ECLI:NL:PHR:2025:900

Parket bij de Hoge Raad

Datum uitspraak
26 augustus 2025
Publicatiedatum
25 augustus 2025
Zaaknummer
23/01570
Instantie
Parket bij de Hoge Raad
Type
Conclusie
Rechtsgebied
Strafrecht
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vernietiging van strafoplegging in zaak van medeplegen opzettelijk aanwezig hebben van hennep

In deze zaak heeft het gerechtshof Amsterdam de verdachte op 20 april 2023 veroordeeld tot een voorwaardelijke gevangenisstraf van zes maanden en een geldboete van € 8.000,- wegens medeplegen van opzettelijk handelen in strijd met de Opiumwet. De verdachte heeft cassatie ingesteld, waarbij twee middelen van cassatie zijn voorgesteld. Het eerste middel betreft het ontbreken van een pleitnota in het dossier, wat volgens de verdediging zou leiden tot nietigheid van het onderzoek. De Hoge Raad oordeelt echter dat het ontbreken van pleitnotities in eerste aanleg niet leidt tot nietigheid, omdat het hof niet verplicht is om op eerdere verweren te reageren die niet in hoger beroep zijn herhaald. Het tweede middel betreft de bewijsvoering van het medeplegen. De Hoge Raad bevestigt dat de bewezenverklaring van het opzettelijk aanwezig hebben van 108 kg hennep voldoende is onderbouwd door camerabeelden en andere bewijsmiddelen. De Hoge Raad merkt op dat de verdachte en zijn medeverdachten op camerabeelden te zien zijn bij het verplaatsen van dozen die overeenkomen met de dozen waarin de hennep is aangetroffen. De conclusie van de Procureur-Generaal strekt tot vernietiging van het bestreden arrest, maar uitsluitend voor wat betreft de strafoplegging, omdat de redelijke termijn is overschreden. De Hoge Raad zal de straf verminderen, maar het beroep voor het overige verwerpen.

Conclusie

PROCUREUR-GENERAAL
BIJ DE
HOGE RAAD DER NEDERLANDEN

Nummer 23/01570

Zitting26 augustus 2025
CONCLUSIE
M.E. van Wees
In de zaak
[verdachte] ,
geboren in [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1984,
hierna: de verdachte.

Inleiding

1.1
Het gerechtshof Amsterdam heeft de verdachte bij arrest van 20 april 2023 [1] – met gedeeltelijke bevestiging van het vonnis van de rechtbank Rotterdam – wegens “medeplegen van opzettelijk handelen in strijd met het in artikel 3 onder C van de Opiumwet gegeven verbod”, veroordeeld tot een voorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van zes maanden, met een proeftijd van twee jaren en tot een geldboete van € 8.000,-.
1.2
Het cassatieberoep is ingesteld namens de verdachte en R.J. Baumgardt en M.J. van Berlo, beiden advocaat in Rotterdam, hebben twee middelen van cassatie voorgesteld.

