluitende zorgmachtiging te verlenen voor de duur van twaalf maanden, voor verschillende vormen van zorg.
2.3
Bij dit verzoekschrift is een medische verklaring overgelegd die op 2 oktober 2024 is ondertekend door een niet bij de behandeling betrokken psychiater. In de medische verklaring is voor zover in cassatie van belang het volgende vermeld:

4. Psychiatrisch onderzoek
a.
Datum en tijdstip van het onderzoek van betrokkene:
Er zijn de afgelopen weken herhaalde pogingen gedaan om zowel betrokkene als zijn eerste contactpersoon te bereiken. Contactpersoon weet niet waar hij is, meldt dat hij mogelijk bij vrienden in [plaats 1] is. Het is niet mogelijk om hem per brief uit te nodigen omdat hij geen vaste woon- of verblijfplaats [heeft]. Hij is aangemeld bij de crisisdienst van [plaats 1] en [plaats 2] maar tot nu toe nog niet in beeld gekomen.
Het laatste (telefonische) contact met betrokkene dateert van 13-09-2024
(…)

6.Ernstig nadeel

(…)
d. Welke symptomen, gedragingen of feiten zoals genoemd in vraag 6c zijn niet door uzelf waargenomen, maar door anderen aan u meegedeeld? Geef aan door wie u dit is meegedeeld alsmede diens relatie tot betrokkene.
Alle symptomen en gedragingen zijn mij meegedeeld door zijn behandelend psychiater (…) en heb ik uit dossier onderzoek opgemaakt.
(…)

9.Overige mededelingen

Welke overige mededelingen acht u nog van belang?
Ondergetekende heeft betrokkene niet kunnen beoordelen. Op basis van dossier onderzoek en informatie van behandelend FACT team kan ik het volgende stellen: (…)”
2.4
De mondelinge behandeling van het verzoek heeft plaatsgevonden op 21 oktober 2024 in het gebouw van de rechtbank. Daarbij zijn de advocaat van betrokkene, een arts en een sociaal-psychiatrisch verpleegkundige gehoord. Betrokkene zelf is niet ter zitting verschenen.
2.5
Van de mondelinge behandeling is proces-verbaal opgemaakt. Dit proces-verbaal vermeldt, voor zover in cassatie van belang, het volgende:
“advocaat:
Betrokkene is niet verschenen. Ik heb geen contact kunnen krijgen met betrokkene.
arts:
Wij hebben sinds september 2024 geen contact meer gehad met betrokkene. Hij was in september psychotisch en hij is uit beeld verdwenen nadat dwangmedicatie was aangezegd en hij was aangemeld voor een opname. Er is recent nog wel contact geweest met zijn vriendin en zij heeft gezegd dat hij in [plaats 3] verblijft en dat hij het daar goed doet. Wij hebben het vermoeden dat de vriendin hem wil beschermen tegen de bemoeienis van hulpverleners waardoor wij niet kunnen inschatten of zij de waarheid vertelt.
advocaat:
Primair verzoek ik om aanhouding van de behandeling van het verzoek om te kijken of de behandelaars betrokkene nog binnen afzienbare tijd kunnen bereiken. Subsidiair bepleit ik afwijzing van het onderhavige verzoek omdat de noodzaak van de zorgmachtiging ontbreekt. Betrokkene onttrekt zich aan de verplichte zorg en het is niet duidelijk wanneer hij weer in beeld komt. (…)”
2.6
Bij mondelinge uitspraak van 21 oktober 2024 [2] heeft de rechtbank ten aanzien van betrokkene een zorgmachtiging verleend voor de duur van zes maanden, tot en met 21 april 2025, voor de verzochte vormen van verplichte zorg, waaronder ‘opnemen in een accommodatie telkens voor maximaal 3 maanden’. Met betrekking tot de behandeling van het verzoek buiten aanwezigheid van betrokkene heeft de rechtbank onder 1, na te hebben verwezen naar hetgeen de arts had verklaard, het volgende overwogen:
“(…) De rechtbank heeft besloten de behandeling van het onderhavige verzoek buiten aanwezigheid van betrokkene voort te zetten omdat er uit het dossier en het verhandelde ter zitting een ernstig beeld naar voren komt en hij vorig jaar nog heeft ingestemd met een zorgmachtiging middels een referteverklaring.”
2.7
Ten aanzien van de inhoud van het verzoek heeft de rechtbank overwogen:
“2.6 Naar het oordeel van de rechtbank blijkt uit de stukken en hetgeen tijdens de mondelinge behandeling is besproken dat de psychotische overtuigingen het gevolg zijn van de psychische stoornis waar betrokkene aan lijdt. Ondanks het namens betrokkene gevoerde verweer, acht de rechtbank verplichte zorg op basis van een zorgmachtiging noodzakelijk. Betrokkene heeft in juli 2024 nog een ernstige suïcidepoging gedaan vanuit psychotische overtuigingen dat de wereld wordt overgenomen. Voor de eerste manisch-psychotische ontregeling in 2023 heeft hij gepoogd zijn vriendin te wurgen. De rechtbank is van oordeel dat door de behandelaars voldoende gemotiveerd is dat betrokkene binnen de veilige en gestructureerde kaders van de accommodatie gestabiliseerd dient te worden. De rechtbank acht het gelet op het voorgaande van belang dat er inspanningen worden verricht om betrokkene te bereiken. De rechtbank zal de machtiging in duur beperken. Het is wenselijk om eerder dan na de verzochte duur van 12 maanden een toetsmoment te hebben om te bezien hoe het met betrokkene gaat en of verdere verplichte zorg noodzakelijk is.”
2.8
Namens betrokkene is – tijdig – cassatieberoep ingesteld tegen de beschikking van de rechtbank (hierna: de bestreden beschikking). De officier van justitie heeft geen verweerschrift ingediend.

