ECLI:NL:PHR:2025:742

Parket bij de Hoge Raad

Datum uitspraak
1 juli 2025
Publicatiedatum
29 juni 2025
Zaaknummer
23/00545
Instantie
Parket bij de Hoge Raad
Type
Conclusie
Rechtsgebied
Strafrecht
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Medeplegen van witwassen met betrekking tot geldtransporten naar Brazilië

In deze zaak is de verdachte, geboren in 1984, veroordeeld voor medeplegen van witwassen, meermalen gepleegd. De verdachte heeft in opdracht van haar toenmalige partner, [medeverdachte 2], vliegtickets geboekt en betaald voor haar vader, [medeverdachte 1], die op 13 februari 2017 op Schiphol werd aangehouden met € 200.000 in contanten. De Hoge Raad heeft de zaak behandeld na cassatieberoep van de verdachte, die drie middelen van cassatie heeft ingediend. De eerste twee middelen zijn verworpen, maar het derde middel, dat betrekking heeft op de vraag of de bijdrage van de verdachte aan de geldtransporten voldoende gewicht had om van medeplegen te kunnen spreken, is gegrond bevonden. Het hof had niet voldoende gemotiveerd dat de verdachte een onmisbare rol had vervuld in de uitvoering van het strafbare feit. De conclusie van de Procureur-Generaal strekt tot gedeeltelijke vernietiging van het arrest en terugwijzing naar het gerechtshof Amsterdam voor herbehandeling van de zaak. De Hoge Raad heeft op 28 november 2023 het cassatieberoep niet-ontvankelijk verklaard omdat de verdachte niet binnen de wettelijke termijn een schriftuur met middelen van cassatie heeft ingediend.

Conclusie

PROCUREUR-GENERAAL
BIJ DE
HOGE RAAD DER NEDERLANDEN

Nummer 23/00545

Zitting1 juli 2025
CONCLUSIE
M.E. van Wees
In de zaak
[verdachte] ,
geboren in [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1984,
hierna: de verdachte.

Inleiding

1.1
De verdachte is bij arrest van 10 februari 2023 door het gerechtshof Amsterdam [1] wegens "medeplegen van witwassen, meermalen gepleegd", veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van vijftien maanden, waarvan vijf voorwaardelijke met een proeftijd van twee jaar. Daarnaast heeft het hof beslissingen genomen ten aanzien van het beslag.
1.2
Er bestaat samenhang met de zaken 23/00544 [2] en 23/00586. In de zaak 23/00586 zal ik vandaag ook concluderen.
1.3
Het cassatieberoep is ingesteld namens de verdachte en N. van Schaik en L.C. de Lange, beiden advocaat in Utrecht, hebben drie middelen van cassatie voorgesteld.

De zaak in het kort

2. Op 13 februari 2017 werd medeverdachte [medeverdachte 1] , de vader van de verdachte, aangehouden op de luchthaven Schiphol. In zijn koffer werd een geldbedrag van € 200.000 euro aangetroffen. Blijkens de vaststellingen van het hof betrof dit een (onderschept) geldtransport naar Brazilië in opdracht van medeverdachte [medeverdachte 2] (23/00586), de toenmalige partner van de verdachte. Een dergelijk geldtransport heeft volgens het hof ook tweemaal eerder, in 2016 plaatsgevonden. De vliegtickets voor de drie geldtransporten werden in opdracht van [medeverdachte 2] (online) geboekt en betaald door de verdachte. De kosten daarvan werden door [medeverdachte 2] aan de verdachte terugbetaald in contanten.

