Conclusie
1.Inleiding en samenvatting
2.Feiten en procesverloop
verantwoorde groei melkveehouderijin, waarin werd voorgesteld om groei van de melkveehouderij te stimuleren en om de fosfaatproductie na afschaffing van het melkquotum te sturen met het in de brief van 12 december 2013 aangekondigde stelsel van grondgebondenheid en mestverwerking. Dit wetsvoorstel is aangenomen door de Tweede Kamer en de Eerste Kamer en is op 1 januari 2015 in werking getreden.
stelsel verantwoorde groeimelkveehouderijhet juiste instrument is om economische ontwikkeling in de melkveehouderij mogelijk te maken en tegelijkertijd te borgen dat de groei binnen de milieurandvoorwaarden kan plaatsvinden. De staatssecretaris voegde daaraan toe:
.’
3.Bespreking van het cassatiemiddel in het principaal beroep
Had Rabobank [verweerders] moeten wijzen op risico’s?
“zowel samen als ieder afzonderlijk”als debiteur en kredietnemer. Het financieringsvoorstel bevat onder andere de voorwaarden dat de geldlening wordt geadministreerd op naam van [de vader en de moeder] , dat alle verbintenissen tot betaling van een geldsom hoofdelijke verbintenissen zijn, dat iedere debiteur op eerste verzoek de door de bank gewenste zekerheden moet (laten) vestigen, dat deze zekerheden gelden voor al hetgeen de debiteuren en [de zoon] aan de bank verschuldigd zijn en dat iedere debiteur alle bankzaken via de bank regelt. [verweerders] verstrekten als zekerheid een eerste hypotheek op al het onroerend goed – waaronder, naar het hof begrijpt, de woning –, waarbij de bestaande hypotheken werd doorgehaald. De spaarpolis ad € 238.234, die was verbonden aan de privé-hypotheek en eindigde in mei 2018, was verpand aan de bank.
5.De beslissing
a fortiorivoor Rabobank gold. Daaraan hebben zij de gevolgtrekking verbonden dat Rabobank dat gevaar met hen had dienen te bespreken. Dit ziet onmiskenbaar niet op een waarschuwingsplicht van Rabobank op grond van een bijzondere kennis bij de bank, maar op een waarschuwingsplicht op grond van algemene kennis in de markt, met het oog op de mogelijkheid dat die algemene kennis bij [verweerders] geheel of gedeeltelijk zou ontbreken.
a fortiorivoor Rabobank gold en dat reeds daarom op Rabobank een waarschuwingsplicht rustte. Kort gezegd, heeft Rabobank betoogd dat [verweerders] miskenden dat de plichten van een financier bij het in behandeling nemen van een financieringsaanvraag niet zover gingen.
mogelijkheiddat die kennis bij [verweerders] als individuele melkveehouders niet aanwezig was (welk betoog Rabobank in de zojuist weergegeven alinea’s 28 en 38-39 van de memorie van antwoord nota bene had besproken), ligt besloten dat [verweerders] het oneens waren met de redenering van de rechtbank in rechtsoverwegingen 3.22-3.23, volgens welke Rabobank, omdat zij niet meer wist dan [verweerders] hadden moeten weten, ook niets aan hen behoefde mee te delen.
Beroep op schending zorgplicht
“zowel samen als ieder afzonderlijk”als debiteur en kredietnemer. Het financieringsvoorstel bevat onder andere de voorwaarden dat de geldlening wordt geadministreerd op naam van [de vader en de moeder] , dat alle verbintenissen tot betaling van een geldsom hoofdelijke verbintenissen zijn, dat iedere debiteur op eerste verzoek de door de bank gewenste zekerheden moet (laten) vestigen, dat deze zekerheden gelden voor al hetgeen de debiteuren en [de zoon] aan de bank verschuldigd zijn en dat iedere debiteur alle bankzaken via de bank regelt. [verweerders] verstrekten als zekerheid een eerste hypotheek op al het onroerend goed - waaronder, naar het hof begrijpt, de woning -, waarbij de bestaande hypotheken werden doorgehaald. De spaarpolis ad € 238.234, die was verbonden aan de privé-hypotheek en eindigde in mei 2018,was verpand aan de bank.
