ECLI:NL:PHR:2025:619

Parket bij de Hoge Raad

Datum uitspraak
3 juni 2025
Publicatiedatum
28 mei 2025
Zaaknummer
23/03392
Instantie
Parket bij de Hoge Raad
Type
Conclusie
Rechtsgebied
Strafrecht
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Witwassen van auto en geldbedrag en opzetheling van motorfiets

In deze zaak is de verdachte, geboren in 1989, veroordeeld door het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op 16 augustus 2023 voor het medeplegen van witwassen en opzetheling. De verdachte kreeg een gevangenisstraf van drie maanden, met aftrek van voorarrest. De zaak betreft de criminele herkomst van een BMW personenauto en een geldbedrag van ongeveer 44.000 euro. De verdachte heeft twee middelen van cassatie voorgesteld, waarbij hij bewijsklachten indiende over de bewezenverklaring van de tenlastegelegde feiten. Het hof heeft vastgesteld dat de verdachte feitelijk de beschikking had over de BMW, die op naam stond van een vriend, omdat hij deze niet op zijn eigen naam kon zetten. De auto was in augustus 2018 voor 30.000 euro aangekocht, maar de verdachte had geen legale inkomsten om deze aankoop te rechtvaardigen. Het hof concludeerde dat het niet anders kon zijn dan dat de BMW was aangekocht met geld dat uit misdrijf afkomstig was. De verdachte heeft ook contant geld uitgegeven aan een vakantie in Dubai en andere uitgaven, zonder dat daar legale ontvangsten tegenover stonden. De bewezenverklaring van opzetheling van een motorfiets steunt op de vondst van deze motorfiets in de berging van de woning van de verdachte, die als gestolen geregistreerd stond. De verdachte had toegang tot deze berging en er waren aanwijzingen dat hij wist dat de motorfiets door misdrijf verkregen was. De conclusie van het hof dat de verdachte wist dat de motorfiets gestolen was, werd niet onbegrijpelijk geacht. De conclusie van de procureur-generaal strekt tot verwerping van het beroep.

Conclusie

PROCUREUR-GENERAAL
BIJ DE
HOGE RAAD DER NEDERLANDEN
Nummer23/03392
Zitting3 juni 2025
CONCLUSIE
D.J.M.W. Paridaens
In de zaak
[verdachte] ,
geboren in [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1989,
hierna: de verdachte.

1.Inleiding

1.1
De verdachte is bij arrest van 16 augustus 2023 door het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden [1] wegens 1 “het medeplegen van witwassen”, 2 primair “het medeplegen van witwassen, meermalen gepleegd” en 3 subsidiair “opzetheling” veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van drie maanden, met aftrek van voorarrest.
1.2
Namens de verdachte heeft S.J. van der Woude, advocaat in Amsterdam, twee middelen van cassatie voorgesteld.

2.Het eerste middel

2.1
Het eerste middel komt met bewijsklachten op tegen de bewezenverklaring van het onder 1 en 2 primair tenlastegelegde.
2.2
Ten laste van de verdachte is – voor zover hier van belang – bewezenverklaard:
“1.
hij in de periode van de maand augustus 2018 tot en met de maand augustus 2019 te Amsterdam en elders in Nederland, tezamen en in vereniging met een ander van een voorwerp, te weten: - een personenauto (BMW met kenteken [kenteken 1] ) heeft verhuld wie de rechthebbende op dat voorwerp was, terwijl hij wist dat genoemd voorwerp - middellijk - afkomstig was uit enig misdrijf.
2. primair
hij in de periode van de maand april 2018 tot en met de maand februari 2019 in Nederland, tezamen en in vereniging met anderen, althans alleen telkens van een voorwerp, te weten: - een of meerdere geldbedragen, in totaal een geldbedrag van ongeveer 44.000 euro, de herkomst, de vervreemding en de verplaatsing heeft verborgen en/of verhuld, terwijl hij wist dat dat voorwerp – onmiddellijk of middellijk – afkomstig was uit enig misdrijf, en dat voorwerp telkens voorhanden heeft gehad, heeft overgedragen en/of omgezet, terwijl hij wist dat dat voorwerp - onmiddellijk - afkomstig was uit enig misdrijf.”
2.3
De bewezenverklaring van het onder 1 en 2 primair tenlastegelegde steunt op de volgende bewijsmiddelen, die zijn opgenomen in een aanvulling als bedoeld in art. 365a juncto 415 Sv:

Ten aanzien van het bewezenverklaarde onder feit 1 en feit 2
[…]
1. Het in de wettelijke vorm opgemaakte proces-verbaal van bevindingen, proces-verbaalnummer 191031.1203, afgesloten d.d. 27 november 2019, opgemaakt en ondertekend door [verbalisant 1] , inspecteur van politie Eenheid Oost-Nederland, (p. 1361-1363 van het politiedossier), zakelijk weergegeven:
In dit proces-verbaal worden de uitgaven die door de verdachte [verdachte] in de onderzoeksperiode zijn gedaan uiteengezet.
BMW 435i coupé:
Aankoop
Uit het onderzoek is gebleken dat de verdachte [verdachte] de beschikking had over een BMW personenauto, type 435i coupe, voorzien van kenteken [kenteken 1] . Dit blijkt een vanuit Duitsland geïmporteerde auto te zijn. Gedurende het onderzoek is het vermoeden ontstaan dat deze personenauto feitelijk het eigendom van de verdachte [verdachte] was, ondanks het feit dat het kenteken van dit voertuig op naam van de verdachte [medeverdachte 1] was gesteld.
Uit de Duitse autopapieren die bij deze auto hoorden, is gebleken dat dit voertuig op 16 augustus 2018 op naam van verdachte [medeverdachte 1] is gekomen.
Uit dit verhoor en uit veiliggestelde gegevens uit de telefoon van de verdachte [medeverdachte 1] , kan blijken dat de verdachte [verdachte] €30.000,- voor deze auto heeft betaald.
Aangezien er geen mogelijkheid was voor [verdachte] dit voertuig giraal te betalen, kan het niet anders zijn dan dat dit voertuig met contant geld is betaald.
Uit de verklaring van 3 september 2019 van de verdachte [medeverdachte 1] kan blijken dat de verdachte [verdachte] hem gevraagd heeft deze auto op naam te zetten, maar dat [verdachte] de eigenaar van deze auto is.
Uit gevorderde rekeningafschriften van de verdachte [medeverdachte 1] , blijkt dat er op 22-10 2018 een contante storting van €3.090,- op zijn rekening plaatsvond. Vervolgens blijkt dat erop 24-10-2018 een bedrag van €3.067,- werd overgeboekt naar de Belastingdienst/Douane. Deze overboeking heeft te maken met de import van deze auto in Nederland en het verkrijgen van een Nederlands kenteken bij deze auto. De verdachte [medeverdachte 1] verklaarde dat het geld voor de storing afkomstig was van de verdachte [verdachte] .
2. Het in de wettelijke vorm opgemaakte proces-verbaal van bevindingen, proces-verbaalnummer 190731.0808, afgesloten d.d. 27 augustus 2019, opgemaakt en ondertekend door [verbalisant 1] , inspecteur van politie Eenheid Oost-Nederland, (p. 1369-1373 van het politiedossier), zakelijk weergegeven:
Voornamen: [...]
Achternaam: [verdachte]
[...]
Adres: [a-straat 1]
Postcode: [...]
Plaats: [...]
In het belang van het onderzoek is in dit voertuig een OVC geplaatst. Uit waarnemingen, controles en de opnames van vertrouwelijke communicatie in dit voertuig, blijkt dat de verdachte [verdachte] als heer en meester over dit voertuig beschikt. Feitelijk werd dit voertuig alleen door hem gebruikt en bestuurd.
3. Het in de wettelijke vorm opgemaakte proces-verbaal van verhoor verdachte [medeverdachte 1] , proces-verbaalnummer 191014.0739, afgesloten d.d. 15 oktober 2019, opgemaakt en ondertekend door [verbalisant 1] , hoofdagent van politie Eenheid Oost-Nederland en [verbalisant 4] , inspecteur van politie Eenheid Oost-Nederland, (p. 1422-1433 van het politiedossier), voor zover - zakelijk weergegeven - als verklaring van verdachte [medeverdachte 1] inhoudende:
V: Wat kunt u, vanaf het allereerste begin dat u bij deze auto betrokken raakte, over deze auto vertellen?
A: Het was een vriendendienst of ik even die auto op mijn naam wilde hebben. Het werd in de groep gezegd en ik heb toen gezegd dat ik dat wel wilde doen.
V: Welke rol speelde u in de koop van deze auto?
A: [verdachte] kon de auto om de een of andere reden niet op zijn naam zetten. Ik heb hem toen mijn ID bewijs daarvoor gegeven.
V: Wie heeft de auto betaald?
A: [verdachte]
O: Hoe kan het dan dat u op 5 april 2019 met telefoonnummer [telefoonnummer 1] via WhatsApp contact heeft met een persoon met de naam [betrokkene 1] . Deze [betrokkene 1] maakt gebruik van telefoonnummer [telefoonnummer 2] .
U vraagt in de app aan deze [betrokkene 1] of hij ook auto’s koopt. Als [betrokkene 1] dit bevestigt appt u, dat u een BMW 435 wil verkopen
V: Kunt u zich dit gesprek nog herinneren?
A: Ik weet dat zijn vader een autobedrijf heeft. Ik kan me dit gesprek nog wel herinneren.
O: In diezelfde app zegt u: “van maatje van me, hebben we ong halfjaar geleden gekocht in Duitsland voor 3K".