Het eerste middel

3.1
Het middel klaagt over de bewezenverklaring voor zover deze inhoudt dat de verdachte in de periode van 1 januari 2014 tot 17 februari 2017 het witwassen van “grote geldbedragen (geldtransporten [medeverdachte 1] naar Brazilië)” heeft medegepleegd. Volgens de steller van het middel blijkt uit de bewijsmiddelen niet dat – naast het geldtransport van 13 februari 2017 – door [medeverdachte 1] ook twee geldtransporten in 2016 zijn verricht en dat de verdachte de vliegtickets daarvoor heeft geboekt.
3.2
Ten laste van de verdachte is bewezenverklaard dat:
“1.
zij in de periode van 1 januari 2014 tot 17 februari 2017 in Nederland, tezamen en in vereniging met één of meer anderen, voorwerpen, te weten
- grote geldbedragen (geldtransporten [medeverdachte 1] naar Brazilië) en
- geldbedragen aan contante stortingen van in totaal 26.920 euro en
- een geldbedrag van 4.500 euro, dat voor een Fiat Panda met kenteken [kenteken 1] in contanten is bijbetaald,
heeft verworven, voorhanden gehad, overgedragen en/of omgezet en/of van (één van) voornoemd(e) voorwerp(en)) gebruik heeft gemaakt en/of de herkomst heeft verhuld en/of verhuld wie de rechthebbende(n) was/waren en/of wie dit/deze voorwerp(en) voorhanden had(den), terwijl zij, verdachte en/of haar mededaders, wist(en), dat deze voorwerpen - onmiddellijk of middellijk - geheel dan wel gedeeltelijk afkomstig waren uit enig misdrijf;”
3.3
Deze bewezenverklaring berust op de volgende bewijsmiddelen:
1. De verklaring van de verdachte afgelegd ter terechtzitting in hoger beroep van 19 januari 2023.
Deze verklaring houdt in, voor zover van belang en zakelijk weergegeven:
Ik wist dat mijn vader [medeverdachte 1] op 13 februari 2017 naar Brazilië ging. Ik dacht dat het om papieren ging. Ik heb geen vragen gesteld. Ik heb zijn ticket geboekt en betaald. Mijn vader stuurde bij het boarden altijd een bericht of het goed was gegaan. Omdat wij niets van hem hoorden, vroegen mijn moeder [betrokkene 1] en ik ons af of alles goed was gegaan. Ik wist niet dat hij geld bij zich had, dus evenmin om welk bedrag het ging. Dat heb ik later gehoord.
Mijn vader [medeverdachte 1] heeft dit op verzoek van mijn toenmalige partner [medeverdachte 2] gedaan. Ik weet niet waarom. Mijn vader en [medeverdachte 2] waren veel samen. [medeverdachte 2] heeft mij gevraagd om het vliegticket voor mijn vader te boeken. Ik weet niet waarom hij dat niet zelf deed, hij vroeg mij altijd van alles. Ik vond het niet raar dat ik het geld voor het vliegticket contant van [medeverdachte 2] kreeg, ook al wist ik op dat moment niet hoe hij aan zijn geld kwam. Ik weet niet wat voor werk [medeverdachte 2] deed. Misschien had hij geld van zijn zus geleend?
Ik had inderdaad vragen moeten stellen. Toen ik [medeverdachte 2] leerde kennen, had hij een bedrijf in Nederland en hij werkte daarnaast ook zwart.
2. De verklaring van verdachte afgelegd ter terechtzitting in eerste aanleg van 21 maart 2019.
Deze verklaring houdt in, voor zover van belang en zakelijk weergegeven:
Ik heb het vliegticket voor de reis van mijn vader naar Brazilië op 13 februari 2017 geregeld in opdracht van [medeverdachte 2] . Hij vroeg mij twee dagen van tevoren of ik dat ticket kon regelen. Uiteindelijk heb ik het ticket geregeld en ik kreeg het geld hiervoor contant terug van [medeverdachte 2] . [medeverdachte 2] was erbij toen ik het ticket regelde. Ik heb het ticket via Ideal betaald en verder geen vragen gesteld.
Het klopt dat ik een groot geldbedrag heb gestort op mijn rekening. Ik heb het bedrag van € 9.700 in drie keer gedaan, omdat de machine niet goed werkte. [medeverdachte 2] heeft mij gevraagd dit geld te storten. Ik heb er verder geen vragen over gesteld.
Het klopt dat de Fiat Panda mijn auto was. Ik heb hiervoor een bedrag van € 9.500,- betaald. Ik heb de auto cash betaald. Ik had hiervoor een bedrag van € 4.500,- geleend van [medeverdachte 2] .
3. Een proces-verbaal van bevindingen en overdracht van 13 februari 2017, in de wettelijke vorm opgemaakt door de daartoe bevoegde verbalisanten, pagina 877 t/m 883.
Dit proces-verbaal houdt in, voor zover van belang en zakelijk weergeven, als de bevindingen van de verbalisanten:
Op basis van een controleopdracht met nummer [0001] is tijdens de controle van de ruimbagage op naam van passagier [medeverdachte 1] door collega’s van het kelderteam een geldbedrag aangetroffen van vermoedelijk meer dan € 10.000. Het geld is aangetroffen in de broekspijpen van drie spijkerbroeken. [medeverdachte 1] reist met vlucht [...] vanuit Amsterdam naar Sao Paulo.
De derde verbalisant heeft de koffer op naam van [medeverdachte 1] , geopend en de drie spijkerbroeken uit de koffer gepakt en de daarin aangetroffen bankbiljetten verwijderd.