5.De beslissing
ondernemersvoor een risico dat
niet inherentwas aan het financieel product dat de bank aanbood (dat financieel product was eenvoudig een bedrijfskrediet). In plaats daarvan is het risico waarvoor de bank volgens het hof moest waarschuwen een
typisch ondernemersrisico, namelijk het risico van veranderende wetgeving voor de sector waarin de ondernemer zijn bedrijf uitoefent (namelijk de landbouw). Zo’n waarschuwingsplicht van de bank is volgens de steller van het middel ook daarom niet gepast, omdat het gerechtshof Den Haag [12] en het College van Beroep voor het bedrijfsleven (CBb) [13] over de desbetreffende wijziging van de wetgeving (bestaande in de invoering van een stelsel van fosfaatrechten) hebben geoordeeld dat sprake is van een aan de melkveehouderij
inherent risicowaarmee melkveehouders
rekening moesten houden.Het oordeel van het gerechtshof Den Haag is in cassatie in stand gebleven. [14]
Promontoria-arresten van uw Raad uit 2020 [15] ook in het geval van het niet-ingewikkelde product van een geldlening, mede ten opzichte van niet-consumenten op banken een bijzondere zorgplicht rust, al is de reikwijdte van die plicht in een dergelijk geval beperkt. Onder 2.2.1 past de steller van het middel niet onverdienstelijk dit zelf aldus toe dat een bank voor veranderende regelgeving alleen onder omstandigheden behoeft te waarschuwen, welke omstandigheden hij aldus definieert dat de bank weet dat de regelgeving zal veranderen, de kredietnemer daardoor substantieel zal worden geraakt in zijn vermogen om de lasten van het krediet te dragen, terwijl de bank weet of behoort te weten dat de kredietnemer onbekend is met het risico.
mogelijkheiddat het risico bij de kredietnemer onbekend is. Het is vaste rechtspraak van uw Raad dat de bijzondere zorgplicht naar haar aard tot strekking heeft de wederpartij te beschermen tegen
het gevaar vaneigen lichtvaardigheid en gebrek aan inzicht. [16] Dat dat gevaar in relevante mate bestaat, volstaat dus om een waarschuwingsplicht aan te nemen. [17] Daaraan staat niet in de weg dat tussen de bank en de aspirant-kredietnemer niet een adviesrelatie bestaat. Zoals mogelijk is dat een werkgever werknemers moet waarschuwen voor de fiscale gevolgen van een verdragswijziging, [18] zo kan ook een bank moeten waarschuwen voor een voorzienbaar aanzienlijk risico van wijziging van de regelgeving die voor de bedrijfsvoering van een aspirant-kredietnemer van aanmerkelijke betekenis is. Ten slotte nog, hoewel de voorzienbare impact op het vermogen van de kredietnemer om de lasten van het krediet te dragen een belangrijk gezichtspunt is, bestaat er mijns inziens geen reden om het geval van een waarschuwingsplicht op voorhand daartoe te beperken. De bank hoort ook op andere wezenlijke belangen van de kredietnemer te letten, zoals de bank onder omstandigheden zelfs ook op de belangen van derden dient te letten. [19] Alles, ik herhaal het duidelijkheidshalve, met een
beperkte reikwijdte, vanwege de niet-ingewikkelde aard van het product van geldlening en de hoedanigheid van de kredietnemers als niet-consumenten.
nietbegrijpelijk is. Maar meer dan dat is mijns inziens in deze zaak niet werkelijk aan de orde. Niettegenstaande al het papier en alle inkt van de procesinleiding in cassatie en de schriftelijke toelichting, is de beslissing van het hof dat de Rabobank een waarschuwingsplicht had, niet grensverleggend. Als begrijpelijk zou zijn dat Rabobank rekening moest houden met de mogelijkheid dat [verweerders] geen rekening hielden met het risico van een wijziging van de regelgeving die tot gevolg zou kunnen hebben dat de stal die zij met gebruikmaking van het krediet zouden gaan bouwen door hen niet zou kunnen worden gebruikt voor het in het bedrijfsplan voorziene doel, namelijk het houden van melkvee, dan bracht de zorgplicht van de bank mee dat zij daarvoor diende te waarschuwen. In dit verband is van belang dat Rabobank niet betwist dat zij dat risico zelf terdege voorzag.