Hierna verbetert u uzelf en appt 30K.
V: Met wie moet je hier overleggen?
A: Dat was omdat ik het voorstel met [verdachte] wilde overleggen. [...] Ik heb toen weer besproken dat ik de BMW wilde verkopen. Of het nu telefonisch besproken is of tijdens dat bezoek. Hij was het toen wel eens over de verkoop van de auto.
4. Het proces-verbaal van verhoor getuige [medeverdachte 1] van het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, raadsheer-commissaris in strafzaken, zittingsplaats Arnhem, d.d. 23 januari 2023, voor zover - zakelijk weergegeven - inhoudende als verklaring van getuige [medeverdachte 1] :
Klopt het dat de personenauto BMW [kenteken 1] op uw naam stond geregistreerd in periode augustus 2018 tot augustus 2019?
Ik weet niet precies een datum, maar het zou wel kunnen kloppen. Dat ie op mijn naam stond weet ik zeker.
U raadsheer-commissaris vraagt mij of [verdachte] een rol had met betrekking tot de auto. Ik had die auto op mijn naam. De auto was niet van mij. Ik heb de auto op naam gehad op verzoek van [verdachte] .
5. Het in de wettelijke vorm opgemaakte proces-verbaal van verhoor verdachte, proces-verbaalnummer 190829.1113, afgesloten d.d. 2 september 2019, opgemaakt en ondertekend door [verbalisant 5] , hoofdagent van politie Eenheid Oost-Nederland en [verbalisant 6] , inspecteur van politie Eenheid Oost-Nederland, (p. 1401-1405 van het politiedossier), voor zover - zakelijk weergegeven - inhoudende als verklaring van verdachte [medeverdachte 1] :
Momenteel hebben wij een Audi A3.
6. Het in de wettelijke vorm opgemaakte proces-verbaal van bevindingen, documentcode 11801002, afgesloten d.d. 20 september 2019, opgemaakt en ondertekend door [verbalisant 2] , hoofdagent van politie Eenheid Amsterdam en [verbalisant 7] , hoofdagent van politie Eenheid Amsterdam, (p. 1444-1464 van het politiedossier), zakelijk weergegeven:
Op maandag 2 september 2019 te 09:28 uur startten wij de doorzoeking van de personenauto van het merk Audi, type A3 voorzien van het kenteken [kenteken 2] . Hierbij werden meerdere goederen aangetroffen.
■ Een ogenschijnlijke koopovereenkomst tussen [C] (Duitsland) en [medeverdachte 1] betreffende een BMW 435i ter waarde van 30.000 euro met als datumvermelding 11 augustus 2018.
■ Een RDW keuringsrapport van een voertuig voorzien van het kenteken [kenteken 1] van het merk BMW, type 435i.
7. Het in de wettelijke vorm opgemaakte proces-verbaal van bevindingen, procesverbaalnummer 191103-1414, afgesloten d.d. 27 november 2019, opgemaakt en ondertekend door [verbalisant 1] , inspecteur van politie eenheid Oost-Nederland, (p. 1359-1360 van het politiedossier), zakelijk weergegeven:
Uit gevorderde gegevens bij het ICOV en de Sociale dienst van Amsterdam is het legale inkomen en het legale beginvermogen van de verdachte [verdachte] bepaald. Uit belastinggegevens blijkt dat voorafgaand aan 1 januari 2018 de verdachte geen legaal inkomen had. Vanaf april 2018 had [verdachte] een klein inkomen uit een bijstandsuitkering van de gemeente Amsterdam. De bijstandsuitkering werd op 15-01-2019 opgeschort. Volgens belastinggegevens ontving hij in 2018 €3.696 netto. Op 20-05-2019 kwam hij opnieuw in aanmerking voor een bijstandsuitkering. Teruggerekend ontving [verdachte] in 2018, in 10 maanden ruim €3.500-, dit is ca. €350,- per maand. In de gehele onderzoeksperiode ontving hij dus ongeveer €3.850, oftewel 11 maal een maandelijkse bijstandsuitkering. Omstreeks 16 april 2018 is door de sociale dienst van de gemeente Amsterdam het vermogen van [verdachte] vastgesteld op €708,66 negatief. Ervan uitgaande dat de verdachte [verdachte] op 16 april 2018 voor het eerste maal een uitkering van €350,- ontving en vervolgens op 16 mei 2018, 16 juni 2018 en 16 augustus 2018 en dat hij al dit geld contant heeft bewaard, zonder daar iets van uit te geven, kon hij op 16 augustus 2018 over een totaal legaal inkomen van 5 maal €350,- beschikken, dus in totaal €1.750,-.
Ten aanzien van het bewezenverklaarde onder feit 2 primair voorts
[…]
1. Het in de wettelijke vorm opgemaakte proces-verbaal van bevindingen, proces-verbaalnummer 191031.1203, afgesloten d.d. 27 november 2019, opgemaakt en ondertekend door [verbalisant 1] , inspecteur van politie Eenheid Oost-Nederland, (p. 1361-1363 van het politiedossier), zakelijk weergegeven:
BMW 435i coupé:
Uit dit verhoor en uit veiliggestelde gegevens uit de telefoon van de verdachte [medeverdachte 1] , kan blijken dat de verdachte [verdachte] €30.000,- voor deze auto heeft betaald.
Uit gevorderde rekeningafschriften van de verdachte [medeverdachte 1] , blijkt dat er op 22-10 2018 een contante storting van €3.090,- op zijn rekening plaatsvond. Vervolgens blijkt dat erop 24-10-2018 een bedrag van €3.067,- werd overgeboekt naar de Belastingdienst/Douane. Deze overboeking heeft te maken met de import van deze auto in Nederland en het verkrijgen van een Nederlands kenteken bij deze auto. De verdachte [medeverdachte 1] verklaarde dat het geld voor de storing afkomstig was van de verdachte [verdachte] .
2. Het in de wettelijke vorm opgemaakte proces-verbaal van verhoor verdachte [medeverdachte 1] , proces-verbaalnummer 190903.0905, afgesloten d.d. 3 september 2019, opgemaakt en ondertekend door [verbalisant 1] , hoofdagent van politie Eenheid Oost-Nederland en [verbalisant 4] . inspecteur van politie Eenheid Oost-Nederland, (p. 1408-1421 van het politiedossier), voor zover - zakelijk weergegeven - als verklaring van verdachte [medeverdachte 1] inhoudende:
O: Op 22-10-2018 wordt er €3.090 op rekening [rekeningnummer 1] gestort.
V: Waarom werd dit bedrag op de rekening gestort?
A: dat zou dan met die auto te maken moeten hebben. [...]
V: Waar kwam dit geld vandaan?
A: Dat geld heb ik dan gehad van hem, of hij heeft het zelf gestort dat ik hem mijn pasje heb gegeven. Hem is die jongen en die jongen is [verdachte] .
V: Wie is [betrokkene 2]
A: Ik weet niet of ze een relatie hebben maar ze is een soort vriendin van [verdachte]
O: Ik wil je het volgende voorlezen
Sessienr: 7100 14-04-2019 21:20:52 [betrokkene 2] NNV1093
Samenvatting:
Sociaal gesprek, [verdachte] laat niets van zich horen en NNV zegt niets meer zeggen of doen [betrokkene 2] zegt hij mag zelfs buiten de deur neuken en hij teert op de mensen die vorig jaar op hem hebben geteerd. Die [medeverdachte 1] waar hij die auto van heeft die jood, dat is diegene die hem nu sponsort als hij echt niets heeft dan rijdt hij naar [plaats] en vraagt pin geld.
O: Uit dit gesprek maken wij op dat jij regelt dat [verdachte] over geld kan beschikken. Hoe werkt dat?
A: [...] als iemand een vriend van je is dan vindt je het niet erg om eten voor iemand te kopen of geld te lenen.
3. Het in de wettelijke vorm opgemaakte proces-verbaal van verdenking, proces-verbaalnummer 190425. 1257, afgesloten d.d. 8 mei 2019, opgemaakt en ondertekend door [verbalisant 1] , inspecteur van politie Eenheid Oost-Nederland, (p. 1387-1390 van het politiedossier), zakelijk weergegeven:
Overige handelingen
TA0122 sessie 7100, 14-04-2019 21:20
Uit dit gesprek tussen de vriendin van verdachte [verdachte] , [betrokkene 2] , en een NN vrouw kan blijken dat verdachte [medeverdachte 1] geld pint voor de verdachte [verdachte] .
Het is aannemelijk dat de verdachte [medeverdachte 1] geld opneemt van zijn bankrekening ten behoeve van de verdachte [verdachte] . Uit een analyse van de bankrekeningen van de verdachte [medeverdachte 1] is gebleken dat hij veelvuldig, bedragen bijgeschreven krijgt die afkomstig zijn van personen met antecedenten en waarvan uit het onderzoek is gebleken dat zij zich bevinden in de periferie van de criminele organisatie die zich bezig houdt met plofkraken, zonder dat op dit moment inzichtelijk is of al die personen daadwerkelijk deel uitmaken van die organisatie. Wat verder opvalt is dat die bedragen meestal dezelfde dag nog contant worden opgenomen vanaf de rekeningen van verdachte [medeverdachte 1] . Deze analyse komt sterk overeen met wat de vriendin van de verdachte [verdachte] in dit gesprek zegt.
4. Het in de wettelijke vorm opgemaakte proces-verbaal van bevindingen, proces-verbaalnummer 191028.0855, afgesloten d.d. 28 oktober 2019, opgemaakt en ondertekend door [verbalisant 1] , inspecteur van politie Eenheid Oost-Nederland en [verbalisant 3] , brigadier van politie Eenheid Oost-Nederland, (p. 1540-1541 van het politiedossier), zakelijk weergegeven:
Op maandag 21 oktober 2019 vervoegden wij ons in het bedrijfspand van [A] .
De getuige [getuige 2] , vertelde ons dat [verdachte] sinds november 2018 klant bij hen was.
Uit de debiteurenadministratie van [A] bleek het volgende:
Op 30-11-2018 is factuur [0001] a €7.844,94 per kas betaald.
Op 10-12-2018 is factuur [0002] a €512,24 per kas betaald.
Op 10-12-2018 is factuur [0003] a €450,- per kas betaald.