De 3e en 4e verbalisant telden de volgende bedragen:
Op verzoek van de 1e en 2° verbalisant, was een zogenoemde "gate-stop" gezet op passagier [medeverdachte 1] . Uit de gegevens in het paspoort bleek het te gaan om [medeverdachte 1] , geboren [geboortedatum] 1952 te [geboorteplaats] .
De 1e verbalisant vroeg [medeverdachte 1] of hij in het bezit was van een aangifteformulier bestemd voor het vervoeren van contant geld. [medeverdachte 1] antwoordde: "Nee.”
In de portemonnee van verdachte werd een totaalbedrag van 350 euro aangetroffen. Er zaten twee papiertjes, bonnen van de firma “ [A] ” in de portemonnee. De 4e verbalisant, las op één van de bonnen de datum 01-09-2016 en op de tweede bon de datum 13-02-2017.
4. Een schriftelijk bescheid, te weten een overzicht gesprekken m.b.t. tapnummer van 15 februari 2017, pagina 289 t/m 2902.
Getapt nummer: [telefoonnummer 1] t.n.v. [verdachte]
Gebelde: [telefoonnummer 2] t.n.v. [betrokkene 1]
Datum: 15 februari 2017
[betrokkene 1] wordt gebeld door [verdachte]
[verdachte] : Volgens mij wordt het dan weer verlengd. Nou ja, 14 dagen had hij het over.
[betrokkene 1] : Maar ook in detentie?
[verdachte] : Nee, dan ga je gewoon naar de gevangenis.
[verdachte] : Het is moeilijk om hem eruit te halen, dan hè dat je het voorkomt.
[betrokkene 1] : Maar alles wat hij dan waarschijnlijk heeft gezeten wordt afgetrokken van als hij eventueel de uitspraak had snap je. Want een rechtszaak zou er toch wel gekomen zijn.
[verdachte] : Ja, ja.
[betrokkene 1] : Jawel, dat laten ze niet over hun kant gaan. Want er wordt gezegd afstaan en dan is er niks aan de hand. Nou, [verdachte] dat is in Nederland niet zo hoor.
[verdachte] : Bij die [betrokkene 2] (of [medeverdachte 3] ) wel hè. Eén dag hè. Ja.
[betrokkene 1] : Ja, maar die [betrokkene 2] (of [medeverdachte 3] ) heeft waarschijnlijk niks hè.
[verdachte] : Nee, nou ja dat.
[betrokkene 1] : Of wel, ik weet het niet.
[verdachte] : Nou ja, één dag, hij had ook een pro deo advocaat toegewezen gekregen.
[betrokkene 1] : Ok. Nou dan weet ik ook niet wat er allemaal aan de hand is.
[verdachte] : Nee, daarom.
5. Een schriftelijk bescheid, te weten een overzicht gesprekken m.b.t. tapnummer van 16 februari 2017, pagina 2903 t/m 2910.
Getapt nummer: [telefoonnummer 1] tnv [verdachte]
Gebelde: [telefoonnummer 2] tnv [b-straat 1] [plaats] , [betrokkene 1]
Datum: 16-02-2017 14:01:42, duur: 00:32:15
[verdachte] bun [betrokkene 1] (wisselgesprek)
Pagina 2909
[verdachte] : ik wil die telmachine ook weg hebben (..) en alle andere spullen elastiekjes en zo gooi maar weg.
6. Een schriftelijk bescheid, te weten een overzicht gesprekken m.b.t. tapnummer van 16 februari 2017, pagina 2911-2916.
Getapt nummer: [telefoonnummer 1] tnv [verdachte]
Gebelde: [telefoonnummer 2] tnv [betrokkene 1]
Datum: 16 februari 2017
[betrokkene 1] wordt gebeld door [verdachte]
[betrokkene 1] : Nou misschien is het wel ook weer een goede leer voor je vader hoor.
[verdachte] ; Nou dat sowieso mam.
[betrokkene 1] : Het is natuurlijk lullig want hij doet het niet voor zichzelf alleen. Maar uh..
[verdachte] : Je komt alleen maar dieper.
[betrokkene 1] : Ja, nu kom je dus dieper. Dieper en dieper.
[verdachte] : Daarom is het belangrijk om het dus te gaan beperken.
[verdachte] : Ja, hij zegt mag ik vragen of je meer weet. Ja zeg ik, ik weet meer.
[verdachte] : Hij zei: het gaat waarschijnlijk om witwassen.
[betrokkene 1] : Ja.
[verdachte] : Ik zeg: ja dat klopt. Ik dacht als ik dat nu allemaal ga vertellen. Dan kan ik beter morgen met [medeverdachte 2] erbij.
[betrokkene 1] : Mag je van [medeverdachte 2] dat allemaal zeggen van hem?
[verdachte] : Kijk weetje, ik hoef niet alles.
[betrokkene 1] : Nee, je moet wel weten wat je wel en niet.
[verdachte] : We moeten nu een soort van verhaal verzinnen.
7. Een proces-verbaal zaaksdossier, zaak 3, betreffende witwassen door verdachte [verdachte] (V3), in de wettelijke vorm opgemaakt door de daartoe bevoegde verbalisanten, doorgenummerde pagina 227.
Dit proces-verbaal houdt in, voor zover van belang en zakelijk weergegeven:
Op de telefoon van [betrokkene 1] is een WhatsApp-bericht aangetroffen van 13 februari 2017 (
DOC-011, dossierpagina 2280). Dit bericht is op 13 februari 2017 door [betrokkene 1] aan [verdachte] verzonden en het luidt als volgt:
"Hopen dat het goed is gegaan"
en vervolgens:
"Fingers cross"
8. Een proces-verbaal van verdenking van 27 februari 2017, in de wettelijke vorm opgemaakt door de daartoe bevoegde verbalisant, pagina 926.
Dit proces-verbaal houdt in, voor zover van belang en zakelijk weergegeven:

Inkomensgegevens van [verdachte] en [medeverdachte 2]

Van de verdachte [medeverdachte 2] zijn bij de belastingdienst geen inkomensgegevens en/of vermogensgegevens bekend.
Van de verdachte [verdachte] is bekend dat zij bij [C] werkt en dat zij daar in 2016 een jaarsalaris had van € 24.563 bruto per jaar. Zij is niet in het bezit van een substantieel vermogen.
9. Een proces-verbaal van bevindingen (onderzoek van de bankrekening van [verdachte] ) van 19 juni 2017, in de wettelijke vorm opgemaakt door de daartoe bevoegde verbalisant, pagina 2083 t/m 2086.
Dit proces-verbaal houdt in, voor zover van belang en zakelijk weergegeven, als de bevindingen van de verbalisant:
Bij de ING-bank zijn de bankrekeningmutaties opgevraagd van rekeningnummer [rekeningnummer 2] , die op naam van [verdachte] is gesteld. Onder meer werden de volgende totalen van bankrekeningmutaties gezien over de periode 1 januari 2014 tot en met 7 maart 2017:
Pagina’s 2085 en 2086

[D]

Op het rekeningoverzicht van [verdachte] zijn betalingen te zien aan de [D] .

Stortingen

Op het rekeningoverzicht van [verdachte] is te zien dat er op diverse data geld op de rekening wordt gestort.

Het totaalbedrag van de contante stortingen op de rekening is € 26.920.

10. Een proces-verbaal van bevindingen van 16 maart 2017, in de wettelijke vorm opgemaakt door de bevoegde opsporingsambtenaar, pagina 1540-1541.
Dit proces-verbaal houdt in, voor zover van belang en zakelijk weergegeven, als mededeling van de verbalisant:
Op 30 oktober 2015 heeft de Douane op Schiphol een man gecontroleerd en aangehouden als verdachte van witwassen die genaamd was:
[medeverdachte 3] , geboren op [geboortedatum] 1974, te [geboorteplaats] in Brazilië.
Bij de verdachte [medeverdachte 3] werd in zijn ruimbagage (in een broekspijp) een contant geldbedrag van € 14.700 aangetroffen. In zijn portemonnee werd een geldbedrag van € 8.260 aangetroffen. De verdachte had in totaal een geldbedrag van € 22.960 bij zich. Hij had een vliegticket bij zich naar Sao Paulo, Brazilië.
Als verdachte in het onderzoek King is aangehouden de broer van [medeverdachte 3] genaamd [medeverdachte 2] , geboren [geboortedatum] 1978 in [geboorteplaats] , Brazilië. [medeverdachte 3] heeft na zijn aanhouding één dag in detentie gezeten.
11. Een proces-verbaal van bevindingen aanschaf Fiat Panda [kenteken 1] van 22 maart 2017, in de wettelijke vorm opgemaakt door de daartoe bevoegde verbalisanten, pagina 1547 en 1548.
Dit proces-verbaal houdt in, voor zover van belang en zakelijk weergegeven, als de bevindingen van de verbalisanten:

Aanleiding onderzoek

In het onderzoek King contra onder andere de verdachte [verdachte] (V03) is bevonden dat het kenteken [kenteken 1] op 2 september 2016 is geregistreerd in het systeem van de houderschapsbelasting op naam van [verdachte] , waaruit opgemaakt kan worden dat [verdachte] de eerste eigenaar is van deze auto.

Inbeslagname Fiat Panda

Op vrijdag 17 februari 2017 is de genoemde Fiat Panda, kenteken [kenteken 1] onder [verdachte] in beslag genomen door opsporingsambtenaren van de FIOD Schiphol. In het handschoenenvak van deze auto werd onder meer een factuur aangetroffen van [B] te [plaats] , gedateerd 02-09-2016, factuurnummer [0002] , gericht aan [verdachte] , [a-straat 1] , [plaats] .
Op deze factuur lazen de verbalisanten dat deze betrekking had op de aanschaf van de genoemde Fiat Panda op 18 juni 2016.”
3.4
Het hof heeft verder nog het volgende overwogen:

Geldtransporten
Het hof acht op grond van de bewijsmiddelen, waaronder de bekennende verklaring van [medeverdachte 1] , bewezen dat laatstgenoemde in opdracht van [medeverdachte 2] drie geldtransporten heeft verricht. Het betreft het onderschepte geldtransport van € 200.000 (verstopt in broekspijpen in een koffer) op 13 februari 2017 en twee eerdere geldtransporten in 2016. Voor een derde geldtransport in 2016 acht het hof onvoldoende bewijs in het dossier aanwezig.
Voor de twee transporten in 2016 heeft [medeverdachte 1] beloningen van onderscheidenlijk € 4.000 en € 6.000 ontvangen. Gelet op de omvang van de beloningen kan het naar het oordeel van het hof niet anders zijn dan dat (ook) de transporten in 2016 zagen op aanzienlijke geldbedragen. Het hof is van oordeel dat het verrichten van dergelijke omvangrijke geldtransporten, buiten het bankwezen om, waarmee alleen al door het aanwezig hebben en vervoeren ervan aanzienlijke veiligheidsrisico’s zijn gemoeid, een redelijk vermoeden van witwassen oplevert. Dat [medeverdachte 2] kennelijk kon beschikken over dergelijke bedragen in contanten levert ook vanwege de bij de Belastingdienst bekende beperkte inkomsten van de verdachte en [medeverdachte 2] een redelijk vermoeden van witwassen op.
Vast staat dat de verdachte op verzoek van [medeverdachte 2] retourtickets heeft geboekt en betaald voor deze drie geldtransporten van Nederland naar Brazilië. Daarmee waren telkens bedragen van gemiddeld rond de € 1.000 gemoeid. De verdachte kreeg deze bedragen nadien contant van [medeverdachte 2] terug.
De verdachte heeft verklaard dat zij ‘dacht dat haar vader papieren naar Brazilië ging brengen’. Het hof schuift deze verklaring als ongeloofwaardig terzijde. Op in hoger beroep aan de verdachte gestelde vragen waarom zij dacht dat haar vader papieren naar Brazilië moest brengen, wat voor papieren dit dan waren, waarom die papieren niet per post konden worden verzonden, waarom [medeverdachte 2] niet via zijn eigen rekening een retourticket voor die reizen boekte en waar [medeverdachte 2] het geld vandaan haalde voor die tickets, heeft zij geen helder antwoord kunnen geven. Dat [medeverdachte 2] uit een rijke familie kwam, zoals de verdediging stelt, is op geen enkele wijze aannemelijk gemaakt. Ook het dossier biedt hiervoor geen aanknopingspunten. Ook de verklaring over (schilder)klussen die [medeverdachte 2] zou hebben verricht blijft steken in vaagheden, temeer nu [medeverdachte 2] vanwege een auto-ongeluk in 2014 kennelijk niet meer in staat was zijn arm goed te gebruiken.
Dat de verdachte eerst na de aanhouding door [medeverdachte 2] op de hoogte zou zijn gesteld van het feit dat haar vader geldtransporten in opdracht van [medeverdachte 2] heeft uitgevoerd, acht het hof eveneens ongeloofwaardig. Het feit dat de verdachte vlak voor het vertrek van haar vader op 13 februari 2017 een bericht heeft ontvangen van haar moeder [betrokkene 1] met de tekst 'Fingers cross’ (vertaald: ‘duimen maar’) duidt er naar het oordeel van het hof op dat bij de verdachte en haar moeder wel degelijk vooraf wetenschap heeft bestaan omtrent de aard van de reizen van [medeverdachte 1] . Het hof betrekt daarbij dat [medeverdachte 3] , de broer van [medeverdachte 2] , anderhalf jaar eerder, op 30 oktober 2015 en derhalve een paar maanden voor de reizen van [medeverdachte 1] in 2016, op Schiphol is aangehouden met onder meer € 14.700 verstopt in een broekspijp in zijn koffer. Deze broer was, evenals [medeverdachte 1] , met geld op weg naar Brazilië, met een ticket dat was betaald door [medeverdachte 2] . De verdachte was kennelijk op de hoogte van deze aanhouding. Immers, in een afgeluisterd telefoongesprek met [betrokkene 1] op 15 februari 2017, waarin onder meer de gevolgen van de aanhouding van [medeverdachte 1] worden besproken, zegt [betrokkene 1] dat er ‘toch wel een rechtszaak zou zijn gekomen, dat er wordt gezegd afstaan en dan niks aan de hand, maar dat dat in Nederland niet zo is’, waarop [verdachte] zegt ‘bij die [medeverdachte 3] (
het hof begrijpt: [medeverdachte 3]) wel he, een dag hè’, waarop [betrokkene 1] zegt ‘Ja, maar die [betrokkene 2] (