Partijen hebben besproken dat na afschaffing van het melkquotum mogelijk andere beperkende maatregelen zouden kunnen worden ingevoerd. Rabobank wist destijds natuurlijk niet of en zo ja welke maatregelen op welk moment zouden worden ingevoerd. Maar over het risico van nieuwe maatregelen is wel gesproken.Daarbij is (bijvoorbeeld) ook gesproken over het risico dat mogelijk een beperking via FrieslandCampina zou worden ingesteld.’
Promontoria-arresten van uw Raad uit 2020. [23] Ik citeer die overweging wel volledig en plaats de door de steller van het middel (ik neem aan: onopzettelijk) weggelaten zin tussen accolades:
Promontoriagenoemde relevante omstandigheden van het geval, op Rabobank als kredietverstrekker een zorgplicht (waarschuwingsplicht) rustte jegens [verweerders] Volgens de steller van het middel geldt in cassatie als uitgangspunt dat geen sprake was van een opdracht- of adviesrelatie tussen Rabobank en [verweerders] , maar van een kredietrelatie op basis van een door [verweerders] zelf opgestelde financieringsaanvraag. Vervolgens zet de steller van het middel onder 2.1.1, 2.1.2 en 2.1.3 nader uiteen wat hij meent wat wel respectievelijk niet tot de zorgplicht van de bank in het geval van zakelijke kredietverlening behoort.
Promontoriaontleent, en het vervolgens aan uw Raad en zijn advocaat-generaal overlaat om die opvatting te vergelijken met die welke wij in het arrest van het hof zullen lezen. Dat is niet hoe cassatie werkt. Het is niet voldoende om aan te voeren dat het hof de (volgens het middel juiste) rechtsopvatting niet heeft onderkend; een deugdelijke cassatieklacht licht ook toe waaruit dat blijkt, dus in welke element van de bestreden uitspraak de schending van die rechtsopvatting is gelegen en waarom. [25]
in beginselniet behoeft te corrigeren voor een gebrek aan inzicht voor een kwestie die tot het terrein van de ondernemer behoort (
onder 2.1.1) en dat als een aspirant-kredietnemer geen rekening houdt met de, als zodanig bij de bank bekende, mogelijkheid van een toekomstige ontwikkeling die de onderneming kan treffen en die ertoe kan leiden dat de financiële lasten zwaarder op die onderneming gaan drukken,
in beginsel, behoudens bijzondere omstandigheden, geen zorgplicht (waarschuwingsplicht) op de bank als kredietverstrekker rust om de kredietnemer te beschermen tegen ondernemingsbeslissingen die berusten op lichtvaardigheid of een gebrek aan kunde en inzicht (
onder 2.1.2). Opzettelijk cursiveerde ik de in beide gevallen door de steller van het middel gebruikte formulering ‘in beginsel’. Als de bedoelde vuistregels al als geldend recht kunnen worden beschouwd, behoefde toelichting waarom de door het hof aan zijn beslissing ten grondslag gelegde overwegingen onvoldoende zijn om van de vuistregel af te wijken. Dat een zodanige afwijking op zichzelf mogelijk is, ligt immers in het gebruik van de formulering ‘in beginsel’ besloten. Intussen betwijfel ik zeer of we aan een netwerk van dergelijke vuistregels zouden moeten willen beginnen.