3.Bespreking van het cassatiemiddel

3.1
Het cassatiemiddel bestaat uit drie onderdelen. Onderdeel 1 komt op tegen de beslissing om de behandeling van het verzoek buiten aanwezigheid van betrokkene voort te zetten. Onderdeel 2 klaagt erover dat de rechtbank de zorgmachtiging heeft verleend terwijl uit de medische verklaring blijkt dat de psychiater die deze verklaring heeft opgesteld, betrokkene niet in een direct contact persoonlijk heeft gesproken. Onderdeel 3 betreft een voortbouwklacht.
3.2
Onderdeel 1is gericht tegen de beslissing van de rechtbank om de behandeling van het verzoek buiten aanwezigheid van betrokkene plaats te laten vinden omdat uit het dossier en het verhandelde ter zitting een ernstig beeld naar voren komt en betrokkene vorig jaar heeft ingestemd met een zorgmachtiging middels een referteverklaring (zie hiervoor, 2.6). Het onderdeel klaagt dat de rechtbank aldus blijk heeft gegeven van een onjuiste rechtsopvatting omtrent de in art. 6:1 Wvggz besloten liggende oproep-, hoor- en onderzoekplicht, dan wel een onbegrijpelijke en niet naar de eisen van de wet met redenen omklede beslissing heeft gegeven. Het betoogt daartoe kort gezegd dat uit de beschikking niet blijkt dat betrokkene behoorlijk is opgeroepen voor de zitting van 21 oktober 2024, zodat het ervoor moet worden gehouden dat de oproeping niet heeft plaatsgevonden en betrokkene daardoor niet wist of had moeten weten van de datum, het tijdstip en de plaats van de hoorzitting. [3] De rechtbank had de mondelinge behandeling moeten aanhouden en betrokkene opnieuw oproepen.
3.3
Art. 6:1 lid 1 Wvggz bepaalt dat de rechter de betrokkene hoort na ontvangst van het verzoekschrift voor een zorgmachtiging, tenzij de rechter vaststelt dat de betrokkene niet in staat is of niet bereid is zich te doen horen. Volgens vaste rechtspraak gaat het hier om meer dan hetgeen reeds voortvloeit uit het fundamentele beginsel van een behoorlijke rechtspleging dat iedere partij de gelegenheid moet krijgen om haar standpunt naar voren te brengen voordat de rechter een beslissing neemt. Ook dient zoveel mogelijk gewaarborgd te zijn dat aan iemand niet verplichte zorg kan worden opgelegd zonder dat hij, zo hij dit wenst, zelf door de rechter wordt gehoord. Het is tegen deze achtergrond dat de onderzoeksplicht van de rechter naar de bereidheid van de betrokkene om zich te doen horen en de motivering van zijn vaststelling dat die bereidheid niet aanwezig was, moeten worden beoordeeld. Dit brengt mee dat de rechter die van oordeel is dat deze bereidheid ontbreekt, dit in zijn beschikking dient vast te stellen en dat hij de gronden dient te vermelden waarop dat oordeel berust. Niet noodzakelijk is evenwel dat de rechter vaststelt dat de betrokkene heeft verklaard voormelde bereidheid te missen. Voldoende is dat dit naar het oordeel van de rechter kan worden afgeleid uit de wijze waarop de betrokkene zich heeft gedragen, in het bijzonder ook bij de door de rechter aangewende pogingen om de betrokkene in zijn woon- of verblijfplaats te horen op de voet van art. 6:1 lid 2 Wvggz. [4]
3.4
Om te kunnen komen tot de vaststelling dat de betrokkene die niet ter zitting is verschenen niet bereid is te worden gehoord, moet worden vastgesteld dat betrokkene bekend is, of geacht moet worden bekend te zijn, met de tijd en de plaats van de mondelinge behandeling. [5] Uitgangspunt is dat de betrokkene voor de mondelinge behandeling dient te zijn opgeroepen door de griffier overeenkomstig het bepaalde in art. 6:1 lid 10 Wvggz in verbinding met art. 272 e.v. Rv. [6] Bij het vaststellen van het ontbreken van de bereidheid om gehoord te worden, zal de rechter daarom moeten nagaan of de betrokkene behoorlijk is opgeroepen. De betrokkene kan ook op andere wijze (dan door de oproeping) feitelijk op de hoogte zijn gesteld of geraakt van de tijd en de plaats van de mondelinge behandeling. [7] In dat geval zal de rechter in de beschikking de omstandigheden moeten opnemen waarop hij dat baseert. In de beschikking moeten de betreffende overwegingen van de rechter worden opgenomen, opdat deze controleerbaar zijn. [8]