Het eerste middel

2.1
Het middel klaagt dat het onderzoek ter terechtzitting in hoger beroep en de naar aanleiding daarvan gewezen uitspraak nietig zijn omdat de door de raadsman ter terechtzitting in eerste aanleg overgelegde pleitnota zich niet (meer) bij de stukken bevindt.
2.2
De in het middel bedoelde pleitnota ontbreekt bij de stukken die aan de Hoge Raad zijn toegezonden stukken. De raadsman van de verdachte heeft overeenkomstig art. 4.3.6.3 van het Procesreglement Hoge Raad der Nederlanden op 25 september 2023 via het webportaal tijdig aan de rolraadsheer verzocht alsnog in het bezit te worden gesteld van een afschrift van deze pleitnota. Desgevraagd heeft de griffier van de betrokken strafkamer van het hof bij brief van 5 oktober 2023 de Hoge Raad bericht dat dit stuk in het ongerede is geraakt en om die reden niet kan worden aangeleverd.
2.3
De steller van het middel doet een beroep op de vaste rechtspraak van de Hoge Raad ten aanzien van het ontbreken van pleitnotities in het dossier. Die rechtspraak komt erop neer dat dergelijk ontbreken door de Hoge Raad zozeer in strijd wordt geacht met een behoorlijke procesorde dat dit de nietigheid van het onderzoek en van de naar aanleiding daarvan gedane uitspraak meebrengt. [2]
2.4
Anders dan de stellers van het middel tot uitgangspunt lijken te nemen, heeft deze rechtspraak echter betrekking op pleitnotities die in hoger beroep aan het hof – en dus niet in eerste aanleg aan de rechtbank – zijn overgelegd. [3] De ratio van genoemde jurisprudentie is immers dat bij het ontbreken van de pleitnotities in het dossier, waarvan vaststaat dat deze wel aan het hof zijn overgelegd, de Hoge Raad niet kan nagaan of op de terechtzitting van het hof meer verweren zijn gevoerd dan wel of daar meer uitdrukkelijk onderbouwde standpunten naar voren zijn gebracht dan waarvan in de bestreden beslissing melding wordt gemaakt. [4] De Hoge Raad wordt daarmee een controlemogelijkheid ontnomen. Nu het hof echter niet is gehouden te reageren of op andere wijze acht te slaan op verweren die in eerste aanleg zijn gevoerd (en in hoger beroep niet zijn herhaald), gaat deze ratio ten aanzien van in eerste aanleg overgelegde pleitnotities niet op.
2.5
Dat het hof zich heeft verenigd met het vonnis van de rechtbank maakt dat niet anders. Het hof heeft kennelijk gemeend dat de inhoud van het vonnis [5] toereikend is om aan zijn responsie- en motiveringsplicht te voldoen. Dat oordeel zou bij een daartoe geformuleerde klacht door de Hoge Raad kunnen worden getoetst, nu de raadsvrouw blijkens het procesverbaal van de terechtzitting in hoger beroep van 6 april 2023 aldaar (opnieuw) een pleitnota heeft overgelegd en deze zich (wel) bij de aan de Hoge Raad toegezonden stukken bevindt. Aan de hand van die pleitnotities kan de Hoge Raad immers nagaan of op genoemde terechtzitting meer verweren zijn gevoerd dan wel of daar meer uitdrukkelijk onderbouwde standpunten naar voren zijn gebracht dan waarvan in het door het hof bevestigde vonnis melding wordt gemaakt. Uit het proces-verbaal van de zitting noch uit de in hoger beroep overgelegde pleitnotities blijkt dat de verdediging voor haar standpunt heeft verwezen naar de pleitnotities die bij de rechtbank zijn voorgedragen.
2.6
Ook anderszins is niet gesteld of aannemelijk geworden dat de verdediging door het ontbreken van deze pleitnotities in haar belang is geschaad. Verder is van de zitting bij de rechtbank een proces-verbaal voorhanden zodat het hof in zoverre heeft kunnen beraadslagen naar aanleiding van het onderzoek in eerste aanleg.
2.7
Het middel faalt.

