In deze zaak, behandeld door de Hoge Raad op 16 september 2025, betreft het een cassatieberoep ingesteld door de verdachte, die eerder door de politierechter was veroordeeld voor oplichting. De politierechter had op 5 januari 2023 een gevangenisstraf van zes weken opgelegd, met aftrek van voorarrest, en de tenuitvoerlegging gelast van een eerder voorwaardelijk opgelegde gevangenisstraf van twee weken. Het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden bevestigde dit vonnis, maar zonder de vereiste motivering voor de beslissing tot tenuitvoerlegging van de voorwaardelijke straf. De verdediging voerde aan dat het hof onvoldoende rekening had gehouden met de persoonlijke omstandigheden van de verdachte en dat de beslissing onbegrijpelijk was. De Hoge Raad oordeelde dat het hof niet voldeed aan de motiveringsplicht zoals voorgeschreven in artikel 6:6:5 lid 1 van het Wetboek van Strafvordering. De conclusie van de procureur-generaal strekte tot vernietiging van de bestreden uitspraak, maar uitsluitend wat betreft de beslissing op de vordering tot tenuitvoerlegging, en tot terugwijzing van de zaak naar het gerechtshof voor herbehandeling. De Hoge Raad verwerpt het beroep voor het overige.