het hof begrijpt: [medeverdachte 3]) heeft waarschijnlijk niks hè’. In dat verband acht het hof ook van belang het telefoongesprek tussen de verdachte en [betrokkene 1] op 16 februari 2017, waarin [betrokkene 1] zegt dat ‘ [medeverdachte 2] net doet alsof het helemaal niet zo veel is’ en de verdachte antwoordt ‘Ja maarja, die heeft met meer hogere, snap je? Het kan natuurlijk altijd meer, snap je, dus voor hem in zijn ogen niet’, daarmee naar het oordeel van het hof refererend aan eerdere geldtransporten. Ook het telefoongesprek van 16 februari 2017 waarin de verdachte aangeeft zich zorgen te maken dat de sleutels van de Volvo (die destijds op naam van [medeverdachte 1] stond, maar door [medeverdachte 2] werd gebruikt) bij haar thuis worden gevonden en dat alles weg moet, ook de elastiekjes en de geldtelmachine, in combinatie met het telefoongesprek op 15 februari 2017 waarin zij aangeeft dat wat betreft de Mercedes (die ook op naam van [medeverdachte 1] stond, maar door [medeverdachte 2] werd gebruikt) ‘het verhaal gewoon is’ dat [medeverdachte 2] deze tijdelijk op haar vaders naam heeft laten staan vanwege zijn rijbewijs, geeft aan dat zij (tot op detailniveau) op de hoogte is van de (illegale) handel en wandel van haar partner. Elastiekjes wijzen in deze context op te bundelen bankbiljetten en dus op grote geldbedragen en ook de aanwezigheid van een (geld)telmachine wijst in die richting. Dat [medeverdachte 2] in een Volvo en een Mercedes reed en over grote geldbedragen en een geldtelmachine beschikte, terwijl hij geen legaal inkomen had, was de verdachte derhalve bekend. Al het voorgaande, in onderling verband en samenhang bezien, leidt het hof tot het oordeel dat bij de verdachte wetenschap bestond omtrent de aard van de reizen die haar vader in opdracht van [medeverdachte 2] maakte.
Voor de herkomst van de geldbedragen ontbreekt, zoals uit het voren overwogene volgt, een concrete verifieerbare, op voorhand niet als hoogst onwaarschijnlijk aan te merken verklaring, gelet ook op het beperkte inkomen van [medeverdachte 2] en de verdachte, zodat het niet anders kan zijn dat dat deze geldbedragen van misdrijf afkomstig zijn.
Door het boeken en betalen van vliegtickets van Nederland naar Brazilië vervulde de verdachte een onmisbare rol in de geldtransporten. Op die manier bleven immers zowel [medeverdachte 2] als [medeverdachte 1] buiten beeld. [medeverdachte 2] als opdrachtgever, die bovendien niet overeen legaal inkomen beschikte om dergelijke reizen te betalen en [medeverdachte 1] als uitvoerder en ontvanger van een arbeidsongeschiktheidsuitkering, die zich gelet ook op zijn schulden evenmin dergelijke reizen (en ook nog eens meermalen per jaar) kon veroorloven. De verdachte bood haar partner en haar vader op deze wijze feitelijk een dekmantel voor het kunnen uitvoeren van de transporten. Het hof is dan ook van oordeel dat sprake is van medeplegen.
Concluderend is het hof van oordeel dat, gelet op het ontbreken van een concrete, verifieerbare, niet op voorhand als hoogst onwaarschijnlijk aan te merken verklaring omtrent de herkomst, het niet anders kan zijn dan dat bedoelde bedragen afkomstig zijn van enig misdrijf en dat de verdachte dit wist.”
3.5
Het is juist dat “de bekennende verklaring van [medeverdachte 1] [ik begrijp: [medeverdachte 1] , MvW]”, die blijkens ’s hofs overwegingen onder meer inhoudt dat [medeverdachte 1] in opdracht van [medeverdachte 2] in 2016 twee geldtransporten heeft verricht waarvoor hij een beloning van onderscheidenlijk € 4.000,- en € 6.000,- heeft ontvangen, niet bij de bewijsmiddelen is opgenomen. Die omissie in de bewijsconstructie hoeft echter niet tot cassatie te leiden, gelet op het volgende.
3.6
De verdediging heeft zich, zoals in de schriftuur ook wordt erkend, steeds op het standpunt gesteld dat de verdachte geen wetenschap had van de geldbedragen die haar vader tijdens de reizen naar Brazilië (in onder meer 2016) met zich voerde. Dat die geldtransporten hebben plaatsgevonden en dat de betreffende vliegtickets door de verdachte zijn geboekt en betaald, is door de verdediging echter nimmer betwist. In eerste aanleg voor wat betreft dat laatste zelfs expliciet. [3] De pleitnota in hoger beroep gaat daarin nog verder. Die houdt in dat verband in dat “uit het dossier volgt (…) dat [medeverdachte 1] die vluchten heeft gemaakt en dat [verdachte] [ik begrijp: de verdachte, MvW] die vluchten vanaf haar rekening heeft geboekt”. Dat dit daadwerkelijk “uit het dossier volgt” blijkt bovendien uit de door de rechtbank tot het bewijs (van feit 2) gebezigde verklaring van [medeverdachte 1] , die op 14 februari 2017 bij de FIOD is afgelegd. Die verklaring houdt onder meer het volgende in:
“Ik heb in 2016 twee keer eerder geld voor [medeverdachte 2] vervoerd. (…) Ik weet niet hoeveel geld ik heb vervoerd. Ik heb 1 keer 4.000 euro en 1 keer 6.000 euro als beloning gekregen van [medeverdachte 2] . Ik kreeg deze beloning altijd achteraf.” [4]
3.7
Aangenomen mag worden dat het hof met “de bekennende verklaring van [medeverdachte 1] ” in zijn onder 3.4 weergegeven bewijsoverwegingen op deze verklaring heeft gedoeld. De verdachte heeft dan ook geen belang bij cassatie.

