ECLI:NL:PHR:2025:49
Parket bij de Hoge Raad
- Rechtspraak.nl
Cassatie over rechtmatigheid fouillering en doorzoeking in Opiumwetzaak
In deze zaak is de verdachte, geboren in 1991, bij arrest van 23 februari 2023 door het gerechtshof Den Haag, zitting houdende te Amsterdam, veroordeeld tot een gevangenisstraf van vijftien weken wegens medeplegen van opzettelijk handelen in strijd met de Opiumwet. Het cassatieberoep is ingesteld door de verdachte, vertegenwoordigd door advocaat R.W. Koevoets, die twee middelen van cassatie heeft voorgesteld. De zaak heeft samenhang met een andere zaak (23/00859) waarin ook een conclusie zal worden getrokken.
De middelen van cassatie hebben betrekking op de rechtmatigheid van de fouillering van de verdachte en de daaropvolgende doorzoeking van een auto. De kernvraag is of het hof terecht heeft geoordeeld dat er sprake was van ernstige bezwaren in de zin van artikel 9, tweede lid, van de Opiumwet. Het hof heeft vastgesteld dat de politie op 8 oktober 2020 een melding ontving van een verdachte situatie waarbij twee mannen in een auto geld aan het tellen waren. Na controle door de politie werd de verdachte gefouilleerd, waarbij een bedrag van € 640,- werd aangetroffen. Bij de doorzoeking van de auto werd 5.866,5 gram hennep gevonden.
Het hof heeft de verweren van de verdediging verworpen, waarbij werd gesteld dat de fouillering en doorzoeking onrechtmatig waren. Het hof oordeelde dat er voldoende ernstige bezwaren waren om de fouillering rechtmatig te verklaren. De advocaat van de verdachte voerde aan dat er geen objectieve feiten waren om de verdachte als verdachte aan te merken en dat de toestemming voor de doorzoeking niet vrijwillig was gegeven. Het hof concludeerde echter dat de verdachte blijk had gegeven van toestemming en dat er voldoende grond was voor de fouillering en doorzoeking.
De conclusie van de procureur-generaal is dat de cassatieklachten falen en dat er geen gronden zijn voor vernietiging van de uitspraak. De conclusie strekt tot verwerping van het beroep.