ECLI:NL:PHR:2025:529

Parket bij de Hoge Raad

Datum uitspraak
13 mei 2025
Publicatiedatum
11 mei 2025
Zaaknummer
23/02902
Instantie
Parket bij de Hoge Raad
Type
Conclusie
Rechtsgebied
Strafrecht
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Grootschalige beleggingsfraude met vrijwillige CO2 emissierechten en de rol van de betrokkenen

In deze zaak, die betrekking heeft op grootschalige beleggingsfraude, is de verdachte, geboren in 1966, aangeklaagd voor het medeplegen van oplichting en valsheid in geschrift. De verdachte was betrokken bij de verkoop van vrijwillige CO2 emissierechten via de vennootschap [A] Ltd., die in werkelijkheid niet de bonafide organisatie was die zij voorstelde te zijn. De verdachte en zijn medeverdachten hebben beleggers misleid door hen te doen geloven dat hun investeringen veilig waren en dat de inleg volledig aan de aankoop van emissierechten zou worden besteed. In werkelijkheid werd slechts een klein percentage van de inleg gebruikt voor de daadwerkelijke aankoop van emissierechten, terwijl de rest werd aangewend voor commissies en andere kosten. De zaak kwam voor de Hoge Raad na een arrest van het gerechtshof Amsterdam, waarin de verdachte was veroordeeld tot een gevangenisstraf van tien maanden. De verdediging voerde aan dat de verklaring van een overleden getuige niet gebruikt had mogen worden, maar het hof oordeelde dat er voldoende andere bewijsstukken waren die de oplichting ondersteunden. De Hoge Raad concludeerde dat de brochure die door de verdachte was gebruikt, vals was en dat de verdachte opzettelijk gebruik had gemaakt van dit valse geschrift. De zaak werd terugverwezen naar het gerechtshof voor herbeoordeling van de strafoplegging en de samenhang met andere zaken.

Conclusie

PROCUREUR-GENERAAL
BIJ DE
HOGE RAAD DER NEDERLANDEN

Nummer 23/02902

Zitting13 mei 2025
CONCLUSIE
D.J.C. Aben
In de zaak
[verdachte] ,
geboren in [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1966,
hierna: de verdachte

De Inleiding

1. De verdachte is bij arrest van 13 juli 2023 door het gerechtshof Amsterdam (parketnummer 23-001110-20) wegens
onder 1 “
medeplegen van oplichting, meermalen gepleegd”,
onder 2 “
medeplegen van opzettelijk gebruik maken van een vals geschrift, als bedoeld in artikel 225, eerste lid, van het Wetboek van Strafrecht, als ware het echt en onvervalst, meermalen gepleegd”, en
onder 3 “
deelneming aan een organisatie die tot oogmerk heeft het plegen van misdrijven
veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van tien maanden, met aftrek als bedoeld in artikel 27 Sr. Het hof heeft de benadeelde partijen in hun vorderingen niet-ontvankelijk verklaard en verscheidene goederen verbeurdverklaard, een en ander als nader in het arrest bepaald.
2. Er bestaat samenhang met de zaken 23/02725 ( [medeverdachte 1] ) en 23/02872 ( [medeverdachte 2] ). In deze zaken zal ik vandaag ook concluderen. De samenhangende zaak tegen [medeverdachte 3] (22/03454) is in cassatie afgesplitst.
3. Het cassatieberoep is ingesteld namens de verdachte. J.S. Nan en S.A.H. Vromen, beiden advocaat in 's‑Gravenhage, hebben twee middelen van cassatie voorgesteld die betrekking hebben op de feiten onder 1 en 2.
4. Voor een beter begrip van de middelen geef ik hieronder eerst een samenvatting van de zaak, de bewezenverklaring en de bewijsoverwegingen ten aanzien van de feiten onder 1 en 2, maar ook ten aanzien van feit 3 (opdat duidelijk wordt dat ‘s hofs bewijsoordeel over feit 3 nauw samenhangt met dat over de feiten onder 1 en 2).

De zaak

5. De zaak is door het hof in de strafmaatoverwegingen als volgt samengevat:

[verdachte] heeft zich bij de verkoop van vrijwillige CO2 emissierechten schuldig gemaakt aan oplichting van meerdere beleggers. Hierbij werd ook meermalen gebruik gemaakt van een vals geschrift en zijn deze strafbare feiten door hem gepleegd in een criminele organisatie waarin hij een belangrijke rol had, een en ander gedurende een periode van bijna anderhalf jaar. Het gaat hierbij om beleggingsfraude, ook wel boilerroomfraude genoemd. In voornoemd samenwerkingsverband heeft hij samen met medeverdachten een behoorlijk aantal beleggers opgelicht waarvan [verdachte] en andere verdachten aanzienlijk hebben geprofiteerd. Bij deze oplichting is geraffineerd te werk gegaan en werd bijvoorbeeld gebruik gemaakt van een fraaie – valse – brochure en een website om beleggers te bewegen tot een investering. Als gevolg van het handelen van [verdachte] en zijn medeverdachten zijn de beleggers gedupeerd. (…).
[verdachte] heeft een cruciale rol gehad in de hiervoor beschreven strafbare feiten. Hij heeft samen met [medeverdachte 1] de verkoop van de vrijwillige emissierechten geïnitieerd en dit investeringsobject vanuit Engeland naar Nederland gebracht. [verdachte] had een belangrijke rol in het verkoopproces en binnen de criminele organisatie. In enkele gevallen heeft hij zelf de verkoop gesloten.
6. Ten laste van de verdachte is bewezen verklaard dat:

1. hij in de periode van 1 juli 2012 tot en met 5 november 2013, in Nederland
tezamen en in vereniging met anderen, meermalen,
met het oogmerk zich en anderen wederrechtelijk te bevoordelen, door een samenweefsel van verdichtsels personen, waaronder de nagenoemde personen, heeft bewogen tot het aangaan van (een) schuld(en), te weten (een) overeenkomst(en) betreffende de investering/aankoop in/van vrijwillige CO2 emissierechten, en de afgifte van één of meer geldbedragen, te weten:
= [benadeelde 1] , een geldbedrag(en) van Euro 10.010, en
= [benadeelde 2] , een geldbedrag van Euro 10.004,40 en
= [benadeelde 3] , een geldbedrag van Euro 74.995,20 en
= [benadeelde 6] , geldbedragen van in totaal Euro 25.025, en
= [benadeelde 4] , geldbedragen van in totaal Euro 15.036, en
= [benadeelde 7] , een geldbedrag van Euro 3.998,45
door met vorenomschreven oogmerk – zakelijk weergegeven – valselijk en in strijd met de waarheid, in/aan de hand van een brochure en/of gesprekken, jegens voormelde personen te doen alsof ten aanzien van [A] Ltd. sprake was van een bonafide organisatie en voor te wenden en/of mede te delen dat
= [A] Ltd. een groot verkoopkantoor in emissierechten was en al geruime tijd bestond en/of
= de inleg volledig of grotendeels zou worden besteed aan de aankoop van vrijwillige CO2 emissierechten en/of dat er (vrijwel) geen kosten en/of commissie in mindering zou(den) worden gebracht op de inleg en/of
= [A] Ltd. over een eigen offsetafdeling beschikte en/of structureel rendement realiseerde op basis van offset.
2. hij in de periode van 1 juli 2012 tot en met 5 november 2013 in Nederland,
tezamen en in vereniging met anderen, meermalen,
opzettelijk gebruik heeft gemaakt van
= een valse brochure van [A] Ltd. (‘ [naam 1] ’)
zijnde een geschrift dat bestemd was om tot bewijs van enig feit te dienen, als ware dat geschrift echt en onvervalst, bestaande die valsheid hierin dat valselijk – in strijd met de waarheid – in dat geschrift – zakelijk weergegeven – stond dat
= [A] Ltd. klein gestart was in 2002 en uitgegroeid was tot wereldspeler en
= de aangeschafte carbon credits werden bewaard onder de hoofdrekening van een beheerder, die onder het toezicht viel van (de Zwitserse toezichthouder) Verein zur Qualitätssicherung von Finanzdienstleistungen, bij een door de Verenigde Naties goedgekeurd internationaal Carbon Credit Register,
en bestaande dat opzettelijk gebruik maken van dat geschrift hierin dat verdachte en verdachtes mededader(s) telkens dat geschrift hebben verstrekt aan
= [benadeelde 1] en/of
= [benadeelde 2] en/of
= [benadeelde 3] en/of
= [benadeelde 4]
= [benadeelde 5] en/of
= [benadeelde 6] en/of
= [benadeelde 7] en
(andere) potentiële geïnteresseerden in en/of kopers van vrijwillige CO2 emissierechten;
3. hij in de periode van 1 juli 2012 tot en met 5 november 2013, in Nederland en in Duitsland en in Engeland,
heeft deelgenomen aan een organisatie, bestaande uit een samenwerkingsverband van natuurlijke personen en rechtspersonen, te weten: [verdachte] zelf, [A] Ltd., [medeverdachte 1] en andere (rechts)personen,
welke organisatie tot oogmerk had het plegen van misdrijven, namelijk
= het plegen van oplichting als bedoeld in artikel 326 van het Wetboek van Strafrecht en
= het plegen van valsheid in geschrift als bedoeld in artikel 225 van het Wetboek van Strafrecht.
7. De bewijsoverwegingen (en de daarmee verweven partiële-vrijspraakoverwegingen) luiden als volgt (arrest, p. 5-12, voetnoten hof):

“Bespreking van de ten laste gelegde feiten

[A] Ltd.

