ECLI:NL:PHR:2025:794

Parket bij de Hoge Raad

Datum uitspraak
16 september 2025
Publicatiedatum
14 juli 2025
Zaaknummer
24/00205
Instantie
Parket bij de Hoge Raad
Type
Conclusie
Rechtsgebied
Strafrecht
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Motivering van de beslissing tot tenuitvoerlegging van een voorwaardelijke gevangenisstraf in een oplichtingszaak

In deze zaak, behandeld door de Hoge Raad op 16 september 2025, betreft het een cassatieberoep ingesteld door de verdachte, die eerder door de politierechter was veroordeeld voor oplichting. De politierechter had op 5 januari 2023 een gevangenisstraf van zes weken opgelegd, met aftrek van voorarrest, en de tenuitvoerlegging gelast van een eerder voorwaardelijk opgelegde gevangenisstraf van twee weken. Het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden bevestigde dit vonnis, maar zonder de vereiste motivering voor de beslissing tot tenuitvoerlegging van de voorwaardelijke straf. De verdediging voerde aan dat het hof onvoldoende rekening had gehouden met de persoonlijke omstandigheden van de verdachte en dat de beslissing onbegrijpelijk was. De Hoge Raad oordeelde dat het hof niet voldeed aan de motiveringsplicht zoals voorgeschreven in artikel 6:6:5 lid 1 van het Wetboek van Strafvordering. De conclusie van de procureur-generaal strekte tot vernietiging van de bestreden uitspraak, maar uitsluitend wat betreft de beslissing op de vordering tot tenuitvoerlegging, en tot terugwijzing van de zaak naar het gerechtshof voor herbehandeling. De Hoge Raad verwerpt het beroep voor het overige.

Conclusie

PROCUREUR-GENERAAL
BIJ DE
HOGE RAAD DER NEDERLANDEN
Nummer24/00205
Zitting16 september 2025
CONCLUSIE
V.M.A. Sinnige
In de zaak
[verdachte] ,
geboren in [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1988,
hierna: de verdachte

1.Inleiding

1.1
Bij arrest van 10 januari 2024 heeft het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, zittingsplaats Arnhem, (parketnummer 21-000287-23) het vonnis van de politierechter van 5 januari 2023 bevestigd, behalve “ten aanzien van de beslissing tot oplegging van een schadevergoedingsmaatregel.” [1] Bij dat vonnis is de verdachte wegens "oplichting" veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van zes weken, met aftrek van voorarrest. Daarnaast is in dat vonnis de tenuitvoerlegging van een eerder opgelegde voorwaardelijke gevangenisstraf van twee weken gelast. Het hof heeft de verdachte verder een schadevergoedingsmaatregel opgelegd. [2]
1.2
Er bestaat samenhang met de zaak 24/00206. In die zaak zal ik vandaag ook concluderen.
1.3
Het cassatieberoep is ingesteld namens de verdachte. P. van Dongen, advocaat in Amsterdam, heeft één middel van cassatie voorgesteld.

2.Het middel

2.1
Het middel bevat de klacht dat het hof de beslissing tot tenuitvoerlegging van een eerder voorwaardelijk opgelegde straf niet heeft voorzien van de vereiste motivering en dat deze beslissing bovendien onbegrijpelijk is gelet op hetgeen de verdediging in hoger beroep naar voren heeft gebracht.
2.2
Met betrekking tot het vonnis waarvan beroep overweegt het hof in het bestreden arrest:
“De politierechter heeft bij vonnis van 5 januari 2023, waartegen het hoger beroep is gericht, de verdachte ter zake van het tenlastegelegde feit veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 6 weken, met aftrek van voorarrest, en de vordering tot tenuitvoerlegging van de voorwaardelijk opgelegde straf toegewezen.
Het hof verenigt zich met het vonnis waarvan beroep en zal dit derhalve bevestigen, behalve ten aanzien van de strafoplegging voor zover die ziet op de beslissing tot oplegging van de schadevergoedingsmaatregel. In zoverre zal het vonnis worden vernietigd.”
2.3
Het vonnis van de politierechter is aangetekend in het proces-verbaal van de terechtzitting van 5 januari 2023 en houdt ten aanzien van de beslissing tot tenuitvoerlegging het volgende in:

7.Overige beslissingen
De politierechter:
-
gelast de tenuitvoerlegging van de op 9 september 2022 door de politierechter voorwaardelijk opgelegde straf, te weten een gevangenisstraf voor de duur van 2 weken (parketnummer 15-111361-22).
2.4
Uit het proces-verbaal van de terechtzitting in hoger beroep van 13 december 2023 blijkt dat de verdediging daar – voor zover hier relevant – het volgende naar voren heeft gebracht:
“Het betreft een strafmaatappel. Het appel richt zich met name op de vordering tot tenuitvoerlegging, betreffende een gevangenisstraf van twee weken. De verdediging stelt zich op het standpunt dat de rechtbank bij de strafoplegging onvoldoende rekening heeft gehouden met de persoonlijke omstandigheden van verdachte. (…).
(…).
Na de veroordeling in eerste aanleg voor het onderhavige feit en twee daaropvolgende veroordelingen ter zake van nieuwe, soortgelijke feiten, is er een kentering gekomen in het denken en doen van verdachte. Verdachte ziet in dat hij hulp nodig heeft en heeft een begin gemaakt met de ambulante behandeling bij [A] . Verder heeft verdachte het nodige te verduren gehad als het gaat om zijn gezondheid. Van zijn werkgever heeft hij de tijd en ruimte gekregen om aan zijn herstel te werken. Het is van groot belang om beschermende factoren, zoals verdachtes baan, te behouden. Indien het hof de vordering tot tenuitvoerlegging van de voorwaardelijke veroordeling van een gevangenisstraf van twee weken zou toewijzen, zou dit grote gevolgen hebben voor verdachte. Derhalve verzoekt de verdediging om de voorwaardelijk opgelegde gevangenisstraf om te zetten naar een taakstraf.”
2.5
Op grond van art. 6:6:5 lid 1 Sv dient de beslissing op een vordering of verzoek in het kader van de tenuitvoerlegging van een eerder opgelegde voorwaardelijke straf gemotiveerd te worden. Aan deze motiveringsplicht worden geen hoge eisen gesteld. Zo is aan die plicht al voldaan als het hof benoemt dat de tenuitvoerlegging van een voorwaardelijke gevangenisstraf wordt gelast omdat de verdachte zich niet aan de algemene voorwaarde heeft gehouden. [3] Het hof heeft door het vonnis van de politierechter te bevestigen niets anders overwogen dan dát het de tenuitvoerlegging van de voorwaardelijke gevangenisstraf gelast. Aangezien het hof dus geen redenen heeft aangedragen voor die beslissing, terwijl dat op grond van art. 6:6:5 lid 1 Sv wel is vereist, slaagt het middel. [4]

3.Slotsom

3.1
Het middel slaagt.
3.2
Ambtshalve heb ik geen gronden aangetroffen die tot vernietiging van de bestreden uitspraak aanleiding behoren te geven.
3.3
Deze conclusie strekt tot vernietiging van de bestreden uitspraak, maar uitsluitend wat betreft de beslissing op de vordering tot tenuitvoerlegging, tot terugwijzing van de zaak naar het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden teneinde in zoverre op het bestaande hoger beroep opnieuw te worden berecht en afgedaan, en tot verwerping van het beroep voor het overige.
De procureur-generaal
bij de Hoge Raad der Nederlanden
A-G

Voetnoten

1.Dat bevreemdt enigszins, want in eerste aanleg was geen schadevergoedingsmaatregel opgelegd.
2.Uit het bestreden arrest blijkt dat het slachtoffer het schadevergoedingsformulier pas op 5 januari 2023 (dat is de dag van de uitspraak van de politierechter) heeft ontvangen van het openbaar ministerie en te laat was om zich als benadeelde partij met een vordering tot schadevergoeding te voegen in het strafproces. Het hof heeft – zo begrijp ik – in aanvulling op het vonnis van de politierechter ten behoeve van het slachtoffer een schadevergoedingsmaatregel opgelegd.
3.Vgl. (t.a.v. het oude art. 14j lid 1 Sr, dat met ingang van 1 januari 2020 is vervangen door art. 6:6:5 lid 1 in samenhang met art. 6:6:21 lid 1 Sv) HR 26 januari 2010, ECLI:NL:HR:2010:BK5582, rov. 2.4; HR 7 oktober 2014, ECLI:NL:HR:2014:2956, rov. 2.3 en HR 11 juli 2017, ECLI:NL:HR:2017:1290, rov. 2.3.
4.Zie ter vergelijking HR 7 juli 2020, ECLI:NL:HR:2020:1129, HR 25 juni 2019, ECLI:NL:HR:2019:1032 en HR 8 november 2016, ECLI:NL:HR:2016:2525.