Een andere werknemer van [A] , getuige [getuige 3] , verklaarde dat de betaling van factuur [0001] aan hem was gedaan en dat het geldbedrag hoofdzakelijk uit bankbiljetten van €50,- bestond.
5. Het in de wettelijk vorm opgemaakte proces-verbaal van bevindingen, proces-verbaalnummer 190827.1449, afgesloten d.d. 27 augustus 2019, opgemaakt en ondertekend door [verbalisant 8] , brigadier van politie Eenheid Oost-Nederland, (p. 1614-1616 van het politiedossier), zakelijk weergegeven:
Het speciale verzoek was om op het Instagram account van [verdachte] te kijken. Ik zag dat er een story was gepost met de naam " [naam 1] ”.
De foto’s en filmpjes waren geüpload naar Instagram tussen 12 november 2018 en 16 november 2018.
Ik zie op deze filmpjes dat [verdachte] , kennelijk kamer [...] of [...] van het [...] Hotel [...] in de "Burj Khalifa" binnengaat.
Op meerdere filmpjes die geüpload zijn van 13-11-2018 t/m 16-11-2018 zie ik [verdachte] als bestuurder danwel kennelijk als huurder van een Lamborghini [...]. Het vermoeden is dan ook dat hij minstens voor 4 dagen deze auto heeft gehuurd.
6. Het in de wettelijke vorm opgemaakte proces-verbaal van verhoor getuige [getuige 1] , proces-verbaalnummer 191017.1130, afgesloten d.d. 21 oktober 2019, opgemaakt en ondertekend door [verbalisant 1] , inspecteur van politie Eenheid Oost-Nederland en [verbalisant 3] , brigadier van politie Eenheid Oost-Nederland, (p. 1481 1484 van het politiedossier) voor zover - zakelijk weergegeven - als verklaring van getuige [getuige 1] inhoudende:
V: Wij hebben vastgesteld dat jullie in november 2018 samen met vakantie naar Dubai zijn geweest, wat kun je daarover vertellen?
A: Dat klopt, eind 2018, volgens mij in november zijn we in Dubai geweest.
V: Welk hotel heb je geboekt?
A: Dat was [...] . We hebben 1 kamer voor ons tweeën geboekt.
V: Wat waren de kosten van het hotel?
A: Dat weet ik niet, ik heb dit niet betaald.
V: Wie dan?
A: [verdachte] heeft betaald
V: Hoe deden jullie je uitgaven?
A: Alles is contant betaald.
V: Uit ons onderzoek is gebleken dat jullie in Dubai in een Lamborghini hebben gereden, wat kun je daarover vertellen?
A: Ik heb de huur voor die auto niet betaald.
V: Dan blijft alleen de mogelijkheid over dat [verdachte] dat betaald heeft.
V: Klopt dat?
A: Dat is correct.
V: Hoeveel dagen hebben jullie de beschikking gehad over deze auto?
A: Volgens mij 3 dagen.
7. Het in de wettelijke vorm opgemaakte proces-verbaal deelonderzoek witwassen, proces-verbaalnummer 191030.1441, afgesloten d.d. 27 november 20 19, opgemaakt en ondertekend door [verbalisant 1] , inspecteur van, politie Eenheid Oost-Nederland, (p. 1354-1358 van het politiedossier), zakelijk weergegeven:
Door mij is een eenvoudige korte kasopstelling gemaakt, waarin de ontvangsten en uitgaven met elkaar gesaldeerd worden. Hiermee wordt onmiddellijk inzichtelijk of de verdachte [verdachte] op een bepaald moment in staat was uitgaven te doen vanuit zijn legale ontvangsten. Een tabel waarin dit is uitgewerkt wordt hieronder opgenomen.
Uiteindelijk heeft de verdachte [verdachte] in de periode van 16-04-2018 tot en met 25-02-2019 €44.447,18 aan contant geld uitgegeven, zonder dat daar legale ontvangsten tegenover stonden. Het kan daarom niet anders zijn dat dat dit geld uit een andere, vermoedelijk criminele, bron van inkomsten is gekomen.
8. Het in de wettelijke vorm opgemaakte proces-verbaal van verhoor verdachte [medeverdachte 1] , proces-verbaalnummer 191014.0739, afgesloten d.d. 15 oktober 2019, opgemaakt en ondertekend door [verbalisant 1] , hoofdagent van politie Eenheid Oost-Nederland en [verbalisant 4] , inspecteur van politie Eenheid Oost-Nederland. (p. 1422-1433 van het politiedossier), voor zover - zakelijk weergegeven - als verklaring van verdachte [medeverdachte 1] inhoudende:
V: Wat kunt u, vanaf het allereerste begin dat u bij deze auto betrokken raakte, over deze auto vertellen?
A: Het was een vriendendienst of ik even die auto op mijn naam wilde hebben. Het werd in de groep gezegd en ik heb toen gezegd dat ik dat wel wilde doen.
V: Welke rol speelde u in de koop van deze auto?
A: [verdachte] kon de auto om de een of andere reden niet op zijn naam zetten, Ik heb hem toen mijn ID bewijs daarvoor gegeven.
V: Met wie moet je hier overleggen?
A: Dat was omdat ik het voorstel met [verdachte] wilde overleggen. [...] Ik heb toen weer besproken dat ik de BMW wilde verkopen. Of het nu telefonisch besproken is of tijdens dat bezoek. Hij was het toen wel eens over de verkoop van de auto.”