Aan [medeverdachte 1] , [verdachte] en [medeverdachte 2] is ten aanzien van [A] Ltd. (hierna [A] Ltd) tenlastegelegd dat zij beleggers hebben opgelicht en dat zij ten opzichte van beleggers gebruik hebben gemaakt van een vals geschrift. Het hof zal eerst het gebruik van een vals geschrift bespreken, daarna de vraag of de beleggers zijn opgelicht en tenslotte ten aanzien van beide feiten de vraag of en in hoeverre [medeverdachte 1] , [verdachte] en [medeverdachte 2] voor deze feiten strafrechtelijk verantwoordelijk moeten worden gehouden.

Is er bij de brochure ‘ [naam 1] ’ (D-527) sprake van een vals geschrift?

[medeverdachte 1] , [verdachte] en [medeverdachte 2] wordt verweten dat zij van 1 juli 2012 tot en met 5 november 2013 opzettelijk gebruik hebben gemaakt van een vals geschrift, te weten de brochure ‘ [naam 1] ’ (D-527). Allereerst zal het hof nagaan of er in de brochure onjuistheden staan die als valsheden kunnen worden geduid. Deze vraag zal deels bevestigend worden beantwoord, waarna later in het arrest de vraag zal worden beantwoord of [medeverdachte 1] , [verdachte] en [medeverdachte 2] te dier zake een strafrechtelijk verwijt valt te maken.
In de brochure zou in strijd met de waarheid staan dat:
a) [A] Ltd. klein gestart was in 2002 en/of uitgegroeid was tot wereldspeler en/of
b) [A] Ltd. verhandelbare, vrijwillige CO emissierechten aanbood met een uitstekend verwacht rendement en/of dat de rendementen van verhandelbare, vrijwillige emissierechten in potentie hoog konden zijn en/of
c) de focus van [A] was het optimaliseren van rendement op emissierechten voor investeerders en/of
d) verwachte (wereldwijde) marktontwikkelingen en/of verplichtingen voor bedrijven en/of verwachte prijsontwikkelingen en/of rendementen die golden voor (de handel in) verplichte emissierechten, ook golden voor de handel in vrijwillige emissierechten en/of
e) de aangeschafte carbon credits werden bewaard onder de hoofdrekening van een beheerder, die onder het toezicht viel van de Verein zur Qualitatssicherung von Finanzdienstleistungen (de Zwitserse toezichthouder), bij een door de Verenigde Naties goedgekeurd internationaal Carbon Credit Register.

Partiële vrijspraak ten aanzien van het onder b, c en d vermelde

In de brochure staat dat [A] Ltd vrijwillige emissierechten aanbood met een uitstekend verwacht rendement (b, eerste gedeelte). Binnen de organisatie van [A] Ltd werd echter het overgrote deel van de door beleggers geïnvesteerde gelden niet aan de inkoop van deze emissierechten besteed.
De beleggers betaalden € 8,- à € 9,- per emissierecht, terwijl deze emissierechten door [A] Ltd voor circa € 2,- werden ingekocht. Om alsnog tot een goed, volgens de brochure uitstekend, rendement op de belegging te komen, zouden de emissierechten derhalve eerst moeten verviervoudigen in waarde, waarna uit een nog verdere waardestijging het voorgespiegelde rendement zou kunnen worden gerealiseerd. Uit niets blijkt dat hierop een concreet vooruitzicht bestond en dit werd de beleggers niet meegedeeld. Aan de andere kant ging het hier om een speculatieve belegging, waarbij een grote waardestijging in de toekomst ook bepaald niet uitgesloten was en een ‘uitstekend’ rendement weliswaar niet waarschijnlijk, maar toch wel mogelijk was.
Ter illustratie, uit openbare bronnen (de veilingmonitor 2019 en 2022 van de Nederlandse emissieautoriteit) blijkt dat de veilingprijs van een
verplichtemissierecht is de afgelopen jaren is gestegen van € 5 in 2013 naar gemiddeld € 79,67 in 2022, oftewel een waardestijging van 1.600% in negen jaar. Verder worden op de site fairclimatefund.nl vrijwillige CO2-rechten inmiddels (2023) voor € 18 per ton verkocht aan bedrijven en particulieren.
Onder deze omstandigheden zullen de verdachten worden vrijgesproken van het onder b, eerste gedeelte vermelde.
Het hof acht evenmin wettig en overtuigend bewezen dat de in de tenlastelegging genoemde mededeling dat de rendementen van verhandelbare, vrijwillige emissierechten in potentie hoog konden zijn (b, tweede deel), een valsheid betreft. Deze mededeling is daarvoor te algemeen.
Ook van dit deel van het onder b vermelde moeten de verdachten worden vrijgesproken.
Dat de focus (c) van [A] Ltd was gericht op het optimaliseren van rendement op emissierechten voor investeerders (in plaats van het optimaliseren van het eigen rendement) is welbeschouwd niet meer dan een doorzichtige reclame-uiting. Er zijn weinig bedrijven die publiekelijk zeggen dat niet hun product of dienstverlening (de vliegervaring van-, de fijne vakantie van- of bij beleggingen, het rendement van de klant) centraal staat bij het handelen van het bedrijf, maar de door het bedrijf te boeken winst.
Ten aanzien van het onder (d) vermelde wordt in de brochure weliswaar (ten onrechte) de suggestie gewekt dat de verwachte (wereldwijde) markt- en/of prijsontwikkelingen en/of rendementen die golden voor (de handel in) verplichte emissierechten ook golden voor de handel in vrijwillige emissierechten, maar deze mededeling staat niet met zoveel woorden, in elk geval onvoldoende uitdrukkelijk, in dit geschrift. Ook ten aanzien van het onder (d) vermelde komt het hof tot een vrijspraak.

Verdere beoordeling van het onder a en e vermelde

Wel acht het hof bewezen dat de in de tenlastelegging vermelde mededelingen dat (a) [A] Ltd klein was gestart in 2002 en uitgegroeid was tot een wereldspeler en (e) dat de aangeschafte carbon credits werden bewaard onder de hoofdrekening van een beheerder, die onder het toezicht viel van (de Zwitserse toezichthouder) Verein zur Qualitätssicherung von Finanzdienstleistungen, bij een door de Verenigde Naties (VN) goedgekeurd internationaal Carbon Credit Register, vals en in strijd met de waarheid waren.
Deze mededelingen stonden in de brochure ‘ [naam 1] ’ (D-527), maar stemmen niet overeen met de werkelijkheid.
In de eerste plaats is [A] Ltd (a) niet in 2002 begonnen. Deze Engelse vennootschap is pas op 25 juli 2012 opgericht en ingeschreven (D-559, p. 7) in het Engelse handelsregister. Op de tweede plaats valt [A] Ltd niet te kwalificeren als wereldspeler. Zij richtte zich, naast de activiteiten van [betrokkene 5] in Engeland, alleen op de Nederlandse markt en verkeerde daarmee nog in een aanvangsfase.
Tot slot is de mededeling dat de aangeschafte carbon credits werden bewaard onder de hoofdrekening van een beheerder, die onder het toezicht viel van de genoemde Zwitserse toezichthouder, bij een door de VN goedgekeurd internationaal Carbon Credit Register, eveneens vals en in strijd met de waarheid. Uit de bij de FIOD afgelegde verklaring van getuige [getuige] (G-51-01, pag. 6), coördinator registratie emissiehandel bij de Nederlandse Emissieautoriteit, blijkt dat de VN registers goedkeurt voor het verplichte systeem van emissiehandel tussen landen (op basis van het Kyoto-protocol).
De VN keurt niet een register goed waarin zich vrijwillige CO2 emissierechten kunnen bevinden en vrijwillige CO2 emissierechten kunnen bijgevolg niet worden gehouden in een register dat door de VN is goedgekeurd. Ook door deze mededeling is de werkelijkheid geweld aan gedaan.
Al met al is bewezen dat de brochure ten aanzien van het achter a en e vermelde valselijk
is opgemaakt, waarbij het - gelet op de aard van de mededelingen - gaat om mededelingen die bestemd zijn tot bewijs van enig feit te dienen.

Opzettelijk gebruik van de brochure ’ [naam 1] ’ (D-527)

De brochure is door de door [A] Ltd ingeschakelde verkopers gebruikt bij de verkoop van de vrijwillige CO2 emissierechten en daartoe aan potentiële beleggers verstrekt. Op de vraag of [medeverdachte 1] , [verdachte] en/of [medeverdachte 2] gebruik hebben gemaakt van dit valse geschrift zal - als reeds overwogen - later worden ingegaan. Eerst zal worden beoordeeld of zij als medeplegers betrokken waren bij oplichting van beleggers in vrijwillige CO2 emissierechten.

Medeplegen van oplichting middels [A] Ltd.

[medeverdachte 1] , [medeverdachte 2] en [verdachte] wordt verweten dat zij als medeplegers betrokken waren bij de oplichting van een groot aantal personen. In totaal is er middels [A] Ltd door 15 Nederlandse en drie Belgische beleggers, deels in meerdere aankopen, € 365.937,85 ingelegd [1] .
Van deze personen zijn in hoger beroep alleen beleggers [benadeelde 1] , [benadeelde 2] , [benadeelde 3] , [benadeelde 6] , [benadeelde 4] , [benadeelde 7] , [benadeelde 8] , [benadeelde 9] en [benadeelde 10] nog aan de orde voor de drie verdachten. Voor [medeverdachte 1] en [verdachte] zijn daarnaast ook de beleggers [benadeelde 11] en [benadeelde 12] nog aan de orde.
De verdachten wordt verweten dat zij de beleggers door het aannemen van een valse hoedanigheid en/of door een samenweefsel van verdichtsels hebben bewogen tot afgifte van geldbedragen.

