Conclusie
1.Inleiding
2.Feiten
(...)
(…)
(…)
(…)
(Dit omdat wij veel geld hebben geïnvesteerd in het opzetten van mijn medisch pedicure
praktijk.)
eerste vrouw)
wel instaan bij eventuele scheiding/overlijden etc. ik dit geld direct terug krijg met 4% rente.
(…)
Erfstelling
Keuzelegaat
Bepalingen ten aanzien van inbreng vorderingen
Legaat vruchtgebruik
Erfstelling
Wettelijke verdeling
Wilsrechten
Executeursbenoeming
3.Procesverloop
4.Bespreking van het cassatiemiddel
Gaat men uit van de gedachte, dat bij de toe te laten beschikkingen verondersteld mag worden dat de beweegreden in de nauwe verwantschap en niet in de functie van de bevoordeelde lag, dan is het (...) redelijk een stap verder te gaan (...) dus genoegen te nemen met het vereiste dat de bevoordeelde echtgenoot of bloed- of aanverwant (...) van de erflater is.” (Parl. Gesch. Boek 4 BW art. 4.3.2.6 MvA II, p. 335).
Dat betekent dat ook voor de uitzondering van artikel 4:60 BW de hoedanigheid van de begunstigde op het moment van opmaken van de uiterste wilsbeschikking bepalend is. Aangezien [eiseres] toen het testament op 17 december 2015 werd verleden nog niet met erflater was gehuwd, komt haar geen beroep op artikel 4:60 aanhef en onderdeel b BW toe. Ook grief 2 slaagt niet.’
onderdeel 3komt het middel op tegen rov. 3.14 van het bestreden arrest, waarin het hof heeft beslist dat [eiseres] geen voordeel kan trekken uit de erfstelling in het testament. Het hof heeft zich voor dit oordeel aangesloten bij de overwegingen van de rechtbank in rov. 4.7 t/m 4.11 van het vonnis van 30 juni 2021; het hof heeft deze overwegingen aangehaald in rov. 3.14 van het bestreden arrest. Deze overwegingen van de rechtbank kunnen als volgt worden samengevat.
Beoordeeld dient te worden of [eiseres] is aan te merken als een beroepsbeoefenaar op het gebied van de individuele gezondheidszorg in de zin van art. 4:59 lid 1 BW. (rov. 4.7)
De strekking van art. 4:59 lid 1 BW is dat de wetgever de patiënt heeft willen beschermen tegen de invloed van beroepsbeoefenaren op het gebied van de individuele gezondheidszorg. Met een wetswijziging, als gevolg van de invoering van de Wet op de beroepen in de individuele gezondheidszorg (Wet BIG), is het aantal beroepen dat werd genoemd in art. 4:953 (oud) BW, thans art. 4:59 BW, uitgebreid. Gezien de toelichting op deze wijziging wordt met de term beroepsbeoefenaren op het gebied van de individuele gezondheidszorg niet alleen geduid op de in art. 3 Wet BIG met name genoemde beroepen, maar ook op alle overige beroepen op het gebied van de individuele gezondheidszorg die elders geregeld worden, al dan niet krachtens art. 34 Wet BIG, zoals het beroep van verzorgende in de individuele gezondheidszorg. (rov. 4.8)
Vast staat dat [eiseres] in de periode van 15 oktober 2014 tot 13 april 2015 als zorgverlener bij thuiszorgorganisatie Icare zorg aan de erflater heeft verleend en na haar ontslag bij Icare voor de erflater is blijven zorgen. Nu [eiseres] vanaf april 2015 de – door PGB gefinancierde – zorg voor de erflater op zich geeft genomen, kan ervan worden uitgegaan dat zij ook op 17 december 2015 (het moment waarop het testament werd opgemaakt) gezondheidszorg aan de erflater verleende. (rov. 4.9)
Het feit dat [eiseres] niet BIG-geregistreerd was en (nog) niet over het vereiste diploma voor ziekenverzorgster beschikte, is niet relevant bij de beantwoording van de vraag of zij als beroepsbeoefenaar op het gebied van de individuele gezondheidszorg moet worden aangemerkt. Gezien de strekking van art. 4:59 BW is van belang dat zij er haar beroep van had gemaakt om individuele gezondheidszorg te verrichten. Zij verrichte als zodanig feitelijk gedurende meerdere jaren hetzelfde werk als gediplomeerde ziekenverzorgenden en daarmee bestond – met name ook toen [eiseres] vanaf 13 april 2015 de zorg voor de erflater geheel op zich had genomen – in dezelfde mate afhankelijkheid en risico van beïnvloeding door [eiseres] van de erflater. Niet valt in te zien waarom [eiseres] zonder diploma en BIG-registratie niet onder de werkingssfeer van art. 4:59 BW valt, terwijl diegenen die hetzelfde werk doen met de vereiste papieren en met een BIG-registratie daar wél onder vallen. Daarbij is in aanmerking genomen dat in verband met de zorg door [eiseres] PGB werd betaald en [eiseres] gedurende meerdere jaren in de thuiszorg/wijkverpleging heeft gewerkt. Overigens bestond het risico van beïnvloeding van de erflater door [eiseres] te meer toen zij de zorg voor de erflater geheel op zich had genomen als gevolg van het ontslag door Icare en de kinderen na mei 2015 geen contact meer met de erflater hadden. (rov. 4.10)
Ten slotte moet worden beoordeeld of is voldaan aan de in art. 4:59 lid 1 BW gestelde voorwaarde dat [eiseres] de erflater heeft bijgestaan gedurende de ziekte waaraan hij is overleden. Als onweersproken staat vast dat de erflater is overleden aan hartfalen. [eiseres] heeft de erflater verzorgd gedurende de periode dat hij hartproblemen had; [eiseres] verzorgde de erflater mede in verband daarmee. (rov. 4.11)
Uit het voorgaande vloeit voort dat aan alle bestanddelen van art. 4:59 lid 1 BW is voldaan en dat [eiseres] geen voordeel kan trekken uit het testament. (rov. 4.12)