2.3
Ter terechtzitting in hoger beroep is – anders dan in eerste aanleg – namens de verdachte geen bewijsverweer gevoerd. Het hof heeft aan de bewezenverklaring vervolgens geen nadere bewijsoverwegingen gewijd.
Bespreking van het middel
2.4
Het middel bevat de klacht dat uit de door het hof gebruikte bewijsmiddelen niet kan blijken dat de BMW (feit 1) en de gelden (feit 2) uit misdrijf afkomstig waren en dat het opzet van de verdachte hierop was gericht. Verder klaagt het middel dat het hof voor het bewijs van feit 1 een verklaring van een verbalisant heeft gebruikt die een conclusie bevat.
2.5
Bij de bespreking van het middel moet worden vooropgesteld dat voor een bewezenverklaring van witwassen is vereist dat vaststaat dat de in artikel 420bis Sr omschreven gedragingen betrekking hebben op een voorwerp dat – onmiddellijk of middellijk, geheel of ten dele – afkomstig is uit enig misdrijf. In gevallen waarin op grond van de beschikbare bewijsmiddelen geen rechtstreeks verband valt te leggen met een bepaald misdrijf kan niettemin bewezen worden geacht dat het voorwerp uit misdrijf afkomstig is, indien het op grond van de vastgestelde feiten en omstandigheden niet anders kan zijn dan dat het voorwerp uit enig misdrijf afkomstig is. [2] Voor een bewezenverklaring van witwassen als bedoeld in art. 420bis Sr is wetenschap vereist van de herkomst van het goed.
2.6
Uit de voor de bewezenverklaring van feit 1 gebruikte bewijsmiddelen blijkt het volgende. De verdachte had in de onderzoeksperiode feitelijk de beschikking over een BMW personenauto, type 435i coupe, voorzien van het kenteken [kenteken 1] (bewijsmiddel 1). Deze auto stond op naam van een vriend van de verdachte, omdat de verdachte de auto niet op zijn eigen naam kon zetten. De BMW was in augustus 2018 voor € 30.000 door de verdachte aangekocht (bewijsmiddel 3) en de verdachte heeft de kosten voor de import van de auto vanuit Duitsland en het verkrijgen van een Nederlands kenteken betaald (bewijsmiddel 1 en 6). Uit belastinggegevens blijkt evenwel dat de verdachte voorafgaand aan 1 januari 2018 geen legaal inkomen had, dat zijn vermogen op 16 april 2018 € 708,66 negatief was en dat hij in de periode vanaf april 2018 t/m december 2018 een bijstandsuitkering had van in totaal € 3.696 netto (bewijsmiddel 7). De bijstandsuitkering werd op 15 januari 2019 opgeschort, maar op 20 mei 2019 kwam de verdachte opnieuw in aanmerking voor een bijstandsuitkering.
2.7
Uit voormelde bewijsmiddelen heeft het hof kennelijk en niet onbegrijpelijk afgeleid dat het niet anders kan dan dat de BMW is aangekocht met geld dat uit misdrijf afkomstig is en dat de verdachte dit wist. De klacht dat uit de bewijsmiddelen niet kan blijken dat de BMW (middellijk) uit misdrijf afkomstig was en dat het opzet van de verdachte hierop was gericht (feit 1) faalt daarmee.
2.8
De bewezenverklaring van feit 2 is gestoeld op de bewijsmiddelen die ook de bewezenverklaring voor feit 1 zijn gebruikt en voorts op acht andere bewijsmiddelen. Uit die bewijsmiddelen volgt dat de verdachte een geldbedrag van in totaal € 8.807,18 contant heeft betaald aan [A] in coupures van € 50. Ook heeft hij € 5.700 contant uitgegeven aan een vakantie in Dubai. Als bewijsmiddel 7 heeft het hof een kasopstelling gebezigd, waarin verbalisant [verbalisant 1] relateert dat de verdachte in de periode van 16-04-2018 tot en met 25-02-2019 een bedrag van € 44.447,18 aan contant geld heeft uitgegeven, zonder dat daar legale ontvangsten tegenover stonden. Het hof heeft kennelijk ook nu geoordeeld dat het niet anders kan zijn dan dat het geldbedrag afkomstig is uit misdrijf en dat de verdachte daarvan wetenschap had. Dat oordeel acht ik, in het licht van hetgeen het hof heeft vastgesteld, opnieuw niet onbegrijpelijk.
2.9
Tot slot merk ik op dat het hof voor de bewezenverklaring van feit 1 geen verklaring heeft gebezigd die een ontoelaatbare (want aan de rechter voorbehouden) conclusie of gissing van een verbalisant bevat. [3] De conclusie dat het niet anders kan zijn dan dat het voertuig met contant geld is betaald, is immers een (logische) gevolgtrekking die door de verbalisant mede gelet op zijn zaakkundigheid kon worden afgeleid uit het feit dat de verdachte geen
giralemiddelen had om die betaling te verrichten. [4]
2.1
Het middel faalt in al zijn onderdelen.