Hoedanigheid van ervaren succesvolle beleggingsorganisatie

Bij het oplichtingsmiddel dat bestaat uit het aannemen van een valse hoedanigheid, gaat het er in de kern om dat het handelen van de verdachte(n) ertoe kan leiden dat bij de ander een onjuiste voorstelling van zaken in het leven wordt geroepen met betrekking tot de 'persoon' van de verdachte, wat betreft diens hoedanigheid, waarbij die onjuiste voorstelling van zaken in het leven wordt geroepen teneinde daarvan misbruik te maken. De valse hoedanigheid hield bij [A] Ltd in dat werd voorgewend dat sprake was een ervaren en succesvolle beleggingsorganisatie.
[A] Ltd schetst in de brochure (D-527) het beeld van een zeer succesvol bedrijf met tien jaar ervaring in de handel in emissierechten. Het bedrijf was zo succesvol dat het, ‘klein gestart’ in 2002, is uitgegroeid tot een ‘wereldspeler’. Bij de firma werkt een ‘bevlogen team van professionals’.
Deze presentatie als succesvolle (potentiële) wederpartij is er klaarblijkelijk op gericht bij het beoogde slachtoffer een onjuiste voorstelling van zaken in het leven te roepen teneinde daarvan misbruik te maken.
[A] Ltd is in werkelijkheid helemaal geen succesvol bedrijf dat in tien jaar tijd is uitgegroeid tot een wereldspeler. [A] Ltd is pas sinds 25 juli 2012 opgericht en ingeschreven (D-559, p. 7) bij [B] in [plaats 1] , Engeland (D-559) door de agent ‘ [C] Ltd.’, derhalve nog geen vier maanden voordat de eerste belegger in oktober 2012 zijn emissierechten koopt.
Als directeur en enig aandeelhouder van [A] Ltd werd ingeschreven [betrokkene 2] (D-559, pag. 2 en 3). [betrokkene 2] is taxichauffeur en ontvangt een vergoeding voor het op zijn naam zetten van het bedrijf. [betrokkene 2] werd slechts gebruikt als stroman, onder andere bij het op zijn naam openen van de ING-bankrekening van [A] Ltd. in Nederland. Uit het feit dat deze katvanger [betrokkene 2] tevens eigenaar was van [A] Ltd moet worden afgeleid dat het ook niet de bedoeling was dat [A] Ltd zich zou ontwikkelen tot echte waardevolle beleggingsorganisatie, maar slechts diende als oplichtingsvehikel.
[medeverdachte 1] en [verdachte] waren op de hoogte van de valse hoedanigheid van [A] Ltd. Uit de afgeluisterde telecommunicatie tussen [medeverdachte 1] en [verdachte] , in combinatie met e-mailcorrespondentie, blijkt dat [medeverdachte 1] en [verdachte] wisten dat [betrokkene 2] slechts op papier directeur was van [A] Ltd.
Uit een telefoongesprek [0002] tussen [verdachte] en [betrokkene 2] blijkt dat [betrokkene 2] diezelfde dag nog 1.500 pond wil zien om zijn huur te betalen anders stopt hij er gelijk mee. Verder volgt uit e-mailcorrespondentie dat [verdachte] met [betrokkene 5] communiceert (met [medeverdachte 1] in de cc) via het e-mailadres [e-mailadres 1] . [verdachte] stuurt op 22 november 2012 een bericht naar dit adres, met [medeverdachte 1] in de cc, welk bericht hij aanvangt met “Dear [betrokkene 5] ” en waarin hij een aantal vragen stelt met onder andere vermelding van de namen “ [naam 2] ” en “ [naam 3] ”. Op diezelfde datum wordt vanaf dit e-mailadres gereageerd met onder meer de mededeling: “I am meeting with [betrokkene 2] to collect post etc” (D-1306). Voorts wijst het hof op een e-mailbericht vanaf dit adres van 2 januari 2013, gericht aan [verdachte] en [medeverdachte 1] , waarin onder meer wordt gezegd: “ [betrokkene 2] opened the letter for me today” en “need to attend the bank with [betrokkene 2] , who I shall also see tomorrow” (D-1307).
Door het gebruik van [betrokkene 2] als stroman moest kennelijk voor de buitenwereld verborgen blijven dat in werkelijkheid [betrokkene 5] de leiding had over [A] Ltd in Engeland. Uit het hierboven genoemde tapgesprek (blz. 3/5) blijkt verder dat [verdachte] niet wil dat [betrokkene 2] 100 of 200 k in handen krijgt via de ING-rekening en uit andere tapgesprekken blijkt dat [betrokkene 2] direct 1.500 pond wil ontvangen omdat hij er anders - naar de kern samengevat - uitstapt [2] . In een afgetapt telefoongesprek tussen [medeverdachte 1] en [verdachte] wordt besproken dat ze van ‘hem’ af willen ([0001], pag. 2).
Ook van een ‘bevlogen team van professionals’ bij [A] Ltd is geen sprake. [verdachte] was de gevolmachtigde van de bankrekening van [A] en verzorgde de inkoop van de emissierechten bij de firma’s [D] en [E] . Hij voerde de administratie van de verkopen aan de beleggers en probeerde volgens zijn eigen verklaring afnemers te vinden voor vrijwillige CO2-rechten, hetgeen echter (nog) niet zou zijn gelukt. [verdachte] is geen ‘professional’ op het terrein van beleggingen of CO2-rechten. Hij is pas medio 2012 begonnen met [A] Ltd en werkte daarvoor bij een bedrijf dat rubberboten verkocht (V16-02, p. 3).
De werkelijkheid met betrekking tot de 'persoon' van [A] Ltd, wat betreft haar hoedanigheid, was daarmee heel anders dan aan de beleggers is voorgespiegeld. [A] Ltd was geen beleggingsbedrijf, maar een oplichtingsvehikel, zonder geschiedenis, zonder bewezen trackrecord, zonder daadwerkelijke eigenaren en met een katvanger aan het hoofd.

Samenweefsel van verdichtsels

Het samenweefsel van verdichtsels zou hebben bestaan uit het valselijk en in strijd met de waarheid, in/aan de hand van brochures, e-mails, orderbevestigingen en/of gesprekken, jegens de beleggers ten aanzien van de aan hen voorgestelde aankoop vrijwillige emissierechten voorhouden dat:
a. [A] Ltd een groot verkoopkantoor in emissierechten was en/of al geruime tijd bestond en/of
b. de inleg volledig of grotendeels zou worden besteed aan de aankoop van vrijwillige CO2 emissierechten en/of dat er (vrijwel) geen kosten en/of commissie(s) (bij de beleggers) in mindering zou(den) worden gebracht op de inleg en/of
c. vrijwillige CO2 emissierechten een goede investeringsmogelijkheid waren voor particulieren en/of
d. over het algemeen altijd hun waarde behielden en/of schaars waren en steeds schaarser werden waardoor (verkoop)prijzen zouden stijgen en/of (hoge) rendementen te behalen waren en/of
e. [A] Ltd zich bezighield met het offsetten van emissierechten bij bedrijven en/of over een eigen offsetafdeling beschikte en/of structureel rendement realiseerde op basis van offset en/of
f. [A] Ltd vrijwillige CO2 emissierechten inkocht voor een prijs rond de euro 8,00/euro 9,00 en/of voldoende emissierechten in voorraad had en/of emissierechten uit voorraad verkocht en/of
g. de prijs van vrijwillige CO2 emissierechten als investeringsobject zoals die door andere aanbieders in rekening werd gebracht boven de euro 12,00 lag en/of
h. [A] Ltd onder toezicht stond van de Nederlandse Autoriteit Financiële Markten.
De hierboven vermelde mededelingen zouden in gesprekken met de beleggers en ook
in de aan hen toegezonden/uitgereikte brochure ‘ [naam 1] ’ zijn gedaan.

Vrijspraak van hetgeen onder c, d, e eerste deel, f, g en h staat vermeld

Niet is gebleken dat vrijwillige CO2 emissierechten geen goede investeringsmogelijkheid waren voor particulieren (c), of dat de mededelingen dat vrijwillige CO2 rechten over het algemeen altijd hun waarde behielden en/of schaars waren en steeds schaarser werden waardoor (verkoop)prijzen zouden stijgen en/of (hoge) rendementen te behalen waren (d) onjuist waren. Dat geldt ook voor de mededeling dat [A] zich bezighield met het offsetten van emissierechten bij bedrijven.
[verdachte] heeft pogingen gewaagd emissierechten aan bedrijven te verkopen (e, eerste deel).
Voorts is van de in de tenlastelegging genoemde mededelingen f, g en h niet gebleken dat zij de genoemde beleggers hebben bewogen tot het aangaan van de overeenkomsten voor de aankoop van de vrijwillige CO2 emissierechten en de afgifte van geldbedragen daarvoor.
[medeverdachte 1] , [verdachte] en [medeverdachte 2] zullen hiervan worden vrijgesproken.

Valsheid van het onder a, b en e, tweede deel vermelde.

