5.5Criminele organisatie
Beoordelingskader
Onder een 'organisatie' als bedoeld in artikel 140 Sr wordt volgens vaste jurisprudentie verstaan een samenwerkingsverband, met een zekere duurzaamheid en structuur, tussen de verdachte en ten minste één andere persoon.
Van 'deelneming' aan een organisatie als bedoeld in artikel 140 Sr is sprake als de verdachte behoort tot het samenwerkingsverband en een aandeel heeft in gedragingen die strekken tot of rechtstreeks verband houden met het oogmerk tot het plegen van de strafbare feiten, dan wel dat hij deze gedragingen ondersteunt. Het is niet vereist dat een deelnemer aan de criminele organisatie moet hebben samengewerkt of bekend moet zijn geweest met alle andere personen die deel uitmaakten van dat samenwerkingsverband of dat de samenstelling van het samenwerkingsverband steeds dezelfde is. De deelneming moet voor de verdachte op zichzelf worden beoordeeld. Het is dus bijvoorbeeld niet van belang of andere personen meer hebben gedaan of een belangrijker rol vervulden dan de verdachte. Voor 'deelneming' in de zin van artikel 140 Sr is voldoende dat de verdachte in zijn algemeenheid weet (in de zin van onvoorwaardelijk opzet) dat de organisatie het plegen van misdrijven tot oogmerk heeft. De verdachte hoeft geen wetenschap te hebben van één of meer concrete misdrijven die door de organisatie worden beoogd, maar wel moet hij een aandeel hebben gehad of ondersteuning hebben geboden aan gedragingen ter verwezenlijking van het oogmerk van de organisatie.
Het gaat bij het misdrijf van artikel 140 Sr niet om het daadwerkelijk gepleegd zijn van misdrijven, maar om het ‘oogmerk’ tot het plegen van misdrijven. Voor dat oogmerk kan ook het naaste doel van de organisatie volstaan. Het is niet vereist dat het plegen van misdrijven de voornaamste bestaansgrond van de organisatie is. Het oogmerk hoeft niet in de tenlastelegging nader te zijn omschreven, maar moet uit de bewijsvoering blijken. Daarbij kan onder meer betekenis toekomen aan misdrijven die in het kader van de organisatie al zijn gepleegd, aan het meer duurzaam of gestructureerde karakter van de samenwerking – zoals dat kan blijken uit de onderlinge verdeling van werkzaamheden of onderlinge afstemming van activiteiten van deelnemers binnen de organisatie met het oog op het bereiken van het gemeenschappelijke doel van de organisatie – en, meer algemeen, aan de planmatigheid of stelselmatigheid van de met het oog op dit doel verrichte activiteiten van deelnemers binnen de organisatie.
Voor het bewijs voor deelname aan de criminele organisatie zal, gelet op het hiervoor weergegeven beoordelingskader, dus moeten worden vastgesteld dat:
(i) sprake is geweest van een organisatie;
(ii) deze organisatie als oogmerk had het plegen van misdrijven;
(iii) het handelen van de verdachte kan worden aangemerkt als deelneming aan deze organisatie.
Organisatie
Op grond van de in de bijlage opgenomen bewijsmiddelen stelt het hof vast dat tussen de verdachten [medeverdachte 1] , [medeverdachte 3] , [medeverdachte 4] , [medeverdachte 5] , [medeverdachte 6] , [verdachte] , [medeverdachte 2] , [medeverdachte 8] , [medeverdachte 10] , [medeverdachte 11] en [medeverdachte 12] een samenwerkingsverband heeft bestaan met een zekere duurzaamheid en structuur. Uit hetgeen in 5.4 is overwogen blijkt dat tussen de verdachten gedurende een langere periode veelvuldig communicatie plaatsvond. Uit deze communicatie blijkt dat sprake was van onderlinge afstemming om verschillende misdrijven, waaronder wederechtelijke vrijheidsberoving, gijzeling, afpersing in vereniging, zware mishandeling met voorbedachte rade, opzetheling en het voorhanden hebben van een of meer vuurwapens, voor te bereiden dan wel uit te voeren.