Het tweede middel

4.1
Het middel klaagt dat de bewezenverklaring tegenstrijdig is, omdat het hof de verklaring van de verdachte dat zij niet wist dat haar vader tijdens de reizen naar Brazilië geld met zich voerde en dat zij dacht dat het om papieren ging, als ongeloofwaardig terzijde heeft geschoven, terwijl het hof deze verklaring wel tot het bewijs heeft gebezigd.
4.2
Het middel is terecht voorgesteld. Tot cassatie hoeft dat echter niet te leiden. Het hof heeft uitgebreid gemotiveerd waarom het de in het middel bedoelde verklaring(en) van de verdachte ongeloofwaardig heeft geacht. Dat de in het middel genoemde verklaring(en) toch in de bewijsmiddelen zijn opgenomen betreft derhalve een kennelijke misslag. De Hoge Raad kan het bestreden arrest op dat punt verbeterd lezen.

Het derde middel

5.1
Het middel klaagt dat de bewezenverklaring van het medeplegen – voor zover die betrekking heeft op de door [medeverdachte 1] verrichte geldtransporten naar Brazilië – niet uit de bewijsvoering kan volgen. De bijdrage van de verdachte aan deze transporten is volgens de stellers van het middel niet van voldoende gewicht om op dat punt medeplegen aan te kunnen nemen.
Het juridisch kader
5.2
In de arresten HR 2 december 2014, ECLI:NL:HR:2014:3474, HR 24 maart 2015, ECLI:NL:HR:2015:718 en HR 5 juli 2016, ECLI:NL:HR:2016:1316 heeft de Hoge Raad enige algemene overwegingen over het medeplegen gegeven, in het bijzonder gericht op de afbakening tussen medeplegen en medeplichtigheid. Voor de kwalificatie medeplegen is vereist dat sprake is van nauwe en bewuste samenwerking. Die kwalificatie is slechts gerechtvaardigd als de bewezenverklaarde – intellectuele en/of materiële – bijdrage van de verdachte aan het delict van voldoende gewicht is. Een en ander brengt mee dat indien het tenlastegelegde medeplegen in de kern niet bestaat uit een gezamenlijke uitvoering, maar uit gedragingen die met medeplichtigheid in verband plegen te worden gebracht (zoals het verstrekken van inlichtingen, op de uitkijk staan, helpen bij de vlucht), op de rechter de taak rust om in het geval dat hij toch tot een bewezenverklaring van het medeplegen komt, in de bewijsvoering – dus in de bewijsmiddelen en zo nodig in een afzonderlijke bewijsoverweging – dat medeplegen nauwkeurig te motiveren. Bij de vorming van zijn oordeel dat sprake is van de voor medeplegen vereiste nauwe en bewuste samenwerking, kan de rechter rekening houden met onder meer de intensiteit van de samenwerking, de onderlinge taakverdeling, de rol in de voorbereiding, de uitvoering of de afhandeling van het delict en het belang van de rol van de verdachte, diens aanwezigheid op belangrijke momenten en het zich niet terugtrekken op een daartoe geëigend tijdstip. [5]
5.3
In zijn arrest van 17 oktober 2017, ECLI:NL:HR:2017:2640 heeft de Hoge Raad verder nog het volgende overwogen:
“In de arresten HR 2 december 2014, ECLI:NL:HR:2014:3474, NJ 2015/390, HR 24 maart 2015, ECLI:NL:HR:2015:718, NJ 2015/395 en HR 5 juli 2016, ECLI:NL:HR:2016:1316, NJ 2016/411 heeft de Hoge Raad enige algemene overwegingen over het medeplegen gegeven. Voor de kwalificatie medeplegen is vereist dat sprake is van nauwe en bewuste samenwerking. In het hiervoor genoemde arrest uit 2015 is in dat verband, voor zover hier van belang, nog overwogen: "De bijdrage van de medepleger zal in de regel worden geleverd tijdens het begaan van het strafbare feit in de vorm van een gezamenlijke uitvoering van het feit. Maar de bijdrage kan ook zijn geleverd in de vorm van verscheidene gedragingen voor en/of tijdens en/of na het strafbare feit. Ook is niet uitgesloten dat de bijdrage in hoofdzaak vóór het strafbare feit is geleverd (vgl. bijvoorbeeld HR 3 juli 2012, ECLI:NL:HR:2012:BW9972, NJ 2012/452). Zeker in dergelijke, in zekere zin afwijkende of bijzondere, situaties dient in de bewijsvoering aandacht te worden besteed aan de vraag of wel zo bewust en nauw is samengewerkt bij het strafbare feit dat van medeplegen kan worden gesproken, in het bijzonder dat en waarom de bijdrage van de verdachte van voldoende gewicht is geweest. Dat geldt in nog sterkere mate indien het hoofdzakelijk gaat om gedragingen die na het strafbare feit zijn verricht. (Vgl. HR 9 april 2013 ECLI:NL:HR:2013:BZ6505, NJ 2013/229). Een geringe rol of het ontbreken van enige rol in de uitvoering van het delict zal in dergelijke uitzonderlijke gevallen wel moeten worden gecompenseerd, bijvoorbeeld door een grote(re) rol in de voorbereiding." [6]
De bespreking van het middel
5.4
Het hof heeft vastgesteld dat [medeverdachte 1] in opdracht van [medeverdachte 2] drie geldtransporten naar Brazilië heeft verricht (waarvan de laatste is onderschept) en dat de verdachte op verzoek van [medeverdachte 2] de vliegtickets voor deze geldtransporten heeft geboekt en betaald. Het hof heeft overwogen dat de verdachte met dit handelen een onmisbare rol heeft vervuld in de geldtransporten, omdat [medeverdachte 1] en [medeverdachte 2] daarmee “buiten beeld” bleven. Laatstgenoemden beschikten immers geen van beiden over voldoende (legaal) inkomen om zelf voor die boeking en betaling zorg te dragen. De verdachte bood hen op die wijze feitelijk een dekmantel, aldus het hof.
5.5
Het hierop gebaseerde oordeel van het hof dat sprake is van medeplegen is, naar ik meen, niet toereikend gemotiveerd. Daartoe acht ik van belang dat het hof niet heeft vastgesteld dat de verdachte zelf een van de alternatief-cumulatief bewezenverklaarde handelingen met de getransporteerde geldbedragen heeft verricht. Daarnaast is in de onderhavige zaak sprake van een bijzondere situatie als bedoeld in het hiervoor onder 5.3 weergegeven arrest, waarin de bijdrage van de verdachte – in dit geval: uitsluitend – vóór het strafbare feit is geleverd. Een dergelijke bijdrage moet volgens die rechtspraak worden gecompenseerd door bijvoorbeeld een grote(re) rol in de voorbereiding. Voor het oordeel dat van een dergelijke compensatie sprake is voldoen de onder 5.4 weergegeven overwegingen van het hof mijns inziens niet. Die overwegingen komen er in de kern immers (slechts) op neer dat de verdachte door haar handelen de opsporing heeft bemoeilijkt, terwijl het hof geen vaststellingen heeft gedaan over de rol van de verdachte bij het maken van het plan of anderszins over de samenwerking bij de organisatie van het strafbare feit. [7]
5.6
Dat het hof het handelen van de verdachte als onmisbaar heeft aangemerkt, wat daar ook van zij, maakt het voorgaande niet anders. In dat kader wijs ik op de zaak die leidde tot HR 5 juli 2016, ECLI:NL:HR:2016:1318. In die zaak had het hof geoordeeld dat sprake was van medeplegen aan een inbraak, waarbij het hof in het bijzonder in aanmerking had genomen dat de verdachte informatie over de beveiliging van het betreffende pand had verstrekt aan de medeverdachten en hun had verteld waar de kluissleutels lagen. Volgens het hof had de verdachte door haar handelen “de randvoorwaarden” voor het plegen van het strafbare feit geschapen. De Hoge Raad casseerde en oordeelde onder meer dat “ook medeplichtigheid kan bestaan uit het verrichten van handelingen die dergelijke randvoorwaarden scheppen”.
5.7
Het middel slaagt.