3.Het tweede middel

3.1
Het tweede middel klaagt over de bewijsvoering van het onder 3 subsidiair bewezenverklaarde.
3.2
Ten laste van de verdachte is onder 3 subsidiair bewezenverklaard (onder weglating van hetgeen door het hof is weggestreept) dat:
“hij op 12 juli 2019 te Amsterdam, een goed, te weten een motorfiets (merk BMW met kenteken [kenteken 3] ) voorhanden heeft gehad, terwijl hij ten tijde van de verwerving of het voorhanden krijgen van dit goed wist dat het een door misdrijf verkregen goed betrof.“
3.3
Deze bewezenverklaring steunt op de volgende bewijsmiddelen:
“1. Het in de wettelijke vorm opgemaakte proces-verbaal van bevindingen, proces-verbaalnummer PL0600-2018408539-37, afgesloten d.d. 9 oktober 2019, opgemaakt en ondertekend door [verbalisant 11] , BOA domein generieke opsporing van politie eenheid Oost-Nederland. (p. 844 van het politiedossier), zakelijk weergegeven:
Op vrijdag 12 juli 2019 waren wij belast met een zoeking in de woning van verdachte [verdachte] aan de [a-straat 1] te [plaats] .
Tijdens de doorzoeking in de berging behorende bij de woning troffen wij een motorfiets aan van het merk BMW voorzien van kenteken [kenteken 3] , ik zag dat de kentekenplaat gevouwen was en in eerste instantie niet leesbaar was, tevens zag ik dat uit het contactslot een schroevendraaier stak. Uit onderzoek bleek ter plekke dat motorvoertuig als gestolen geregistreerd stond.
2. Het in de wettelijke vorm opgemaakte proces-verbaal van verhoor verdachte [medeverdachte 2] , proces-verbaalnummer 190801.1259, afgesloten d.d. 1 augustus 2019, opgemaakt en ondertekend door [verbalisant 6] , inspecteur van politie Eenheid Oost-Nederland en [verbalisant 9] , aspirant van politie Eenheid Oost-Nederland, (p.835-841 van het politiedossier), voor zover - zakelijk weergegeven - als verklaring van verdachte [medeverdachte 2] inhoudende:
V: Hoelang woont u op het adres [a-straat 1] ?
A: Ik denk al langer dan tien jaar.
V: Met wie woont u op dit adres?
A: Mijn zoon is bij mij ingeschreven. Mijn zoon is [verdachte] . Voor de rest staat niemand op dit adres ingeschreven.
V: Heeft u sleutels van uw eigen en eventuele andere kelderboxen?
A: Ja, ik heb een sleutel en mijn zoon heeft ook een sleutel. Het zijn twee verschillende sleutels, een voor de linker en een voor de rechter. Ik heb van alle twee de kelderboxen een sleutel.
V: Heeft uw zoon ook van beide kelderboxen een sleutel?
A: Ja dat denk ik wel.
V: Zijn er nog meer mensen die sleutels hebben van uw kelderboxen?
A: Daar vraag je me wat. Zover ik weet niet.
3. Het in de wettelijke vorm opgemaakte proces-verbaal van aangifte, proces-verbaalnummer PL1300-2019106926-1. afgesloten d.d. 24 mei 2019, opgemaakt en ondertekend door [verbalisant 10] , BOA domein generieke opsporing, (p. 826-828 van het politiedossier), zakelijk weergegeven:
Op vrijdag 24 mei 2019, deed bij mij telefonisch aangifte, een persoon die mij opgaf te zijn:
Achternaam: [aangever]
Voornamen: [...]
Hij deed aangifte namens het slachtoffer:
Rechtspersoon naam: [B] B.V.
"Ik ben namens het slachtoffer gerechtigd tot het doen van aangifte. Ik ben geen eigenaar van een motorfiets, merk Bmw, type F650 gs, Zwart van kleur, voorzien van kenteken [kenteken 3] . De motorfiets is eigendom van mijn bedrijf, [B] B.V.”
Op donderdag 23 mei 2019, omstreeks 20:00 uur, heb ik de motorfiets nog geparkeerd zien staan, in de voortuin van mijn woning.
Ik heb de motorfiets afgesloten middels het stuurslot en art goedgekeurd kettingslot door het voorwiel en ik heb gecontroleerd dat de motorfiets was afgesloten. Op 24 mei 2019, omstreeks 04:00 uur, kwam ik terug bij de plaats waar de motorfiets stond geparkeerd. Toen ik de motorfiets weer ik gebruik wilde nemen, zag ik dat deze door onbekende(n) was weggenomen.”
Bespreking van het middel
3.4
Het middel klaagt dat uit de door het hof gebruikte bewijsmiddelen voor de bewezenverklaring van het onder 3 subsidiair tenlastegelegde niet kan blijken dat de verdachte ten tijde van het verwerven of voorhanden krijgen van de BMW-motorfiets wist dat deze door misdrijf verkregen was.