Hierbij was sprake van een structuur met een zekere hiërarchie en rolverdeling, waarbij in opdracht van [medeverdachte 11] en [medeverdachte 9] de loodsen in [plaats] en [plaats] gereed werden gemaakt. [medeverdachte 11] en [medeverdachte 8] voerden veelvuldig overleg over de (voorgenomen) misdrijven, hoe de loodsen moesten worden ingericht en de stand van zaken van de kluswerkzaamheden. [medeverdachte 11] had contact met [medeverdachte 6] en [medeverdachte 13] , aan wie hij verschillende opdrachten, die eveneens verband hielden met deze (voorgenomen) misdrijven, gaf en die vervolgens weer werden uitgezet bij andere personen. [medeverdachte 8] stuurde de verdachte [medeverdachte 1] aan om via witwasconstructies, waarbij [medeverdachte 1] hulp kreeg van [medeverdachte 2] en [verdachte] , de loodsen en een woning voor een medeverdachte te huren en containers te kopen en te huren. [medeverdachte 12] vervulde de rol van ‘spotter’ en kreeg daartoe opdrachten van [medeverdachte 6] en [medeverdachte 8] . [medeverdachte 12] hield zich in die rol bezig met het achterhalen van informatie over en het zoeken naar beoogde slachtoffers. Daarnaast hield [medeverdachte 12] zich bezig met het regelen van auto’s. [medeverdachte 5] werd door [medeverdachte 8] aangestuurd om de loods in [plaats] gereed te maken en daar op te gaan treden als de leider van ’het elite / A team’ (het hof begrijpt: arrestatieteam), dat tot taak had slachtoffers op te pakken en af te leveren. [medeverdachte 3] had een prominente rol bij de kluswerkzaamheden in beide loodsen en hij is door de eigenaar van de loods in de [plaats] herkend als ‘de voorman’ van de klussers. [medeverdachte 3] stuurde [medeverdachte 2] , [medeverdachte 14] , [medeverdachte 4] en [medeverdachte 10] aan tijdens de kluswerkzaamheden en daarnaast hield hij zich bezig met de uitbetaling van ‘salarissen’ aan verschillende leden van de criminele organisatie.
Oogmerk van de organisatie
In het voorgaande ligt besloten dat de organisatie tot oogmerk had het plegen van opzettelijke wederrechtelijke vrijheidsberoving, gijzeling, afpersing in vereniging en zware mishandeling met voorbedachten rade.
Op grond van de hierboven weergegeven EncroChat-berichten en de hierboven beschreven camerabeelden in combinatie met de bevindingen met betrekking tot de in de loods aangetroffen voertuigen en politiekleding komt het hof tot de conclusie dat de criminele organisatie tot oogmerk had het plegen van opzetheling.
Gelet op de hierboven weergegeven EncroChat-berichten en het aantreffen van de vuurwapens in de loods in [plaats] komt het hof tot de conclusie dat de criminele organisatie tot oogmerk had het voorhanden hebben van vuurwapens.
Gelet op het bovenstaande komt het hof tot de conclusie dat de criminele organisatie tot oogmerk ‘moord’ had.
Deelneming door de verdachte
De verdediging heeft bepleit dat de verdachte niet wist dat sprake was van een criminele organisatie en geen weet had van de misdrijven waarop het oogmerk van de organisatie was gericht. Gelet daarop had de verdachte geen opzet op deelname aan de criminele organisatie. De verdediging heeft daarbij opgemerkt dat ‘gewoontewitwassen’ niet een van de misdrijven is waarop volgens de tenlastelegging het oogmerk van de criminele organisatie was gericht.
Zoals ten aanzien van feit 1 is overwogen heeft de verdachte zich schuldig gemaakt aan gewoontewitwassen, al dan niet in samenwerking met de verdachten [medeverdachte 1] en [medeverdachte 2] . Met zijn witwashandelingen heeft de verdachte mogelijk gemaakt dat de loodsen in [plaats] en in [plaats] konden worden gehuurd en dat de illegale herkomst van het geld waarmee de huur is betaald verborgen bleef. Hetzelfde geldt voor het huren en het kopen van de containers die in de loods in [plaats] zijn aangetroffen, welke huur/aankoop tevens mogelijk is gemaakt door de witwashandelingen van de verdachte.