Dat [A] Ltd een groot verkoopkantoor in emissierechten was en al geruime tijd bestond (a) is zoals eerder vermeld onjuist. [medeverdachte 1] en [verdachte] wisten dat [A] Ltd geen groot verkoopkantoor was en dat het bedrijf geleid werd door een stroman.
Ook is onjuist dat (b) de inleg volledig of grotendeels zou worden besteed aan de aankoop van vrijwillige CO2 emissierechten en/of dat er (vrijwel) geen kosten en/of commissie(s) (bij de beleggers) in mindering zou(den) worden gebracht op de inleg. De verkopers hebben aan de beleggers - die een aantal emissierechten kochten tegen een van te voren overeengekomen aankoopprijs - verteld dat de inleg volledig of grotendeels zou worden besteed aan de aankoop van de vrijwillige CO2 emissierechten en dat er (vrijwel) geen kosten en/of commissies in mindering zouden worden gebracht. In totaal zijn aan de Nederlandse en Belgische beleggers 43.721 emissierechten verkocht voor € 365.937,85. De inkoopprijs van deze emissierechten was € 90.839,76. Dit betekent dat slechts 24,82% van de door kopers ingelegde gelden is besteed aan de inkoop van de emissierechten [3] .
[medeverdachte 1] en [verdachte] wisten dat de inleg niet volledig of grotendeels zou worden besteed aan de aankoop van vrijwillige emissierechten, reeds gelet op hun wetenschap van de inkoopprijs van deze rechten voor [A] en de verkoopprijs aan de beleggers. Uit de inhoud van onder [verdachte] in beslag genomen gegevensdragers blijkt verder dat door [medeverdachte 1] en [verdachte] een overzicht is opgesteld (‘Overleg [...] ’ genoemd, naar de voornamen van verdachten [verdachte] en [medeverdachte 1] ), waarin per belegger is aangegeven welke (aanzienlijke) bedragen uit diens inleg dienden te worden uitbetaald aan [verdachte] en [medeverdachte 1] , hun medeverdachten en eventuele anderen die bij de verkoop aan de betreffende belegger waren betrokken. [medeverdachte 1] en [verdachte] wisten dat het grootste deel van de door de beleggers ingelegde gelden, in strijd met de mededelingen daarover aan de beleggers, niet werd besteed aan de aankoop van vrijwillige CO2 emissierechten, maar door hen en hun medeverdachten werd opgestreken.
Voorts was alleen [verdachte] de persoon binnen [A] Ltd die zou hebben geprobeerd emissierechten te verkopen aan bedrijven (offset), maar hij zou daar nog niet in zijn geslaagd. Daarom is in elk geval onjuist de mededeling dat [A] Ltd over een eigen offsetafdeling beschikte en een structureel rendement realiseerde op basis van de offset (e, tweede gedeelte).
Als de vertrouwenwekkende aard, het aantal en de indringendheid van de aan de beleggers gedane (deels dus leugenachtige) mededelingen in onderling verband en samenhang worden bezien, is duidelijk dat bij de beleggers door dat samenweefsel een onjuiste voorstelling van zaken in het leven is geroepen.
Zoals uit de verklaringen van de beleggers blijkt zijn de beleggers [benadeelde 1] , [benadeelde 2] , [benadeelde 3] , [benadeelde 6] , [benadeelde 4] , [benadeelde 7] , [benadeelde 9] , [benadeelde 10] , [benadeelde 11] en [benadeelde 12] door de oplichtingsmiddelen bewogen tot de aankoop van de emissierechten.
De raadsvrouw heeft bepleit dat de verklaring van de getuige [benadeelde 3] bij de FIOD van het bewijs moet worden uitgesloten, omdat de getuige is overleden en daarom niet door de verdediging kan worden gehoord.
Dit verweer wordt verworpen. De verklaring van [benadeelde 3] wordt in belangrijke mate ondersteund door de verklaring van de (gewezen) medeverdachte [medeverdachte 4] en er is geen reden aan de juistheid te twijfelen.
Voor wat betreft het oplichten van de belegger [benadeelde 8] wordt het navolgende overwogen. [medeverdachte 1] en [verdachte] hebben verzocht de belegger [benadeelde 8] te horen. Op het naar Zuid-Afrika uitgestuurde rechtshulpverzoek [benadeelde 8] te horen als getuige is geen reactie gekomen. Voor de vraag of [benadeelde 8] is opgelicht is haar eerder afgelegde verklaring van groot belang. Aangezien de verdediging die verklaring niet heeft kunnen toetsen is voor haar oplichting onvoldoende wettig bewijs hetgeen leidt tot vrijspraak op dit onderdeel.

Medeplegen [verdachte]

heeft in de ten laste gelegde periode werkzaamheden verricht voor de in juli 2012 opgerichte Engelse vennootschap [A] Ltd. Het doel van [A] Ltd was het verkopen van vrijwillige CO2 emissierechten aan beleggers. In Engeland waren bij [A] Ltd onder meer betrokken [betrokkene 5] en [betrokkene 6] . Als directeur van [A] Ltd was ingeschreven [betrokkene 2] .
heeft verklaard dat [betrokkene 5] en [betrokkene 6] hem hebben gevraagd de verkoop van de vrijwillige CO2 emissierechten in Nederland te organiseren. [verdachte] heeft hierover besprekingen gevoerd met [medeverdachte 1] en [medeverdachte 2] , waarna het verkoopkantoor van [medeverdachte 2] in Duitsland bij wijze van ‘pilot’ is begonnen met de verkoop van vrijwillige CO2 emissierechten aan Nederlandse beleggers. Vervolgens hebben [verdachte] en [medeverdachte 1] en [medeverdachte 2] personen benaderd om de emissierechten in Nederland te verkopen. Dit heeft geresulteerd in twee aanvullende verkoopkanalen, aangeduid als ‘kantoor [F] ’ en ‘kantoor [G] ’ ( [plaats 3] ). Voor het opzetten van het verkoopkantoor in [plaats 2] zijn [betrokkene 1] en [medeverdachte 3] benaderd, die een kantoorruimte hebben gehuurd en personeel hebben aangetrokken om de emissierechten te verkopen. Voor kantoor [G] is [betrokkene 4] benaderd, die zijn contacten [medeverdachte 4] en [betrokkene 3] heeft aangezocht om de emissierechten aan beleggers aan te bieden. Vanuit al deze drie verkoopkanalen zijn (potentiële) klanten door verkopers benaderd en zijn de vrijwillige CO2 emissierechten verkocht aan onder meer de bovengenoemde beleggers.
[verdachte] heeft met [medeverdachte 1] in meerdere opzichten de regie gehouden over de informatievoorziening aan en de bedrijfsvoering van de verkoopkanalen.
Ten aanzien van de verkoop oefenden [verdachte] en [medeverdachte 1] bij kantoor [F] en kantoor [G] controle uit over de productinformatie en de inhoud van de verkoopgesprekken. Zij gingen meermalen op bezoek op het kantoor [F] om de verkopers te voorzien van informatie. Tevens voerden zij (telefonisch of in persoon) overleg met de leiding van dit kantoor ( [medeverdachte 3] en [betrokkene 1] ), maakten zij afspraken over de voortgang van de werkzaamheden en lieten zij zich van de vorderingen ten aanzien van de verkoop steeds op de hoogte brengen. Ook met het kantoor [G] , in de persoon van [betrokkene 4] , heeft [verdachte] intensief contact onderhouden. [verdachte] heeft de aan dit kantoor verbonden verkopers [medeverdachte 4] en [betrokkene 3] voorzien van de productinformatie. [verdachte] is bovendien persoonlijk met [medeverdachte 4] meegegaan naar het verkoopgesprek met de belegger [benadeelde 3] om, naar hij zelf heeft verklaard, zeker te zijn dat de productinformatie goed zou worden overgebracht.
Voorts zijn de website van [A] Ltd en de brochure ‘ [naam 1] ’, die op de website was geplaatst en aan potentiële beleggers is verstrekt, onder verantwoordelijkheid van [verdachte] tot stand gekomen. [verdachte] heeft ook verklaard dat hij de inhoud van de brochure tot zich heeft genomen [4] .
De website is in opdracht van [verdachte] gebouwd. Zowel [verdachte] als [medeverdachte 1] hebben zich intensief met de inhoud van deze website bemoeid. Voor de brochure heeft [verdachte] de teksten aangeleverd.
Wanneer een belegger besloot over te gaan tot aankoop van de vrijwillige CO2 emissierechten, werd de administratieve afhandeling daarvan door [verdachte] gedaan. Hij verzond de contracten, ontving deze ondertekend retour en controleerde de inhoud. Als de verkoop van de vrijwillige CO2 emissierechten was voltooid, boekte de belegger, volgens het contract, de aankoopsom over naar in de regel de ING-bankrekening van [A] die door [verdachte] werd beheerd. [verdachte] heeft met een gering gedeelte van het aldus ontvangen geldbedrag vervolgens emissierechten ingekocht bij de beheerdersfirma’s [D] en [E] . Per emissierecht bedroeg de door [A] Ltd gehanteerde aankoopprijs voor de belegger namelijk € 8,- à € 9,-, terwijl de inkoopprijs voor [A] circa € 2,- bedroeg. De rest van het ontvangen bedrag werd al dan niet met tussenkomst van de Deense firma [H] uitbetaald aan [verdachte] zelf, [medeverdachte 1] en [medeverdachte 2] en eventuele andere betrokkenen bij de verkoop aan de betreffende belegger. Over de verdeling van het geld hebben [verdachte] , [medeverdachte 1] en [medeverdachte 2] gezamenlijk afspraken gemaakt.
Verkopers van [A] hebben [verdachte] omschreven als de persoon waaraan zij verantwoording aflegden. Uit voornoemde feiten en omstandigheden volgt dat [verdachte] een leidinggevende rol heeft gehad bij het hiervoor omschreven verkoopproces van de vrijwillige CO2 emissierechten. [verdachte] heeft voor zijn werkzaamheden voor [A] Ltd een aanzienlijke vergoeding ontvangen.
Het voorgaande dwingt tot de conclusie dat [verdachte] in nauwe en bewuste samenwerking met anderen de vrijwillige CO2 emissierechten heeft verkocht en daarbij een bijdrage van voldoende gewicht heeft geleverd voor het medeplegen ten aanzien van de oplichting van de beleggers die hiervoor zijn genoemd.