3.5
Voor een bewezenverklaring van opzetheling is onder meer vereist dat de verdachte het goed – hier een motorfiets van het merk BMW – voorhanden heeft gehad. Met betrekking tot het begrip ‘voorhanden hebben’ is de wetgever uitgegaan van een ruime interpretatie. In de wetsgeschiedenis wordt in dit verband opgemerkt dat ‘voorhanden hebben’ in deze zin zich uitstrekt tot ieder feitelijk voorhanden hebben, ‘met welk doel of krachtens welke titel dan ook’. [5] Het is niet vereist dat het goed zich in de fysieke nabijheid van de verdachte bevindt.
3.6
De delictsomschrijving van art. 416, eerste lid, onder a, Sr vereist, voor zover voor de beoordeling van het middel van belang, dat de pleger ten tijde van het voorhanden krijgen van het goed wist dat het een door misdrijf verkregen goed betrof. Daaronder is tevens begrepen de bewuste aanvaarding van de aanmerkelijke kans dat een goed van misdrijf afkomstig is. [6] Niet voldoende is dat de verdachte ten tijde van het voorhanden
hebbenwist dat het goed door misdrijf was verkregen. Bepalend is het moment waarop de verdachte het goed voorhanden
kreeg. De rechter mag bij de bewijsvoering ter zake van de wetenschap van de herkomst uit misdrijf “ten tijde van” het voorhanden krijgen van een goed betrekken dat aanwijzingen ontbreken dat de wetenschap van de herkomst uit misdrijf eerst is ontstaan na het voorhanden krijgen van het goed. Daarbij kan de procesopstelling van de verdachte, in de zin van het uitblijven van een aannemelijke verklaring, een rol spelen. [7]
3.7
Uit de bewijsmiddelen volgt dat er op 12 juli 2019 een doorzoeking is gedaan in ‘
de berging’behorende bij de woning waar de verdachte en zijn moeder woonachtig waren. In ‘die berging’ werd een motorfiets aangetroffen, die als gestolen geregistreerd stond. De motorfiets bleek eind mei 2019 te zijn gestolen, nadat de gebruiker deze middels het stuurslot had afgesloten. De kentekenplaat van de aangetroffen motorfiets was gevouwen en in eerste instantie onleesbaar. Verder stak er een schroevendraaier uit het contactslot. In de bewijsmiddelen is vastgesteld dat er twee kelderboxen zijn, een linker en een rechter, met twee verschillende sleutels. De bewijsmiddelen bevatten tevens een verklaring van de moeder van de verdachte dat zij denkt dat haar zoon van beide kelderboxen een sleutel heeft.
3.8
Het hof heeft op grond van bewijsmiddel 2 de bewijsconclusie kunnen trekken dat de verdachte toegang had tot de kelderbox waarin de BMW-motorfiets is aangetroffen en dat hij deze motorfiets dus voorhanden had. Daarbij betrek ik de omstandigheid dat ter terechtzitting in hoger beroep geen bewijsverweer is gevoerd en dus niet is aangevoerd dat de verdachte geen toegang had tot die kelderbox. Ook is ter terechtzitting in hoger beroep niet aangevoerd dat de verdachte ten tijde van het verkrijgen van de motorfiets geen wetenschap had van de criminele herkomst van de motorfiets. De verdachte heeft daarover geen verklaring afgelegd. Uit de omstandigheid dat de kentekenplaat van de aangetroffen motorfiets was gevouwen en dat er een schroevendraaier uit het contactslot stak, heeft het hof kennelijk de bewijsconclusie getrokken dat het niet anders kan dan dat de verdachte ten tijde van het verkrijgen van de gestolen motorfiets wist dat het een door misdrijf verkregen goed betrof. Die conclusie is niet onbegrijpelijk.
3.9
Het middel faalt.

4.Slotsom

4.1
Beide middelen falen en kunnen worden afgedaan met de aan art. 81 lid 1 RO ontleende motivering.
4.2
Ambtshalve heb ik geen grond voor vernietiging van de uitspraak van het hof aangetroffen.
4.3
Deze conclusie strekt tot verwerping van het beroep.
De procureur-generaal
bij de Hoge Raad der Nederlanden
AG

Voetnoten

1.Parketnummer: 21-003330-21.
2.HR 18 december 2018, ECLI:NL:HR:2018:2352,
3.G.J.M. Corstens,
4.Vgl. HR 14 oktober 1986,
5.HR 21 maart 2001, ECLI:NL:HR:2000:ZD1754,
6.Vgl. onder meer HR 19 januari 1993, ECLI:NL:HR:1993:AD1812
7.Vgl. HR 29 januari 2019, ECLI:NL:HR:2019:97,