mogelijkheiddat bij de klant die kennis ontbreekt (hiervoor 3.13). Het is dit laatste wat het hof heeft aangenomen. Zie rechtsoverweging 4.26, waar het hof zegt dat de zorgplicht van Rabobank tegenover [verweerders] bij het aangaan van de kredietovereenkomst inhield ‘dat Rabobank met [verweerders] afstemde
of zijbij het aangaan van de kredietovereenkomst de mogelijk komende productiebeperkende maatregelen en de gevolgen daarvan voor hun bedrijfsvoering en financiering
voldoende overzagen, om op die manier [verweerders] te beschermen tegen
een mogelijk gebrek aan inzicht’(cursiveringen toegevoegd)
. [26]
mogelijkheidvan productiebegrenzende maatregelen gesproken, namelijk voor het geval het nationale fosfaatproductieplafond zou worden overschreden. Deze algemene wetenschap en algemene informatie sluit niet uit dat Rabobank in de concrete omstandigheden van het geval aanleiding kan hebben gehad om rekening te houden met de mogelijkheid dat [verweerders] als individuele melkveehouders niet wisten wat anderen wel wisten, maar men kan erover aarzelen of de twee zinnen die het hof in rechtsoverweging 4.25 uit het bedrijfsplan aanhaalt, een voldoende motivering behelzen om dat aan te nemen. De eerste zin zei dat in 2015 het melkquotum zou worden afgeschaft en dat dit groeikansen bood. Dat het melkquotum zou worden afgeschaft klopt. Dat dit groeikansen bood, klopt naar de stand van destijds ook. Het wetsvoorstel ‘verantwoorde groei melkveehouderij’ sprak zelfs over het stimuleren van groei van de melkveehouderij (hiervoor 2.1 onder viii). De tweede zin ziet op de wijze waarop de mestafzet in het bedrijfsplan was berekend. Het hof meent dat Rabobank uit deze twee zinnen moest afleiden dat [verweerders] mogelijk geen rekening hielden met de eventualiteit van wettelijke productiebeperkende maatregelen. In het licht van de hiervoor bedoelde algemene wetenschap en algemene informatie is dat niet zomaar begrijpelijk. Men zou verwachten, althans ik verwachtte het, iets te lezen in de sfeer van onervarenheid of naïviteit bij [verweerders] Zoals reeds gezegd: volgens vaste rechtspraak heeft de bijzondere zorgplicht de strekking de wederpartij te beschermen tegen het gevaar van
eigen lichtvaardigheid en gebrek aan inzicht(hiervoor 3.14). Maar zoiets lezen we niet.
Promontoria), dunkt mij de parallel met dwaling wél opgaan.
Ze[de medewerkers]
kunnen u adviseren op het gebied van bijvoorbeeld bedrijfsuitbreiding, -overname, contracten, milieuvergunningen, ruimtelijke ordening, agrarisch recht of persoons- en familierecht”.
rechtmatig belang
mogelijkeen onderliggende vordering is. [35] De hiervoor onder 3.7 genoemde bescheiden (kort gezegd: de kredietbeoordeling 2014) zijn van belang voor de beoordeling van de door [de vader] ingestelde vordering in de hoofdzaak in verband met de vermeende zorgplichtschending. [de vader] heeft daarbij dan ook een direct en concreet belang.
Semtex-arrest [37] betoogt de steller van het middel dat het hof de aannemelijkheid van de rechtsbetrekking diende te onderzoeken aan de hand van een waardering van de stellingen en verweren van partijen en de overtuigingskracht van het eventueel reeds overgelegde bewijsmateriaal.
Semtex-arrest en de daar geformuleerde maatstaf is bedoeld voor het geval dat het bestaan van een rechtsbetrekking als bedoeld in art. 843a Rv (oud) niet vaststaat. Dan komt de
aannemelijkheidvan dat bestaan ter toets. Volgens het zojuist aangehaalde rechtsoverweging 2.13 heeft Rabobank niet bestreden dat [verweerders] met haar een rechtsbetrekking heeft en dat deze rechtsbetrekking onderwerp is van het onderhavige geschil, alsook dat de bescheiden waarop de vordering tot afgifte ziet, ook op deze rechtsbetrekking betrekking hebben. Het middel richt geen klacht tegen deze uitleg van de gedingstukken. Omdat aldus het bestaan van de rechtsbetrekking tussen partijen niet in geschil was, behoefde het hof de aannemelijkheid van een rechtsbetrekking niet meer te onderzoeken. Mijns inziens mócht het hof dat niet eens onderzoeken. Ook voor een exhibitievordering ex art. 843a Rv (oud) of art. 195 Rv (nieuw) geldt immers dat de rechter de zaak onderzoekt en beslist op de grondslag van hetgeen partijen aan hun vordering, verzoek of verweer ten gronde hebben gelegd (art. 24 lid 1 Rv).
4.Bespreking van het cassatiemiddel in het incidenteel beroep
gewichtige redenen