Conclusie
1.Inleiding
2.Bespreking van het voorwaardelijk incidenteel cassatiemiddel
reformatio in peius) vloeit voort dat de rechtsstrijd per definitie is beperkt tot nadelige beslissingen voor appellant. Bij hoger beroep tegen beslissingen die voor appellant voordelig zijn, mist de appellant overigens ook belang. Dergelijke beslissingen, zoals in dit geval de toepassing van Iraans recht op de eerste door de rechtbank genoemde huwelijkse periode, liggen buiten het beoordelingsbereik van de rechter in hoger beroep. [18] Het hof heeft de automatische verandering van het huwelijksvermogensrecht echter afgewezen en op de gehele huwelijkse periode Iraans recht toegepast. Het hof heeft vervolgens ambtshalve de openbare orde-exceptie toegepast en is dus ook bij deze uitleg van grief 1 niet buiten de omvang van het hoger beroep getreden.
eerste klacht(onder 40 van het middel) betoogt dat het oordeel van het hof in rov. 5.14 onjuist of onbegrijpelijk is, omdat het hof heeft miskend dat de onderdelen over de beoordeling van de taken als echtgenote en het onzedelijk gedrag kunnen worden losgekoppeld van de vraag wie de echtscheiding heeft gewenst. Het hof heeft verzuimd te beoordelen of te motiveren waarom de gehele gewraakte bepaling buiten toepassing moet worden gelaten en niet slechts het deel dat betrekking heeft op de taken als echtgenote en onzedelijk gedrag, met instandhouding van de voorwaarde van het initiatief. Het is in Nederland immers toegestaan om door middel van huwelijkse voorwaarden elke gemeenschap van goederen uit te sluiten en het valt daarom zonder nadere motivering – die ontbreekt – niet in te zien dat de voorwaarde over de wens van echtscheiding tot een gevolg leidt dat naar Nederlandse opvattingen niet kan worden geduld. Dit klemt volgens het onderdeel ‘temeer daar het resultaat hetzelfde zou zijn als de man en vrouw de huwelijkse voorwaarden niet waren aangegaan: algehele gemeenschap van goederen’ (ik neem aan dat dit laatste een verschrijving is en dat is bedoeld: algehele scheiding van goederen).
tweede klacht(onder 41 van het middel) stelt dat de bepaling evenzeer discriminerend is voor de man omdat hij bij scheiding sowieso geen recht heeft op het deel van het vermogen van de vrouw. Onder verwijzing naar de noot van De Boer onder de prejudiciële beslissing van de Hoge Raad van 19 november 2021 [21] zijn de beperkende voorwaarden in de clausule op deze manier bezien voor geen van beide echtgenoten nadelig en is er geen gegronde reden voor een beroep op de openbare orde, laat staan ambtshalve toepassing daarvan buiten de rechtsstrijd in hoger beroep om. Het hof heeft dit miskend, aldus het onderdeel.
Islamitischerechtsorde; bij het begrip openbare orde gaat het om gevallen waarin sprake is van strijd met fundamentele waarden en beginselen van de
Nederlandserechtsorde. De omstandigheid dat de gewraakte bepaling voor beide partijen de in het
Islamitischrecht wenselijk geachte instandhouding van het huwelijk bevordert (en de beperkende voorwaarden in de clausule zo bezien voor geen van beide echtgenoten nadelig is), is bij de beoordeling van de openbare orde-exceptie derhalve niet relevant. De tweede klacht faalt daarom.
nietde kwestie aan de orde stelt of de huwelijkse voorwaarden, die enerzijds bepalen dat de vrouw aanspraak kan maken op de helft van het huwelijkse vermogen van de man, maar anderzijds de man geen aanspraak toekennen op de helft van het huwelijkse vermogen van de vrouw, op grond van die ongelijkheid als kennelijk in strijd met de openbare orde zouden moeten worden aangemerkt. [22] De cassatieklacht stelt immers het tegenovergestelde aan de orde: dat er door onder meer die ongelijkheid juist
geengrond is voor toepassing van de openbare orde-exceptie. Ook zou de man bij een dergelijke cassatieklacht geen belang hebben gehad, omdat het principaal cassatieberoep op dit punt mijns inziens niet slaagt en de oordelen van het hof daarover in cassatie in stand blijven. Het hof heeft onder de streep op een andere grondslag immers al geoordeeld dat de vrouw geen recht heeft op het vermogen van de man en dat bij de afwikkeling van de financiële gevolgen van het huwelijk van partijen het Iraans wettelijk stelsel van algehele scheiding van goederen geldt.