Deelneming aan een “criminele organisatie” (feit 3)

(…).
Hiervoor is overwogen dat [verdachte] en [medeverdachte 1] - via zijn vennootschap [I] B.V. - een leidende rol hebben gespeeld in de organisatie, die onder de vlag van [A] Ltd CO2 vrijwillige emissierechten aan beleggers heeft verkocht door middel van valsheid in geschrift en oplichting. Zij hebben de verkoop van vrijwillige CO2 emissierechten geïnitieerd, de verkooporganisaties in [plaats 2] en [plaats 3] opgezet en geleid en zij hebben een brochure laten maken. Zij voorzagen de verkopers van productinformatie, hebben de website opgezet en onderhielden contact met de lokale leiders van de verkooporganisaties in [plaats 2] en [plaats 3] . Van de verkoopopbrengst van deze emissierechten heeft [verdachte] een aanzienlijk gedeelte opgestreken. Bewezen is daarom dat [verdachte] van 1 juli 2012 tot en met 5 november 2013 heeft deelgenomen aan de criminele organisatie, [die] op dat moment werd gevormd door hem, [medeverdachte 1] , [A] Ltd. en anderen.”

Het eerste middel

De klacht
8. Het eerste middel bevat – kort gezegd – de klacht dat het hof de verklaring van [benadeelde 3] voor het bewijs van medeplegen van oplichting (feit 1) heeft gebruikt, terwijl de verdediging ten aanzien van die getuige geen effectieve mogelijkheid heeft gehad om het ondervragingsrecht uit te oefenen.
De processuele gang van zaken
9. Blijkens het proces-verbaal van de terechtzitting van 7 april 2022 heeft het hof het verzoek om [benadeelde 3] als getuige op te roepen toegewezen en bepaald dat deze getuige ter terechtzitting zal worden gehoord. Op de terechtzitting van 20 april 2023 heeft de verdediging blijkens het daarvan opgemaakte proces-verbaal in aanvulling op de pleitnota het volgende aangevoerd:

Niemand kan vertellen waarom de beleggers zijn bewogen tot de aankoop van de emissierechten. De verklaringen van verschillende beleggers en getuigen kunnen ook niet worden gebruikt om bijvoorbeeld de oplichting van [benadeelde 3] te gebruiken. De verklaringen van [benadeelde 3] bij de FIOD moet van het bewijs worden uitgesloten. Zij kan niet meer worden bevraagd, want zij is overleden. Ook de getuige [benadeelde 8] kon niet binnen de gestelde termijn worden bevraagd. Gelet daarop vraag ik u de verdachte van deze beleggers vrij te spreken. De verklaring van [medeverdachte 4] is niet ondersteunend en niet betrouwbaar. [5]
10. Ten aanzien van dit verzoek heeft het hof (arrest p. 10) overwogen (ik herhaal):

De raadsvrouw heeft bepleit dat de verklaring van de getuige [benadeelde 3] bij de FIOD van het bewijs moet worden uitgesloten, omdat de getuige is overleden en daarom niet door de verdediging kan worden gehoord.
Dit verweer wordt verworpen. De verklaring van [benadeelde 3] wordt in belangrijke mate ondersteund door de verklaring van de (gewezen) medeverdachte [medeverdachte 4] en er is geen reden om aan de juistheid te twijfelen.
11. De tot het bewijs gebruikte verklaring van [benadeelde 3] luidt als volgt (aanvulling p. 2-3):

[medeverdachte 4] kwam bij me en vertelde toen dat ik zou kunnen gaan beleggen in CO2-emissierechten. Hij heeft mij alleen dingen verteld over [A] . Hij had contacten met [A] en vroeg of ik het goed vond of hij iemand meenam. Dat was geen probleem en zo kwam [medeverdachte 4] een keer op bezoek met een persoon die [verdachte] heette. U noemt de naam [verdachte] , dat was volgens mij inderdaad de naam.
Als ik terugkijk op het gesprek met [medeverdachte 4] en [verdachte] kan ik niet zeggen wie er nu eigenlijk precies de verkoper is geweest. [verdachte] deed net zo zijn best als [medeverdachte 4] . Ik kreeg het idee dat [medeverdachte 4] [verdachte] de man vond. Misschien zou je kunnen zeggen dat [medeverdachte 4] tegen [verdachte] opkeek.
Het viel me wel op dat [verdachte] wilde dat ik zoveel mogelijk zou investeren. Hij keek om zich heen en zei dingen als: maar u zit hier toch goed en u bent toch niet van plan om te verbouwen, u heeft toch niet zoveel geld meer nodig.
Uiteindelijk is op 15 mei van mijn bankrekening [rekeningnummer 2] een bedrag van € 74.995,20 overgeschreven naar bankrekening [rekeningnummer 1] van [A] .
Ik ging er vanuit dat het gehele bedrag dat ik had gestort volledig besteed zou worden aan emissierechten. Er is niet gesproken over onkosten die [A] bij mij in rekening zou brengen. Ik heb volgens het contract 8.929 C02 certificaten ( [...] ) aangeschaft.
[A] zou een internationaal opererend bedrijf zijn, met onder andere een vestiging in Londen.
(hof: Voorgehouden wordt - naar de kern - dat de helft van het bedrag dat door [benadeelde 3] is overgemaakt is opgegaan aan commissies. Haar wordt gevraagd wat zij ervan vindt)
Schandalig, wat moet ik daarvan zeggen. De vraag of ik het bedrag ook zou hebben gegeven als ik geweten zou hebben dat 50% van mijn inleg uitbetaald zou worden als commissie is haar beantwoorden. Natuurlijk zou ik dat niet hebben gedaan.
Wat kunt u zich herinneren met betrekking tot het gesprek waar [verdachte] bij aanwezig is geweest. Wat was zijn rol?
[verdachte] ging zeker mee voor de verkoop. Hij is echt wel betrokken geweest bij de verkoop. Hij liegt dus als hij zegt dat hij niet betrokken was bij de verkoop. [medeverdachte 4] heeft wel alles voor mij geregeld, maar mijn indruk was dat dit onder leiding van [verdachte] ging.
12. De verklaring van [medeverdachte 4] , één van de medeverdachten c.q. één van de verkopers van de emissierechten, voor zover opgenomen in de aanvulling op het verkorte arrest (p. 11-12), luidt als volgt:

[betrokkene 4] heeft mij in contact gebracht met [verdachte] in het eerste kwartaal van 2013. Zij hebben mij uitgenodigd voor een gesprek. Zij hadden een interessant product. Die bespreking heeft plaatsgevonden in [plaats 3] bij [betrokkene 4] op kantoor. Dat kantoor was gevestigd in het [G] . Tijdens het gesprek heeft [verdachte] het verhaal over het product verteld. Alle informatie kwam van [verdachte] . Van [A] weet ik dat zij zijn opgericht in 2012 en zich nu gingen toeleggen op Co2 emissierechten. Verder de informatie in de vorm van een map die ik van [verdachte] heb gekregen. Via [betrokkene 4] heb ik de naam [medeverdachte 1] wel eens gehoord.
Ik kreeg een percentage van 12,5% van de transacties die ik realiseerde. Ik kreeg mijn commissie van [betrokkene 4] . Ik heb mijn commissie aan [betrokkene 4] gefactureerd. Ik heb 2 klanten gefactureerd en betaald gekregen. Mijn eerste twee klanten waren [benadeelde 3] en [benadeelde 7] .
Als de helft van het geld naar [A] Ltd, gegaan is, is mij niet de juiste informatie verstrekt.
Bent u bekend met de inkoopprijs van ongeveer 2 euro?
Dat is een heel ander bedrag dan rond de € 7,50 wat mij door [verdachte] steeds is verteld.
Ik heb aan [verdachte] gevraagd om mee te gaan naar [benadeelde 3] .
Ik ben het gesprek begonnen waarbij ik [verdachte] heb geïntroduceerd en de emissierechten kort heb besproken en al vrij snel heeft [verdachte] het gesprek van mij overgenomen. Ik herinner mij dat [verdachte] door bleef praten totdat [benadeelde 3] bereid was € 75.000,- te investeren. Het verkoopverhaal is door [verdachte] gehouden. Na het gesprek zijn we naar mijn huis gegaan en daar heeft [verdachte] de gegevens van [benadeelde 3] in het systeem ingevuld en het contract uitgeprint. Ik ben met het contract naar [benadeelde 3] terug gegaan om het te laten tekenen. Op het verkoopcontract heb ook ik mijn handtekening gezet. Na de ondertekening heb ik het contract opgestuurd naar [verdachte] . Volgens mij vertellen [benadeelde 3] en ik hetzelfde. Volgens mij is [verdachte] wel degelijk mee geweest om te verkopen.
Wat is er verteld over [A] Ltd. activiteiten in de offset van emissierechten?
[A] Ltd was dat aan het opzetten en als zich daar nieuwe klanten zouden aanmelden, zouden die de emissierechten kunnen overnemen van de klanten. Volgens mij is offset de verkoop van emissierechten van bestaande klanten, zoals [benadeelde 3] . Emissierechten zouden in de toekomst verkocht kunnen worden aan klanten van [A] voor een dan te bepalen prijs. [benadeelde 3] zou zelf ook een koper mogen vinden.
Kwam het door het verhaal en zo ja, wat precies in het verhaal was het dan dat het zo geloofwaardig maakte?
Ja, het verhaal en een mooie map en mooie brochure en mooie website, dat zag er allemaal goed uit.
Op 8 oktober 2013 factureert [betrokkene 4] middels zijn bedrijf [J] Ltd. Een bedrag van € 999,00 voor marketing fee in de verkoop aan [benadeelde 7] . Wat kunt u ons vertellen over de rol van [betrokkene 4] in de verkoop, van emissierechten aan [benadeelde 7] ?
Ik herken nu de naam van het bedrijf van [betrokkene 4] . [betrokkene 4] heeft een aanstelling bij [A] Ltd, of bij [verdachte] , dat weet ik niet precies. [betrokkene 4] factureert dus bij [A] Ltd of bij [verdachte] en ik factureer normaal bij [betrokkene 4] .
Ik weet nog heel zeker dat [betrokkene 4] en ik 50/50 zouden doen. Als ik 12,5% zou krijgen is het provisiebedrag kennelijk 25% geweest. Het klopt dat ik van [verdachte] een map over CO2 emissierechten heb gekregen. Dat was een presentatiemap. Op de vraag of ik daar ook informatie uit haalde, antwoord ik: Ja, althans die kon ik gebruiken in mijn sales. [betrokkene 7] vraagt wat er in die map zat. Er zat een gelikte brochure in met prijzen en een aantal mooie plaatjes en daarnaast de aanvullende informatie van [verdachte] .
Nu ik u dit hoor dicteren zeg ik u dat [verdachte] zelf ook al had aangeboden om mee te gaan naar klanten. [betrokkene 7] vraagt mij hoeveel commissie ik voor de transactie van 75.000 euro met [benadeelde 3] heb gekregen. Dat was 12,5%. Het zou goed kunnen dat dat 9375 euro is geweest, dat zou ik moeten uitrekenen.
De toelichting op de klacht
13. In de toelichting op het middel wordt betoogd dat de verklaring van [benadeelde 3] niet in belangrijke mate wordt ondersteund door de verklaring van [medeverdachte 4] omdat die verklaring geen informatie bevat over de vraag of jegens [benadeelde 3] oplichtingsmiddelen zijn aangewend en over de vraag waardoor [benadeelde 3] is bewogen tot de aankoop van emissierechten.
14. De verklaring van [benadeelde 3] is volgens de stellers van het middel dan ook ‘
decisive’ voor de veroordeling voor oplichting van [benadeelde 3] . De stellers van het middel betogen dat het gebruik voor het bewijs van de verklaring van [benadeelde 3] niet verenigbaar is met het door artikel 6 EVRM gewaarborgde recht op een eerlijk proces, temeer nu het hof in het arrest niet heeft laten zien dat het is nagegaan of de procedure als geheel voldoet aan dit gewaarborgde recht. Zonder die nadere motivering is het oordeel van het hof onbegrijpelijk, aldus de stellers van het middel.
Het beoordelingskader
15. De algemene lijnen van de rechtspraak over het gebruik van getuigenverklaringen voor het bewijs in het geval de verdediging deze getuige niet heeft kunnen ondervragen, zijn zeer recent door de Hoge Raad in het arrest van 4 februari 2025, ECLI:NL:HR:2025:181, als volgt onder woorden gebracht:

2.9.1 In gevallen waarin de rechter voor het bewijs gebruik wil maken van een door een getuige afgelegde verklaring, terwijl de verdediging – ondanks het nodige initiatief – niet een behoorlijke en effectieve mogelijkheid heeft gehad om ten aanzien van die getuige het ondervragingsrecht uit te oefenen, moet de rechter nagaan of het proces als geheel eerlijk is verlopen. Hierbij zijn – met het oog op de beoordeling of de procedure in haar geheel voldoet aan het door artikel 6 EVRM gewaarborgde recht op een eerlijk proces – van belang (i) de reden dat het ondervragingsrecht niet kan worden uitgeoefend met betrekking tot een getuige van wie de verklaring voor het bewijs wordt gebruikt, (ii) het gewicht van de verklaring van de getuige, binnen het geheel van de resultaten van het strafvorderlijke onderzoek, voor de bewezenverklaring van het feit, en (iii) het bestaan van compenserende factoren, waaronder ook procedurele waarborgen, die compensatie bieden voor het ontbreken van een ondervragingsgelegenheid.
2.9.2 Voor de beoordeling of wordt voldaan aan de eisen van een eerlijk proces, is het gewicht van de verklaring van de betreffende getuige in de bewijsconstructie een belangrijke beoordelingsfactor. Dat doet er echter niet aan af dat ook de aanwezigheid van een goede reden voor het niet kunnen ondervragen van de getuige en het bestaan van compenserende factoren in die beoordeling moeten worden betrokken, waarbij al deze beoordelingsfactoren in onderling verband moeten worden beschouwd. Naarmate het gewicht van de verklaring van de getuige groter is, is het – wil de verklaring voor het bewijs kunnen worden gebruikt – des te meer van belang dat een goede reden bestaat voor het niet bieden van een ondervragingsgelegenheid en dat compenserende factoren bestaan. (Vgl. HR 20 april 2021, ECLI:NL:2021:576, rechtsoverwegingen 2.12.2 en 2.12.3, en HR 12 oktober 2021, ECLI:NL:HR:2021:1418, rechtsoverweging 2.4.2.).
De bespreking van het middel
16. De hierboven weergegeven processuele gang van zaken houdt in dat het hof op verzoek van de verdediging heeft bevolen dat [benadeelde 3] ter terechtzitting zal worden opgeroepen om als getuige te worden gehoord. Bovendien valt uit de stukken op te maken dat deze getuige op enig moment is komen te overlijden. De verdediging heeft vervolgens betoogd dat de (politie)verklaring van [benadeelde 3] niet tot het bewijs kan worden gebruikt op de grond dat de verdediging niet in de gelegenheid is geweest om deze getuige te ondervragen. Het hof heeft de door [benadeelde 3] afgelegde verklaring niettemin voor het bewijs gebruikt en heeft in reactie op het verweer geoordeeld dat “
de verklaring van [benadeelde 3] in belangrijke mate wordt ondersteund door de verklaring van de (gewezen) medeverdachte [medeverdachte 4] en er geen reden is om aan de juistheid te twijfelen”.
17. Het hof heeft zich in het bestreden arrest niet uitgelaten over de vraag of er een goede reden bestaat voor het ontbreken van een gelegenheid om de getuige [benadeelde 3] te ondervragen en evenmin over de vraag of en, zo ja, op welke wijze deze schending van de verdedigingsrechten vatbaar is voor compensatie. ‘s Hofs oordeel dat de (politie)verklaring van [benadeelde 3] “
in belangrijke mate” steun vindt in de verklaring van [medeverdachte 4] , laat bovendien open of het hof de verklaring van [benadeelde 3] doorslaggevend (‘
decisive’) acht voor de bewezenverklaring van een jegens haar begane oplichting. Kortom, indien het hof al met inachtneming van alle beoordelingsfactoren is nagegaan of het proces als geheel ‘eerlijk’ (in de zin van artikel 6 lid 1 EVRM) is verlopen, kan in elk geval worden geconstateerd dat het hof dit niet, althans slechts zeer beknopt in zijn uitspraak tot uitdrukking heeft gebracht.
18. Ik acht dat onwenselijk. Reeds in die gevallen waarin binnen de bewijsvoering wellicht geen doorslaggevend gewicht, maar duidelijk wel ‘
significant weight’ toekomt aan de verklaring van een getuige die – ondanks het nodige initiatief daartoe – niet door de verdediging kon worden ondervraagd, is het raadzaam dat de rechter die overweegt om deze getuigenverklaring tot het bewijs te bezigen aan de hand van alle voorgeschreven beoordelingsfactoren nagaat of het proces als geheel eerlijk is verlopen. [6] Ingeval de uitkomst hiervan is dat de rechter in artikel 6 EVRM geen belemmering ziet voor het gebruik van de verklaring van de niet-ondervraagde getuige tot het bewijs, is het bovendien raadzaam dat hij dit oordeel aan de hand van alle voorgeschreven beoordelingsfactoren motiveert. Laat de rechter dat laatste na, dan zullen de Hoge Raad en het EHRM op geleide van hierover ingediende klachten uitsluitend op het eigen kompas moeten navigeren.
19. Het verzuim om in gevallen als deze het proces als geheel uitdrukkelijk te toetsen op zijn verenigbaarheid met de eisen van artikel 6 EVRM hoeft niet zonder meer tot cassatie te leiden. Indien ondanks dat verzuim uit de uitspraak kan worden opgemaakt waarom de rechter van oordeel is dat het proces als geheel eerlijk is verlopen, kan de Hoge Raad dit oordeel zo nodig op zijn begrijpelijkheid toetsen, [7] ook al is die toets vermoedelijk indringender dan ingeval de rechter zijn oordeel hierover wél onder woorden heeft gebracht.
20. Over die toets in deze zaak het volgende. Voor wat betreft het gewicht van de verklaring van [benadeelde 3] in de bewijsconstructie als geheel, valt te constateren dat het hof die verklaring heeft gebruikt om te staven (1) dat [benadeelde 3] is verteld dat [A] een internationaal opererend bedrijf is, (2) dat de verdachte bij de verkoop van emissierechten aan [benadeelde 3] een dominante rol heeft vervuld, (3) dat [benadeelde 3] onwetend is gelaten van het disproportionele aandeel van commissies c.q. kosten in haar totale inleg, en (4) dat [benadeelde 3] niet tot inleg zou zijn overgegaan indien zij hiervan zou hebben geweten.
21. Nu de vergelijking met de verklaring van [medeverdachte 4] . Uit zijn hierboven weergegeven verklaring kan worden opgemaakt dat [benadeelde 3] (door [medeverdachte 4] ) is verteld over [A] , maar dat uiteindelijk de verdachte “
het verkoopverhaal” heeft gehouden op basis waarvan [benadeelde 3] tot aankoop van emissierechten is overgegaan. Bovendien verklaarde [medeverdachte 4] over een bedrag van 25% van de inleg die (alleen al) als commissie aan hem en zijn collega [betrokkene 4] is uitgekeerd. Daarmee dekt de verklaring van [medeverdachte 4] dus wel enige, maar niet alle onderdelen van de verklaring van [benadeelde 3] . In zoverre hebben de stellers van het middel een punt.
22. De verklaringen van [benadeelde 3] en [medeverdachte 4] staan in de bewijsvoering echter niet op zichzelf. Het hof heeft evident alle bewijsmiddelen in onderlinge samenhang beschouwd. Uit de hierboven weergegeven bewijsoverwegingen van het hof, alsook uit de (in de aanvulling opgenomen) verklaringen van de beleggers [benadeelde 1] , [benadeelde 2] , [benadeelde 6] , [benadeelde 7] , [benadeelde 9] , [benadeelde 10] , [benadeelde 11] en [benadeelde 12] valt op te maken dat ‘het verkoopverhaal’ steevast inhield dat de beleggers via een bonafide tussenpersoon ( [A] ) tegen een zeer gunstige koers emissierechten kochten, zonder dat commissie en kosten in mindering zouden worden gebracht. In werkelijkheid waren die emissierechten door [A] ingekocht voor een fractie van het bedrag waarvoor zij aan de beleggers werden geleverd. Het verschil verdween in de zakken van de verdachte en zijn medewerkers. De presentatie van een listig samenweefsel van hele en halve onwaarheden vormde, zo valt ’s hofs oordeel te verstaan, de modus operandi van de verdachte. Hieruit heeft het hof kennelijk afgeleid dat deze karakteristieke werkwijze niet alleen met succes is toegepast bij de verkoop van emissierechten aan de hiervoor opgesomde beleggers, maar ook bij de verkoop van emissierechten aan [benadeelde 3] .
23. Dat schakelbewijs van betekenis kan zijn voor de toets of het proces als geheel verenigbaar is met de eisen van een eerlijk proces, kan worden opgemaakt uit rechtspraak van het EHRM, waarbij met name de zogeheten KitKat-zaak in het oog springt. [8]
24. Gelet op het voorgaande, meen ik dat in de bewijsmotivering van het hof besloten ligt dat de verklaring van [benadeelde 3] niet doorslaggevend is voor de bewezenverklaring en dat de procedure als geheel – ondanks het ontbreken van een behoorlijke en effectieve mogelijkheid om [benadeelde 3] te ondervragen – voldoet aan het door artikel 6 EVRM gewaarborgde recht op een eerlijk proces. Dit oordeel getuigt niet van een onjuiste rechtsopvatting en is ook overigens niet onbegrijpelijk. [9]
25. Het middel kan niet tot cassatie leiden. [10]