3.5
Indien de rechter niet kan vaststellen dat de betrokkene daadwerkelijk bekend was met de tijd en de plaats van de mondelinge behandeling dan wel geacht moet worden daarmee bekend te zijn, dient hij de mondelinge behandeling aan te houden en dient de betrokkene opnieuw te worden oproepen. [9]
3.6
In dit geval heeft de rechtbank niet met zoveel woorden vastgesteld dat betrokkene niet bereid is te worden gehoord. De rechtbank heeft niettemin besloten de behandeling van het verzoek buiten aanwezigheid van betrokkene te laten plaatsvinden. Zij heeft daaraan ten grondslag gelegd dat ‘uit het dossier en het verhandelde ter zitting een ernstig beeld naar voren komt en hij [betrokkene; A-G] vorig jaar nog heeft ingestemd met een zorgmachtiging middels een referteverklaring’ (zie hiervoor, 2.6).
3.7
De omstandigheden die de rechtbank aldus ten grondslag heeft gelegd aan de beslissing de behandeling buiten aanwezigheid van betrokkene te laten plaatsvinden, kunnen dat oordeel niet dragen. Uit de bestreden overweging blijkt immers niet of betrokkene behoorlijk is opgeroepen voor de mondelinge behandeling en evenmin of betrokkene daadwerkelijk bekend was met de tijd en de plaats van de mondelinge behandeling. Een en ander blijkt verder ook niet uit de bestreden beschikking, noch uit de overige stukken van het geding. Gelet op de op haar rustende onderzoeksplicht had de rechtbank daar nader onderzoek naar moeten doen. Dit klemt te meer nu dit de eerste (en niet ene voorgezette) mondelinge behandeling was en deze plaatsvond in het gebouw van de rechtbank. De hierop gerichte klachten van onderdeel 1 slagen.
3.8
Overigens kan de door de rechtbank aan haar oordeel ten grondslag gelegde omstandigheid dat uit het dossier en het verhandelde ter zitting ‘een ernstig beeld naar voren komt’ haar beslissing om de behandeling buiten aanwezigheid van betrokkene voort te zetten evenmin (zelfstandig) dragen. [10]
3.9
Ten overvloede wijs ik er nog op dat de lopende zorgmachtiging op het moment van de mondelinge behandeling nog een maand geldig was (namelijk tot en met 21 november 2024), zodat het normaal gesproken mogelijk moet zijn geweest om de zitting voort te zetten op een andere dag vóór die datum.
3.1
Onderdeel 2is gericht tegen de beslissing van de rechtbank om ten aanzien van betrokkene de verzochte zorgmachtiging te verlenen, terwijl uit de medische verklaring van de onafhankelijke psychiater blijkt dat die verklaring is opgesteld zonder dat de psychiater betrokkene in een direct contact persoonlijk heeft gesproken. Het onderdeel klaagt dat de rechtbank aldus blijk heeft gegeven van een onjuiste rechtsopvatting omtrent hetgeen in art. 5:7 en art. 5:9 Wvggz met betrekking tot de medische verklaring is bepaald, althans dat het oordeel van de rechtbank onbegrijpelijk is dan wel ontoereikend is gemotiveerd.
3.11
Uit het systeem van de Wvggz, in het bijzonder uit art. 5:8 lid 1 Wvggz in verbinding met art. 5:17 lid 3, onder a, en art. 6:4 Wvggz, volgt dat een rechter slechts een zorgmachtiging mag verlenen indien uit een medische verklaring van een onafhankelijk psychiater over de actuele gezondheidstoestand van de betrokkene blijkt dat uit diens gedrag als gevolg van zijn psychische stoornis ernstig nadeel voortvloeit. Voor de psychiater die de medische verklaring opstelt, gelden de in art. 5:7 Wvggz genoemde voorwaarden. Die voorwaarden dienen als waarborg voor een onafhankelijke, onpartijdige en behoorlijke besluitvorming over verplichte zorg. Een en ander strookt met de rechtspraak van het EHRM over art. 5 lid 1, aanhef en onder e, EVRM. [11]