Afronding

6.1
Het eerste en tweede middel falen en kunnen worden afgedaan met de aan art. 81 lid 1 RO ontleende motivering. Het derde middel slaagt.
6.2
Ambtshalve merk ik op dat thans reeds meer dan twee jaren zijn verstreken sinds het instellen van het cassatieberoep. De redelijke termijn als bedoeld in artikel 6 lid 1 EVRM is derhalve overschreden. Dit kan verder echter onbesproken blijven indien de Hoge Raad met mij van oordeel is dat het bestreden arrest om andere redenen niet in stand kan blijven en de zaak dient te worden teruggewezen.
6.3
Ambtshalve heb ik ook verder geen gronden aangetroffen die tot vernietiging van de bestreden uitspraak aanleiding behoren te geven.
6.4
Deze conclusie strekt tot vernietiging van het bestreden arrest, maar uitsluitend wat betreft de beslissingen over het onder 1, eerste gedachtestreepje, tenlastegelegde en de strafoplegging en tot terugwijzing van de zaak naar het gerechtshof Amsterdam teneinde in zoverre op het bestaande hoger beroep opnieuw te worden berecht en afgedaan.
De Procureur-Generaal
bij de Hoge Raad der Nederlanden
AG

Voetnoten

1.ECLI:NL:GHAMS:2023:341 (parketnummer 23-002075-19).
2.De Hoge Raad heeft op 28 november 2023 dit cassatieberoep niet-ontvankelijk verklaard op de grond dat namens de verdachte niet binnen de bij de wet gestelde termijn een schriftuur houdende middelen van cassatie is ingediend. Deze uitspraak van de Hoge Raad is niet gepubliceerd.
3.De aldaar overgelegde pleitnota houdt onder meer het volgende in (p. 3):
4.Zie blad 22 van het vonnis van de rechtbank Noord-Holland (locatie Haarlemmermeer) van 16 mei 2019.
5.Vgl. HR 22 februari 2022, ECLI:NL:HR:2022:289, rov. 3.3 en HR 3 april 2018, ECLI:NL:HR:2018:494, rov. 3.
6.Recenter nog herhaald in HR 11 februari 2020, ECLI:NL:HR:2020:221, rov. 2.3.
7.Zoals bijvoorbeeld wel het geval was in HR 3 juli 2012, ECLI:NL:HR:2012:BW9972 en HR 3 april 2018, ECLI:NL:HR:2018:494.