Conclusie
1.Inleiding
2.Waar het in cassatie om gaat
3.Het middel
1. Een proces-verbaal van bevindingen identificatie “ [chatnaam 2] ” en " [chatnaam 7] "d.d. 2 november 2020, van de Districtsrecherche Den Haag-West, procesdossier Kiwi/DHRAA20027, proces-verbaalnr. 18. Dit proces-verbaal houdt onder meer in - zakelijk weergegeven - (blz. 4023-4032):
[chatnaam 6] , [chatnaam 9]
belangis nu het gaat om vertrouwelijkheid van correspondentie tussen advocaat en cliënt. Dit behoort tot de grondbeginselen van een goede strafrechtspleging en tot één van de basisvoorwaarden om een eerlijk proces te kunnen waarborgen.
ernst van het verzuimoverweegt het hof dat de opsporingsambtenaar die het gesprek in eerste instantie heeft gelezen, uit de inhoud van het gesprek had moeten afleiden dat het ging om geheimhoudersinformatie. Dat het gesprek in het dossier terecht is gekomen, is niet alleen een inschattingsfout geweest van de politieambtenaar, maar ook van de officier van justitie nu, blijkens de repliek ter terechtzitting in eerste aanleg, tussen beiden contact is geweest over het
nadeeldat het gebruik van de geheimhoudersinformatie voor de verdachte met zich heeft gebracht, overweegt het hof het volgende. Het bericht is niet gebruikt als startinformatie bij de identificatie van de verdachte - zoals door de advocaat gesteld -, nu uit het dossier (p. 4031) blijkt dat door het onderzoeksteam aan het openbaar ministerie is gevraagd of de met personalia aangeduide verdachte voor de rechtbank moest verschijnen, waaruit afgeleid kan worden dat de personalia van de verdachte dus al bekend waren.
NJ2021/169 m.nt. Jörg (r.o. 2.4.4):
NJ2006/447 m.nt. Reijntjes. In deze zaak had het hof geoordeeld dat het verzuim – het zonder dat er een verdenking bestond vragen van toestemming aan de verdachte tot het doen van een bloedonderzoek – niet tot bewijsuitsluiting behoefde te leiden. Het hof had daarbij verschillende factoren in aanmerking genomen die erop neerkwamen dat in dit geval – waarin geen sprake is geweest van een inbreuk op de lichamelijke integriteit van de verdachte zonder diens toestemming – de verbalisant niet willekeurig heeft gehandeld, terwijl voorts, naar het Hof heeft overwogen, de verdenking naar alle waarschijnlijkheid op eenvoudige wijze had kunnen worden onderbouwd (door eventueel in het ziekenhuis medewerking te vragen aan een voorlopig onderzoek van uitgeademde lucht) waardoor de ernst van het verzuim wordt gerelativeerd. Volgens de Hoge Raad gaf het op deze wijze gemotiveerde oordeel geen blijk van een onjuiste rechtsopvatting en was het evenmin onbegrijpelijk.
NJ2013/308 m.nt. Keulen. Het hof had vastgesteld dat sprake was van een onherstelbaar vormverzuim in het voorbereidend onderzoek. Dat vormverzuim bestond er – kort gezegd – in dat opsporingsambtenaren zonder toestemming in de woning van de verdachte waren binnengetreden (waarbij een hennepkwekerij werd aangetroffen) op grond van een machtiging van de hoofdinspecteur van politie, terwijl naderhand was gebleken dat deze hoofdinspecteur op de datum waarop hij de machtiging ondertekende niet beschikte over het certificaat “hulpofficier van justitie”. Het hof had het door het gewraakte binnentreden gevonden bewijsmateriaal uitgesloten van het bewijs. Volgens het hof kon het antwoord op de vraag of – zoals door de advocaat-generaal in hoger beroep was aangevoerd – de vereiste machtiging, indien een bevoegde autoriteit daarom zou zijn verzocht, ook zou zijn verleend buiten beschouwing blijven. Volgens de Hoge Raad kon de beantwoording van genoemde vraag in het onderhavige geval voor de waardering van de ernst van het verzuim van belang zijn, nu de geschonden norm ertoe strekt te voorkomen dat als gevolg van een gebrek aan (parate en actuele) kennis bij de functionaris die de machtiging tot binnentreden verleent, die machtiging wordt verstrekt voor een situatie waarin dat niet gerechtvaardigd is. Een mogelijke vaststelling dat een machtiging zou zijn verleend kan de ernst van het verzuim zo bezien relativeren. [6]
“ik vergeten mij rechtbank vandaag”, worden afgeleid dat gebruiker “ [chatnaam 7] ” zich op 11 juni 2020 bij de rechtbank had moeten melden. Dat het hof deze factor bij de beoordeling van de ernst van het verzuim heeft betrokken – zie 3.7 onder (iii) – is tegen deze achtergrond bezien niet onbegrijpelijk.