3.12
Uit de rechtspraak van de Hoge Raad volgt bovendien dat de psychiater het in de Wvggz voor de diverse vormen van verplichte zorg voorgeschreven medische onderzoek in beginsel aldus dient te verrichten dat hij de betrokkene in een direct contact, dat wil zeggen: in diens fysieke aanwezigheid, spreekt en observeert. [12] De Hoge Raad heeft overwogen dat dit slechts anders is indien dat redelijkerwijs niet mogelijk is. Daarbij kan het bijvoorbeeld gaan om een weigering van de betrokkene om aan een onderzoek mee te werken, maar ook andere omstandigheden kunnen meebrengen dat onderzoek in fysieke aanwezigheid van de betrokkene niet of slechts beperkt mogelijk is. In die gevallen zal, met het oog op de beoogde maatregel, steeds op de best mogelijke manier moeten worden getracht inzicht te verkrijgen in de actuele gezondheidstoestand van de betrokkene en de noodzaak tot het treffen van de beoogde maatregel.
3.13
De psychiater dient in de medische verklaring deugdelijk te motiveren waarom de betrokkene niet in fysieke aanwezigheid kon worden onderzocht. [13] Hij zal in zijn medische verklaring dus moeten verantwoorden waarom onderzoek in fysieke aanwezigheid van de betrokkene redelijkerwijs niet mogelijk of niet verantwoord was, voor welk alternatief hij heeft gekozen (bijvoorbeeld beeldbellen indien dat mogelijk is), en op welke gronden hij tot de slotsom is gekomen dat aan de vereisten voor verlening van verplichte zorg is voldaan. De rechtbank zal vervolgens moeten beoordelen of de verzochte machtiging op grond van de medische verklaring kan worden verleend. [14]
3.14
Indien het medisch onderzoek niet aan de hiervoor genoemde eisen voldoet en daardoor aan de wettelijke voorwaarden voor afgifte van een zorgmachtiging niet is voldaan, zal de rechtbank dit in voorkomend geval ambtshalve moeten constateren. [15]
3.15
In dit geval blijkt uit de medische verklaring dat de psychiater, ondanks herhaalde pogingen daartoe, betrokkene niet heeft kunnen bereiken en hem daarom niet persoonlijk heeft kunnen beoordelen. In de medische verklaring, die op 2 oktober 2024 is opgesteld, wordt verder onder meer vermeld dat het laatste (telefonische) contact met betrokkene dateert van 13 september 2024. Voorts verklaart de psychiater in de medische verklaring dat alle symptomen en gedragingen zijn meegedeeld door de behandeldend psychiater van betrokkene of zijn opgemaakt uit het dossier (zie hiervoor, 2.3).
3.16
Uit de bestreden beschikking blijkt niet dat de rechtbank heeft onderzocht, zoals zij had behoren te doen, of sprake is van een geval waarin een medisch onderzoek in fysieke aanwezigheid van betrokkene redelijkerwijs niet mogelijk was. [16] Uit het proces-verbaal blijkt ook niet dat bij de mondelinge behandeling hierover vragen zijn gesteld of dat daaraan aandacht is besteed. De hierop gerichte klachten van onderdeel 2 treffen daarom doel.
3.17
Voor zover in de toelichting op onderdeel 2, in de procesinleiding onder 18 (tweede tekstblok), de klacht schuilgaat dat de rechtbank bij de opsomming van de noodzakelijk geachte vormen van verplichte zorg in rov. 2.7 van haar beschikking ten onrechte niet mede heeft opgenomen wat in de medische verklaring dienaangaande is vermeld, faalt deze klacht reeds wegens gebrek aan belang, nu de medische verklaring ten aanzien van die vormen van zorg (vraag 7f) niets meer of anders inhoudt dan het – door de rechtbank wel vermelde – zorgplan (vraag 7b).
3.18
De slotsom is dat onderdelen 1 en 2 slagen.
3.19
Hetzelfde geldt voor
onderdeel 3, dat daarop voortbouwt.