Daarnaast heeft de verdachte zich ingeschreven als bestuurder van [D] , een bedrijf waarvan de verdachte zelf heeft verklaard weinig te weten. In die hoedanigheid heeft de verdachte opgetreden als de formele huurder van twee loodsen, waaronder de loods in [plaats] . Hij heeft hierdoor bijgedragen aan het verhullen door wie en voor welke doeleinden de loodsen daadwerkelijk werden gehuurd. Bovendien blijkt uit communicatie tussen de verdachte en [medeverdachte 3] dat hij wist dat meer personen betrokken waren bij de organisatie dan zijn familieleden [medeverdachte 1] en [medeverdachte 2] . Zo heeft de verdachte aan de [medeverdachte 3] meerdere keren gevraagd om een voorschot van zijn salaris. Op 24 april 2020 vraagt de verdachte of hij zijn ‘salaris aub eerder zou kunnen krijgen’. Op 21 mei 2020 vraagt de verdachte of hij ‘morgen aub een deel zou kunnen krijgen’ en op 18 juni 2020 vraagt de verdachte wederom om een voorschot met de mededeling ‘oke broer als het morgen niet lukt dan wacht ik gewoon op salaris’. Dat de verdachte alleen voor zijn oom werkte, zoals hij heeft verklaard, is gelet op de uitbetaling door de [medeverdachte 3] – die (i) niks met [D] te maken had en (ii) diens rol in de criminele organisatie – van het ‘salaris’ van de verdachte in strijd met de bewijsmiddelen.
Uit berichten tussen de verdachte en [medeverdachte 3] blijkt bovendien dat de verdachte zich bezig hield met het verplaatsen van auto’s. Zo vraagt de verdachte op 28 april 2020 aan [medeverdachte 3] waar een auto naartoe moet, nadat hij heeft medegedeeld dat ‘hij eindelijk iemand heeft gevonden voor auto van c’ en dat hij ‘onderweg is hem ophalen’. [medeverdachte 3] schrijft vervolgens aan de verdachte ‘zet hem maar even bij de jumbo neer’, waarop de verdachte schrijft ‘is goed broer... sleutels gewoon zelfde plaats’. [medeverdachte 3] antwoordt vervolgens op de vraag over de sleutels ‘ja of geef ze aan [medeverdachte 2] ’ (het hof begrijpt hier en hierna: [medeverdachte 2] ). Op 2 mei 2020 komt [medeverdachte 3] terug op de auto en stelt hij de verdachte allerlei vragen over de auto, onder andere waar de tenaamstelling en de codes van de auto zijn omdat de auto niet verzekerd is. De verdachte antwoordt vervolgens dat hij dingen al geregeld heeft of nog gaat regelen met ‘ [medeverdachte 2] ’.
Relevant is ook dat de verdachte meerdere keren als schakel tussen [medeverdachte 3] en [medeverdachte 1] heeft gefungeerd op momenten dat [medeverdachte 3] geen contact kon krijgen met [medeverdachte 1] . Uit berichtenverkeer tussen [medeverdachte 3] en de verdachte blijkt bovendien dat de verdachte op de hoogte lijkt te zijn van een conflict tussen [medeverdachte 1] en andere personen. Op 5 juni 2020 stuurt de verdachte aan de [medeverdachte 3] over [medeverdachte 1] ‘hij vraagt alleen begrip om hem uit deze rotzooi te halen zodat hij verder kan gaan met wat hij deed voor
jullie’ en
julliemoeten hem helpen, heb hem nooit zo gezien hoe hij met jullie is en die man is loyaal’.
Tot slot merkt het hof op dat artikel 140, vijfde lid, Sr bepaalt dat onder deelneming als omschreven in het eerste lid mede wordt begrepen het verlenen van geldelijke of andere stoffelijke steun aan, alsmede het werven van gelden of personen ten behoeve van de daar omschreven organisatie.
Uit hetgeen hierboven is overwogen volgt dat de verdachte behoorde tot het samenwerkingsverband en dat hij een aandeel heeft gehad in de gedragingen die strekten tot het verwezenlijken van het oogmerk van de organisatie. Dat de verdachte niet alle deelnemers kende doet daar niet aan af, net zoals de omstandigheid dat de verdachte geen wetenschap zou hebben van één of meer concrete misdrijven die door de organisatie werden beoogd. Dat ‘gewoontewitwassen’ niet onder dit feit is tenlastegelegd als oogmerk maakt dit niet anders. Uit hetgeen is overwogen ten aanzien van het onder 1 tenlastegelegde witwassen en hetgeen overigens is overwogen blijkt immers dat de verdachte er van op de hoogte was dat er een organisatie was, dat deze organisatie tot oogmerk had het plegen van misdrijven en dat de gedragingen van de verdachte van een wezenlijk belang waren voor het verwezenlijken van het oogmerk van de organisatie.”