Het tweede middel: feit 2

26. In het tweede middel zijn twee deelklachten omtrent het bewijs van feit 2 (medeplegen opzettelijk gebruikmaken van vals geschrift) geformuleerd. De eerste deelklacht komt op tegen het oordeel dat de door de verdachte gebruikte valse brochure van [A] (‘ [naam 1] ’) een geschrift is ‘dat bestemd is tot bewijs van enig feit’. De tweede deelklacht houdt in dat het hof niet heeft gerespondeerd op een uitdrukkelijk onderbouwd standpunt van de verdediging.
De eerste deelklacht van het tweede middel: is de brochure bestemd om tot bewijs van enig feit te dienen?
De eerste deelklacht
27. Het oordeel van het hof dat de brochure een geschrift als bedoeld in artikel 225 Sr oplevert, getuigt volgens de stellers van het middel van een onjuiste rechtsopvatting omdat het er immers niet om gaat of ‘
mededelingendie bestemd zijn tot bewijs van enig feit te dienen’ zijn gedaan, maar of het
geschriftwaarin deze mededelingen zijn gedaan een dergelijke bewijsbestemming heeft. Dat is bij de brochure in kwestie niet het geval, aldus de stellers van het middel.
Het oordeel van het hof
28. Het hof heeft omtrent de voornoemde brochure als volgt geoordeeld (ik herhaal, onderstreping mijnerzijds):

Is er bij de brochure ‘ [naam 1] ’ (D-527) sprake van een vals geschrift?
[medeverdachte 1] , [verdachte] en [medeverdachte 2] wordt verweten dat zij van 1 juli 2012 tot en met 5 november 2013 opzettelijk gebruik hebben gemaakt van een vals geschrift, te weten de brochure ‘ [naam 1] ’ (D-527). Allereerst zal het hof nagaan of er in de brochure onjuistheden staan die als valsheden kunnen worden aangeduid. Deze vraag zal deels bevestigend worden beantwoordt, waarna later in het arrest de vraag zal worden beantwoord of [medeverdachte 1] , [verdachte] en [medeverdachte 2] te dier zake een strafrechtelijk verwijt valt te maken.
(…)
Verdere beoordeling van het onder a en e vermelde
Wel acht het hof bewezen dat de in de tenlastelegging vermelde mededelingen dat (a) [A] Ltd klein was gestart in 2002 en uitgegroeid was tot een wereldspeler en dat de aangeschafte carbon credits werden bewaard onder de hoofdrekening van een beheerder, die onder het toezicht viel van (de Zwitserse toezichthouder) Verein zur Qualitätssicherung von Finanzdienstleistungen, bij een door de Verenigde Naties (VN) goedgekeurd internationaal Carbon Credit Register, vals en in strijd met de waarheid waren.
Deze mededelingen stonden in de brochure ‘ [naam 1] ’ (D-527), maar stemmen niet overeen met de werkelijkheid.
In de eerste plaats is [A] Ltd (a) niet in 2002 begonnen. Deze Engelse vennootschap is pas op 25 juli 2012 opgericht en ingeschreven (D-559, p. 7) in het Engelse handelsregister. Op de tweede plaats valt [A] Ltd niet te kwalificeren als wereldspeler. Zij richtte zich, naast de activiteiten van [betrokkene 5] in Engeland, alleen op de Nederlandse markt en verkeerde daarmee nog in een aanvangsfase.
Tot slot is de mededeling dat de aangeschafte carbon credits werden bewaard onder de hoofdrekening van een beheerder, die onder het toezicht viel van de genoemde Zwitserse toezichthouder, bij een door VN goedgekeurd internationaal Carbon Credit Register, eveneens vals en in strijd met de waarheid. Uit de bij de FIOD afgelegde verklaring van getuige [getuige] (G-51-01, pag. 6), coördinator registratie emissiehandel bij de Nederlandse Emissieautoriteit, blijkt dat de VN registers goedkeurt voor het verplichte systeem van emissiehandel tussen landen (op basis van het Kyoto-protocol).
De VN keurt niet een register goed waarin zich vrijwillige CO2 emissierechten kunnen bevinden en vrijwillige CO2 emissierechten bijgevolg niet worden gehouden in een register dat door de VN is goedgekeurd. Ook door deze mededeling is de werkelijkheid geweld aan gedaan.
Al met al is bewezen dat de brochure ten aanzien van het achter a en e vermelde valselijk is opgemaakt,
waarbij het – gelet op de aard van de mededelingen – gaat om mededelingen die bestemd zijn tot bewijs van enig feit te dienen. (…)”
Het beoordelingskader: de eis dat het geschrift bestemd is om tot bewijs van enig feit te dienen
29. De tenlastelegging en bewezenverklaring zijn toegesneden op de leden 1 en 2 van artikel 225 Sr. Om die reden moet worden aangenomen dat de in de bewezenverklaring voorkomende term ‘bestemd om tot bewijs van enig feit te dienen’ is gebruikt in de betekenis die deze heeft in artikel 225 lid 1 Sr.
30. Volgens de bewoordingen van artikel 225 Sr zijn de daarin omschreven strafbaarstellingen uitsluitend van toepassing op een geschrift “
dat bestemd is om tot bewijs van enig feit te dienen”. Van belang is dus of het geschrift in kwestie een bewijsbestemming heeft. ‘Bewijsbestemming’ houdt in dat aan het geschrift in het maatschappelijk verkeer betekenis voor het bewijs van enig feit pleegt te worden toegekend. [11] Van belang is zodoende de
aardvan het geschrift, oftewel de
functiedie een dergelijk geschrift in het maatschappelijk verkeer
pleegtte vervullen. Het gaat om meer objectief vast te stellen karakteristieken van het geschrift, niet om de bestemming die de opsteller van het geschrift daaraan heeft bedoeld te geven. [12] Bakker betoogt dat het hier gaat om de vraag “
of een gemiddelde burger in het algemeen vertrouwen zal stellen in het betreffende stuk, dan wel bepaalde maatschappelijke instanties in het stuk vertrouwen plegen te schenken”. [13]
31. Zo pleegt een diploma in het maatschappelijk verkeer te worden gebruikt én aanvaard als bewijs dat de daarin genoemde kandidaat aan de exameneisen heeft voldaan. Op zo’n geschrift wordt in het maatschappelijk verkeer vertrouwd. Dat geldt niet voor het briefje op de keukentafel met de mededeling: “
Ik ben geslaagd!” Andere voorbeelden van geschriften met bewijsbestemming zijn te vinden in artikel 226 Sr (strafverzwaring bij onder meer authentieke akten, aandelen, krediet- of handelspapier). Voorbeelden uit de rechtspraak zijn uittreksels uit het bevolkingsregister, [14] ontslagbewijzen, [15] ambtelijke reisdeclaraties, [16] offertes, [17] volmachten, [18] en een proces-verbaal van politie omtrent hetgeen door de verbalisant uit de mond van de getuige is opgetekend. [19]
32. Een vrij recent geval waarin het onderwerpelijke geschrift naar het oordeel van de Hoge Raad géén bewijsbestemming had, betreft geschriften die als bezwaarschriften tegen ambtshalve opgelegde aanslagen in de vennootschapsbelasting moesten worden aangemerkt en waarvan in cassatie moest worden aangenomen dat hierin de gronden waarop het betreffende bezwaar steunde tot uitdrukking waren gebracht. De Hoge Raad overwoog:

Het hof heeft geoordeeld dat deze bezwaarschriften bestemd zijn om tot bewijs van enig feit te dienen. Dat oordeel is onjuist omdat aan een tegen een belastingaanslag gericht bezwaarschrift als zodanig, voor zover dat bezwaarschrift ertoe strekt het bedrag van de aanslag tot een bepaald bedrag te verminderen, in het maatschappelijk verkeer niet een zodanige betekenis voor het bewijs van de inhoud ervan pleegt te worden toegekend dat daaraan een bewijsbestemming in de zin van artikel 225 Sr toekomt. [20]
33. De stellers van het middel beroepen zich op een arrest uit 2004, waarin het ging om “
prospectussen/brochures” (‘reclamefolders’ was een betere omschrijving geweest) van een zich als beleggingsinstelling afficherende stichting, beleggersconsortium Ecobel. [21] Het hof had vastgesteld dat die brochures informatie bevatten over de activiteiten en doelstellingen van Ecobel en dat de daarin opgenomen mededeling dat een onafhankelijke stichting toezicht hield op Ecobel in strijd was met de waarheid. De Hoge Raad overwoog:

5.5. Blijkens de inhoud van de bewijsmiddelen heeft het Hof als vaststaand aangenomen dat in de bedoelde prospectussen/brochures, die ter informatie omtrent de activiteiten en doelstellingen van Ecobel werden toegezonden aan in informatie over Ecobel geïnteresseerden, telkens in strijd met de waarheid was vermeld dat de activiteiten van Ecobel worden gecontroleerd door de Stichting Zekerheid Koper Houtopstanden en dat die Stichting een onafhankelijk bestuur heeft.
Zonder nadere motivering, welke ontbreekt, kan uit die enkele vaststelling niet worden afgeleid dat deze prospectussen/brochures kunnen worden aangemerkt als een geschrift waaraan voor het bewijs van de daarin gestelde onafhankelijkheid van en controle door de vermelde Stichting in het maatschappelijk verkeer een zodanige betekenis pleegt te worden toegekend, dat er sprake is van een geschrift dat bestemd is om tot bewijs van enig feit te dienen in de zin van art. 225 Sr.
34. In zijn conclusie vóór HR 21 november 2017, ECLI:NL:HR:2017:2958, merkte Knigge hierover op:

Uit dit arrest kan niet in zijn algemeenheid worden geconcludeerd dat een prospectus of een brochure geen bewijsbestemming heeft. De Hoge Raad koppelt zijn oordeel uitdrukkelijk aan de inhoud van de desbetreffende prospectussen/brochures. Een reclamefolder waarin een instelling enkel uiteenzet wat haar doelstellingen en activiteiten zijn, is niet bestemd om tot bewijs te dienen van de onafhankelijkheid van het op die instelling uitgeoefende toezicht. Dat sluit niet uit dat een prospectus of een brochure die een andere inhoud heeft, en waarin bijvoorbeeld een gespecificeerd aanbod wordt gedaan dat, als daarop wordt ingegaan, de inhoud van de overeenkomst uitmaakt, wel kan worden aangemerkt als een tot bewijs van enig feit bestemd geschrift.” [22]
De bespreking van de eerste deelklacht van het tweede middel
35. Het hof heeft twee in de brochure opgenomen mededelingen als vals en in strijd met de waarheid aangemerkt, te weten (1) dat [A] in 2002 klein is gestart en is uitgegroeid tot een wereldspeler en (2) dat de aangeschafte carbon credits worden bewaard onder de hoofdrekening van een beheerder die onder het toezicht valt van (de Zwitserse toezichthouder) Verein zur Qualitätssicherung von Finanzdienstleistungen, bij een door de Verenigde Naties (VN) goedgekeurd internationaal Carbon Credit Register. Het hof acht bewezen dat de brochure zodoende valselijk is opgemaakt. Daarbij gaat het naar ’s hofs oordeel “
gelet op de aard van de mededelingen (…) om mededelingen die bestemd zijn tot bewijs van enig feit te dienen.
36. Onder verwijzing naar HR 20 april 2004, ECLI:NL:HR:2004:AN9379, meen ik dat zonder nadere motivering, die ontbreekt, niet uit de twee door het hof genoemde valsheden kan worden afgeleid dat deze brochure moet worden aangemerkt als een geschrift waaraan voor het bewijs van de hiervoor omschreven twee ‘feiten’ in het maatschappelijk verkeer een zodanige betekenis pleegt te worden toegekend, dat er sprake is van een geschrift dat bestemd is om tot bewijs van enig feit te dienen in de zin van artikel 225 Sr.
37. De eerste deelklacht van het tweede middel is dus terecht voorgesteld.

De tweede deelklacht van het tweede middel

38. Voor zover nog nodig bespreek ik ook de tweede deelklacht. Deze houdt in dat het hof niet heeft gerespondeerd op een uitdrukkelijk onderbouwd standpunt van de verdediging.
39. De stellers van het middel verwijzen hierbij naar het standpunt dat is opgenomen in de pleitnota die blijkens het proces-verbaal dat van de terechtzitting van 20 april 2023 is opgemaakt aldaar is voorgedragen (zie ook pagina 23 van die pleitnota):

A. [A] Ltd. klein gestart was in 2002 en/of uitgegroeid was tot wereldspeler
[A] bestond sinds 2012. Zowel in zijn eerste verhoor als ter zitting heeft cliënt verklaard dat 2002 een typefout is, waarvan hij zich niet bewust was dat die er stond. Wel is het zo dat de mensen van [A] , [betrokkene 5] en [betrokkene 2] , en ook [betrokkene 6] , zich al langere tijd met emissierechten bezig hielden, aldus cliënt. Zonder dat de brochure nog ter sprake was gekomen verklaarde hij hierover in zijn eerste verhoor. Voor de nadere argumentatie verwijs ik uw hof naar de pleitnota in eerste aanleg, p. 23, 24.
40. Het hof heeft in het bestreden arrest geen aandacht besteed aan de in algemene bewoordingen gestelde mededeling dat het om een typefout gaat en dat er daarom geen sprake is van opzet. Hieruit maak ik op dat het hof het aangevoerde niet heeft aangemerkt als een uitdrukkelijk onderbouwd standpunt waarop het – bij afwijking ervan – diende te responderen. Ik acht dat oordeel niet onbegrijpelijk. In zoverre faalt het middel.
41. De eerste deelklacht slaagt, en daarmee ook het tweede middel. Naar het mij voorkomt wordt daarmee ook de nauw samenhangende bewijsbeslissing over het onder 3 ten laste gelegde aangetast.

Slotsom

42. Het eerste middel faalt en kan naar mijn inzicht worden afgedaan met de aan artikel 81 lid 1 RO ontleende motivering. Het tweede middel slaagt.
43. Ambtshalve heb ik geen gronden aangetroffen die tot vernietiging van de bestreden uitspraak aanleiding behoren te geven.
44. Deze conclusie strekt tot vernietiging van het bestreden arrest, maar uitsluitend wat betreft de beslissingen over het onder 2 en 3 ten laste gelegde en de strafoplegging, en tot terugwijzing van de zaak naar het gerechtshof Amsterdam , opdat de zaak ten aanzien daarvan opnieuw wordt berecht en afgedaan, en tot verwerping van het beroep voor het overige.
De procureur-generaal
bij de Hoge Raad der Nederlanden
AG

Voetnoten

1.15-OPV-001, p. 10
2.[0002]
3.15-OPV-001, 26
4.V16-01
5.In de pleitnota van 20 april 2023 heeft de verdediging hetzelfde naar voren gebracht. Daarnaast werd subsidiair aangevoerd, mocht het hof niet overgaan tot bewijsuitsluiting en vrijspraak, dat uit het dossier niet blijkt dat getuige [benadeelde 3] is bewogen om tot aankoop van vrijwillige CO2-emissierechten over te gaan door één van de op de tenlastelegging genoemde oplichtingsmiddelen of een combinatie daarvan.
6.Vgl. EHRM 6 februari 2024, nr. 56440/15 (
7.Vgl. o.a. HR 3 oktober 2023, ECLI:NL:HR:2023:1349, rov. 2.5.2; HR 29 maart 2022, ECLI:NL:HR:2022:402,
8.Ontvankelijkheidsbeslissing (klacht
9.Ik verwijs hierbij naar het recente arrest van 1 oktober 2024, ECLI:NL:HR:2024:1351, waarin de Hoge Raad een vergelijkbare zaak met art. 81 RO afdeed en waaraan voorafgaand mijn voormalige ambtgenoot Harteveld tot eenzelfde conclusie kwam (ECLI:NL:PHR:2024:592).
10.Ten overvloede wijs ik erop dat de oplichting van [benadeelde 3] slechts één geval betreft uit de reeks van gevallen die bij wijze van meerdaadse samenloop onder de tenlastelegging en bewezenverklaring van feit 1 zijn geschaard. De aard en ernst van het bewezen verklaarde blijft nagenoeg intact indien het geval van [benadeelde 3] – bij succes van de klacht – uit de bewezenverklaring zou moeten worden weggedacht. Ook als de klacht terecht zou zijn voorgesteld, is er voor cassatie geen reden. Daaraan doet m.i. niet af dat [benadeelde 3] de grootste klant was.
11.HR 14 mei 1957,
12.Zie uitgebreid: Hofstee in
13.F.C. Bakker,
14.HR 18 maart 1940,
15.HR 24 juni 1852,
16.HR 12 mei 1992,
17.HR 22 april 1986,
18.HR 21 maart 1989,
19.HR 27 februari 1996, ECLI:NL:HR:1996:AD250,
20.HR 17 december 2024, ECLI:NL:HR:2024:1847, rov 2.4.2. Vgl. HR 3 oktober 2017, ECLI:NL:HR:2017:2542.
21.HR 20 april 2004, ECLI:NL:HR:2004:AN9379,
22.ECLI:NL:PHR:2017:1184, onder randnummer 3.9.