4.Conclusie

De conclusie strekt tot vernietiging van de bestreden beschikking van de rechtbank Amsterdam van 21 oktober 2024 en tot terugwijzing.
De Procureur-Generaal bij de
Hoge Raad der Nederlanden
A-G

Voetnoten

2.De schriftelijke uitwerking van de beschikking (ECLI:NL:RBAMS:2024:6447) is vastgesteld op 23 oktober 2024.
3.Zie de procesinleiding onder 5, tweede alinea, en ook onder 8.
4.Aldus recent HR 20 december 2024, ECLI:NL:HR:2024:1890,
5.Dijkers verwoordt het aldus: “
6.Zie HR 24 februari 2023, ECLI:NL:HR:2023:316,
7.Vgl. HR 21 april 2017, ECLI:NL:HR:2017:770,
8.Zie de conclusie van A-G Coenraad (onder 3.10) vóór HR 6 september 2024, ECLI:NL:HR:2024:1140,
9.Zie de conclusie van A-G Coenraad (onder 3.13) vóór HR 6 september 2024, ECLI:NL:HR:2024:1140,
10.Vgl. HR 20 november 2015, ECLI:NL:HR:2015:3335,
11.Zie HR 11 juni 2021, ECLI:NL:HR:2021:885,
12.Zie onder meer: HR 25 september 2020, ECLI:NL:HR:2020:1509, rov. 3.1.4; HR 11 december 2020, ECLI:NL:HR:2020:2015, rov. 3.2.
13.Zie onder meer: HR 13 oktober 2023, ECLI:NL:HR:2023:1460,
14.Vgl. HR 25 september 2020, ECLI:NL:HR:2020:1509,
15.Vgl. HR 13 oktober 2023, ECLI:NL:HR:2023:1460,
16.Vgl. onder de Wet Bopz (oud) HR 19 december 2008, ECLI:NL:HR:2008:BG5860,