Het tweede middel

3.1
Het middel klaagt dat uit de bewijsvoering niet kan volgen dat sprake is van medeplegen.
3.2
Ten laste van de verdachte is bewezenverklaard dat:
“hij op 19 mei 2016 te Vlaardingen tezamen en in vereniging met anderen opzettelijk aanwezig heeft gehad ongeveer 108 kilogram hennep, zijnde hennep een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst II”
3.3
Deze bewezenverklaring berust op de volgende bewijsmiddelen:
“1.
Het proces-verbaal van bevindingen met politie nummer PL1700-2016163595-15 (pagina‘s 16 tot en met 25 van de doorgenummerde bijlagen van zaaksdossier Bizon), inhoudende als relaas van de verbalisanten [verbalisant 1] en [verbalisant 2] :
Op donderdag 19 mei 2016 waren de politiemedewerkers belast met een Integrale Bedrijven Controle in de industriegebieden in [plaats] . Op 19 mei 2016 omstreeks 11:00 uur werd perceel [a-straat 1] te [plaats] bezocht. In het pand werd door de toezichthouders en politiemedewerkers aangetroffen:
- in de meterkast een zwart plastic verpakkingsmateriaal was aangetroffen dat sterk rook naar hennep
- op de begane grond in een gang een strijkijzer, een apparaat vermoedelijk een koolstoffilter, en een seal apparaat aangetroffen
- op de 1e etage meerdere stapels met bankbiljetten.
Op perceel [2] op de eerste etage werd achter een deur een droogkamer van hennep aangetroffen. Hierbij werd door politiemedewerkster [verbalisant 7] een sterke henneplucht geroken en zag zij grote dozen en zakken vol met henneptoppen staan.
Bij het optellen betrof het totaal van de door ons aangetroffen henneptoppen en fijngemalen hennep:
107,866 kg.
Alle voornoemde zakken met henneptoppen en fijngemalen hennep, welke wij in beslag hebben genomen, hebben wij geopend en herkenden wij ambtshalve op uiterlijk en aan de lucht als zijnde hennep.
Naast de voornoemde spullen werden de navolgende goederen door ons uit het pand [a-straat 2] in [plaats] aangetroffen en in beslaggenomen:
4 grote koolstoffilters
5 ventilatoren
2 digitale weegschalen
1 UV filter
2 strijkijzers
1 vacuummachine
1 seal apparaat
1 60 PE met hennepresten (blauwe ton)
1 aanjager/afzuiginstallatie
1 airco
1 doos luchtslang
1 droogrek (voor henneptoppen)
1 verwarming
1 kleine koolstoffilter
2.
Het proces-verbaal van bevindingen met politie nummer PL1700-2016163595-82 (pagina‘s 139 tot en met 151 van de doorgenummerde bijlagen van zaaksdossier Bizon), inhoudende als relaas van de verbalisant [verbalisant 6] :
Bij het onderzoek op het perceel [a-straat 1] t/m [3] te [plaats] bleek het binnenterrein voorzien te zijn van een camerasysteem. Eén camera hiervan was bevestigd op het pand [1] en geeft op deze wijze zicht op het deel van het terrein dat loopt vanaf het toegangshek tot de binnenplaats.
De andere camera was bevestigd op het pand welke aan de overzijde van pand [1] t/m [3] aan de binnenplaats grenst, en hing helemaal in de hoek tegen het uiteinde van de binnenplaats aan, schuin tegenover de toegangsdeur van pand [3] . Deze camera gaf zicht op de voorzijde van de panden [1] t/m [3] , inclusief toegangs- en roldeuren, en een deel van de binnenplaats.
Bij de doorzoeking op 19 mei 2016 in het woongedeelte op de bovenverdieping van pand [3] werd de aan dit camerasysteem gekoppelde digitale videorecorder aangetroffen en in beslag genomen. Deze videorecorder bleek te zijn voorzien van een interne harddisk waarop de beelden, die door de voornoemde camera's worden opgenomen, worden opgeslagen.
Door de afdeling Digitale Opsporing werden vervolgens de op deze digitale videorecorder aanwezige videobeelden veilig gesteld. Hierbij konden de beelden inzichtelijk worden gemaakt van de volgende perioden:
- 12 mei 2016 te 12:47 uur tot en met 16 mei 2016 te 06:36 uur
- 19 mei 2016 te 09.30 uur tot en met 19 mei 2016 te 15.55 uur.
Ik heb deze beelden bekeken en hierbij het volgende bevonden:
* Vrijwel dagelijks in voornoemde periode arriveert er ‘s-morgens op het terrein een blanke man, met zwart achterover gekamd haar, in een zwarte Volkswagen Caddy, voorzien van het kenteken [kenteken 1] . Dit kenteken staat sinds 22/05/2015 op naam van [medeverdachte 1] . Op de beelden is te zien dat deze man de deur opent van het pand [1] en hier ook naar binnen gaat. Daarnaast is te zien dat deze man zich gedurende de dag veelvuldig ophoudt op en in dit perceel en daarbij ook de panden [2] en [3] binnen gaat. De hier beschreven man toont uiterlijk opvallend grote gelijkenis met de persoon afgebeeld op de paspoortfoto van de kentekenhouder [medeverdachte 1] , geboren [geboortedatum] 1985 te [geboorteplaats] .
* Op de beelden van 12 mei 2016 is te zien dat er een blanke man met een Volkswagen Transporter voorzien van het kenteken [kenteken 2] oprijdt en dit voertuig parkeert voor pand [1] . Hij gaat ook bij dit pand naar binnen. Het voornoemde kenteken [kenteken 2] staat sinds 20/12/2015 te naam gesteld van [verdachte] , geboren [geboortedatum] 1984 te [geboorteplaats] . De hier beschreven man met ontbloot bovenlijf toont uiterlijk opvallend grote gelijkenis met de persoon afgebeeld op de paspoortfoto van de kentekenhouder [verdachte] .
* Op de beelden van vrijwel alle beschikbare dagen is te zien dat er een blanke man met grijskleurig haar kennelijk zowel ‘s nachts als overdag verblijft in het pand [3] . Op de beelden is namelijk te zien dat hij zowel het terrein ‘s avonds en ‘s nachts niet verlaat. Tevens is te zien dat deze zelfde man ‘s ochtends altijd naar buiten komt uit pand [3] en dat hij meerdere keren vanuit het geopende raam op de 1e verdieping contact maakt met personen die voor de deur van pand [3] staan. Bij het onderzoek ter plaatse bleek dat de bovenverdieping van pand [3] was ingericht als woning waarna er hier onder leiding van de rechter-commissaris een doorzoeking plaats vond. Hierbij werden in de woning onder andere diverse documenten aangetroffen op naam van [medeverdachte 2] , geboren [geboortedatum] 1953 te [geboorteplaats] . Waaronder ook een portemonnee met pasjes op dezelfde naam en een pasfoto waarop een man staat afgebeeld. Deze man op de pasfoto toont uiterlijk opvallend grote gelijkenis met de hierboven beschreven blanke man van de beelden welke kennelijk in dit pand verbleef.
* Op de beelden van de diverse dagen is te zien dat de hierboven beschreven personen ook contact hebben met elkaar en dat zij zich kennelijk ook samen met bepaalde activiteiten bezig houden;
- Zo is te zien dat de mannen welke vermoedelijk [medeverdachte 1] en [medeverdachte 2] genaamd zijn op 14 mei 2016 samen bezig zijn met het verplaatsen van dozen tussen de panden [1] , [2] en [3] waarbij zij afwisselend deze panden in- en uitgaan.
Opvallend hierbij is dat dit hetzelfde soort dozen met hetzelfde kleur oranje tape betreffen als waarin bij de doorzoeking van pand [2] op 19 mei 2016 de grote hoeveelheden gesealde zakken hennep in zijn aangetroffen.
- Ook is te zien dat de mannen welke vermoedelijk [verdachte] en [medeverdachte 2] genaamd zijn op 14 mei 2016 samen bezig zijn met het overbrengen van soortgelijke dozen van pand [2] naar [3] . Ook hierbij is het opmerkelijk dat dit dezelfde soort dozen met dezelfde kleur oranje tape betreffen als waarin bij de doorzoeking van pand [2] op 19 mei 2016 de grote hoeveelheden gesealde zakken hennep in zijn aangetroffen.
- Tevens is op de beelden van 14 mei 2016 te zien dat de mannen welke vermoedelijk [verdachte] en [medeverdachte 1] genaamd zijn samen bezig zijn met het tillen van voornoemde soortgelijke dozen uit pand [2] .
3.
Het proces-verbaal van bevindingen met politie nummer PL1700-2016163595-108 (pagina's 272 tot en met 273 van de doorgenummerde bijlagen van zaaksdossier Bizon), inhoudende als relaas van de verbalisant [verbalisant 3] :
Er bleek camerabewaking aanwezig te zijn op het terrein [a-straat] ter hoogte van de panden [1] , [2] en [3] . Tevens was er een camera in het pand [1] aanwezig. Deze beelden zijn veiliggesteld. In het proces-verbaal van bevindingen met documentcode 1705311330.AMB staat een gedeelte van het onderzoek gerelateerd naar de camerabeelden. Hieruit bleek dat er op 14 mei 2016 gelijksoortige dozen van het ene pand naar het andere pand of naar een voertuig worden verplaatst door verschillende personen. In dit proces-verbaal worden vier mannen genoemd, namelijk:
Man J
Man F
Man O
Man P
Op dinsdag 27 juni 2017 heb ik als getuige gehoord:
[getuige] , geboren [geboortedatum] 1965 te [geboorteplaats]
Getuige [getuige] is beheerder van de [a-straat 1] t/m [3] te [plaats] . Ik liet hem een aantal fotobladen zien van de bovengenoemde mannen. Hij verklaarde het volgende:
Man in fotoblad 2 (Man F): [medeverdachte 2]
Man in fotoblad 3 (Man J): [medeverdachte 1]
Man in fotoblad 4 (Man P): [verdachte] .
De getuige [getuige] verklaarde de achternaam niet te weten van de man die hij herkende als [verdachte] . Wel zou [verdachte] het maatje van [medeverdachte 1] zijn en ze beiden met het pand [1] te maken hebben. Er werden in het pand [1] meerdere documenten en papieren aangetroffen op naam van de verdachte [verdachte] .
4.
Het proces-verbaal met politie nummer PL1700-2016163595-101 (pagina 254 van de doorgenummerde bijlagen van zaaksdossier Bizon) inhoudende als relaas van de verbalisant [verbalisant 4] :
Dit onderzoek richtte zich onder andere op het aantreffen van een grote hoeveelheid gedroogde hennep in het pand [a-straat 2] te [plaats] . Vanaf februari 2017 werden de beelden, opgenomen door een inbeslaggenomen digitale videorecorder, nader onderzocht.
Nu deze beelden volledig zijn uitgewerkt is te zien dat er meerdere personen toegang hebben tot het pand [a-straat 2] te [plaats] . Uit het tot nu toe ingestelde onderzoek is vastgesteld dat de verdachten [verdachte] , [medeverdachte 1] , [medeverdachte 2] en [medeverdachte 3] toegang hebben tot het pand.
5.
Het proces-verbaal met politie nummer PL1700-2016163595-21 (pagina ’s 44 tot en met 51 van de doorgenummerde bijlagen van zaaksdossier Bizon) inhoudende:
Op donderdag 19 mei 2016 werd door ons verbalisanten, werkzaam als forensische onderzoekers, een forensisch onderzoek naar sporen verricht. Het onderzoek is verricht in twee bedrijfspanden, gevestigd aan de [a-straat 1] en [2] , [...] te [plaats] .
Vervolgens zijn wij, verbalisanten, naar pand met pandnummer [2] gegaan.
Ik, verbalisant [verbalisant 5] , zag in de ruimte met de gedroogde henneptoppen, op het tiende droogrek van bovenaf geteld, van deze stapel droogrekken, een aangebroken flesje "Naturis Romy Spring water 0,5L". Ik heb dit flesje bemonsterd op speeksel. Deze bemonstering heb ik gewaarmerkt en voorzien van het SIN AAJV3181NL. Ik zag op het zevende droogrek van bovenaf geteld, van deze stapel droogrekken, een sigaretten peuk. Ik heb deze peuk veiliggesteld, gewaarmerkt en voorzien van het SIN AAJV3175NL.
6.
Het proces-verbaal van bevindingen met politie nummer PL1700-2016163595-103 (pagina 255 van de doorgenummerde bijlagen van zaaksdossier Bizon), inhoudende als relaas van de verbalisant [verbalisant 3] :
In het bedrijfspand [2] aan de [a-straat] te [plaats] werden gedroogde henneptoppen en droogrekken aangetroffen. Op een ander droogrek is een waterflesje gevonden. Deze is bemonsterd op speeksel. De bemonstering is gewaarmerkt en voorzien van SIN AAJV3180NL. Op een ander droogrek is een peuk aangetroffen. De peuk is veiliggesteld en gewaarmerkt voorzien van SIN AAJV3175NL.
De hierboven genoemde bemonsteringen en de peuk zijn onderzocht door het Nederlands Forensisch Instituut te Den Haag (NFI). Hieruit bleek het volgende:
AAJV3175NL (peuk) bevatte een DNA profiel van een man die middels de DNA databank geïdentificeerd is als verdachte [verdachte] . Er is een kans van 1 op de 1 miljard dat het niet verdachte [verdachte] is. Dit wordt als matchkans weergegeven.
AAJV3180NL (bemonstering waterfles) bevatte een DNA profiel van een man die middels de DNA databank geïdentificeerd is als verdachte [verdachte] . Er is een kans van 1 op de 1 miljard dat het niet verdachte [verdachte] is. Dit wordt als matchkans weergegeven.
7.
Een deskundigenverslag van het Nederlands Forensisch Instituut van 22 mei 2017, nummer 2017.05.12.081, opgemaakt door ing. H.J. van Paassen (pagina ’s 256 tot en met 259 van de doorgenummerde bijlagen van zaaksdossier Bizon), inhoudende:

DNA-onderzoekHet in Tabel 1 vermelde sporenmateriaal is onderworpen aan een DNA-onderzoek.

Aanvullend bewijsmiddel

De verklaring van de
verdachte, afgelegd ter terechtzitting in hoger beroep van 6 april 2023. Deze verklaring houdt in, voor zover van belang en zakelijk weergegeven:
Ik huurde een stukje van pand [1] van medeverdachte [medeverdachte 1] . Dit gebruikte ik als opslagruimte voor mijn bedrijfje. Ik kwam daar een paar keer per week. Ik ben daar in de ochtend van 19 mei 2016 geweest. Ik kwam ook wel eens in pand [2] . De gebruikers van de panden op het bedrijventerrein kwamen bij elkaar over de vloer.”
3.4
Het door het hof bevestigde vonnis houdt verder het volgende in:

“4. Waardering van het bewijs

4.1.
Bewijswaardering
Standpunt verdediging
De verdediging heeft vrijspraak bepleit. Daartoe is - kort samengevat - aangevoerd dat de verdachte geen wetenschap had van en geen beschikkingsmacht had over de aangetroffen hennep.
Beoordeling
Op 19 mei 2016 heeft de politie bij een onderzoek in de panden [1] , [2] en [3] aan de [a-straat] te [plaats] in pand [2] , in dozen, 108 kilogram henneptoppen aangetroffen. Dit pand was gedeeltelijk geschikt gemaakt om als hennepdrogerij te dienen. Ook zijn in het pand spullen aangetroffen die gebruikt kunnen worden voor en bij de hennepkweek. Op een droogrek zijn onder andere een peuk en een waterfles gevonden en bemonsterd. Onderzoek heeft vervolgens uitgewezen dat op die twee voorwerpen een DNA-profiel is aangetroffen dat overeenkomt met dat van de verdachte.
Het binnenterrein van de panden was voorzien van een camerasysteem. In de panden [1] en [3] stonden televisieschermen waarop de beelden van het binnenterrein te zien waren. Op camerabeelden van 14 mei 2016 is de verdachte op verschillende momenten te zien samen met zijn medeverdachten [medeverdachte 2] (hierna: [medeverdachte 2] ) en [medeverdachte 1] (hierna: [medeverdachte 1] ). Op deze beelden is te zien dat de verdachte, [medeverdachte 2] en [medeverdachte 1] dozen tillen en verplaatsen uit en naar pand [2] , waarbij de verdachte en zijn medeverdachten afwisselend de panden [1] , [2] en [3] ingaan. De dozen die door de verdachte samen met de medeverdachten worden getild, vertonen een grote gelijkenis met de dozen waarin de hennep is aangetroffen.
Gelet op deze bewijsmiddelen, in samenhang bezien, is de rechtbank van oordeel dat de verdachte wetenschap moet hebben gehad van en ook de beschikkingsmacht moet hebben gehad over de henneptoppen. De nauwe en bewuste samenwerking tussen de verdachte en zijn medeverdachten blijkt voldoende uit de hiervoor beschreven handelingen die zijn te zien op de camerabeelden. De rechtbank komt dan ook tot een bewezenverklaring.
Gelet op het voorgaande, wordt de andersluidende verklaring van de verdachte niet aannemelijk geacht.”
3.5
Het bestreden arrest bevat verder nog de volgende aanvullende bewijsoverweging:
“Het hof kan zich geheel vinden in de overwegingen van de rechtbank. In aanvulling daarop overweegt het hof nog het volgende. De verdachte heeft ter terechtzitting in hoger beroep verklaard dat hij pand [1] (onder)huurde, daar meerdere keren per week kwam en daar op 19 mei 2016 is geweest. In pand [1] is die dag zwart plastic verpakkingsmateriaal aangetroffen dat sterk rook naar hennep, een strijkijzer, een apparaat dat vermoedelijk een koolstoffilter is en een sealapparaat. Het is een feit van algemene bekendheid dat dergelijke goederen in die combinatie regelmatig worden gebruikt bij hennep gerelateerde zaken. Daarnaast heeft de verdachte verklaard dat hij weleens in pand [2] kwam en dat de gebruikers van de panden op het bedrijventerrein bij elkaar over de vloer kwamen. In pand [2] is de tenlastegelegde 108 kilogram hennep aangetroffen.”
3.6
Het hof heeft vastgesteld dat i) op 19 mei 2016 in het door de verdachte (onder)gehuurde pand [1] een combinatie van goederen is aangetroffen die – naar feit van algemene bekendheid – regelmatig wordt gebruikt bij “hennep gerelateerde zaken” en waarvan een van de goederen sterk naar hennep rook, dat ii) de verdachte heeft verklaard dat hij meerdere keren per week in dit pand kwam en dat hij daar ook op 19 mei 2016 is geweest, dat iii) in de periode van 12 en 16 mei en op 19 mei 2016 medeverdachte [medeverdachte 1] vrijwel dagelijks de deur van dit pand opende en tevens de panden [3] – waar medeverdachte [medeverdachte 2] in die periode verbleef – en [2] binnenging, dat iv) de verdachte, [medeverdachte 2] en [medeverdachte 1] op 14 mei 2016 samen dozen van en naar pand [2] hebben overgebracht, dat v) op 19 mei 2016 in pand [2] in dezelfde soort dozen met eenzelfde kleur oranje tape ongeveer 108 kg hennep is aangetroffen, dat vi) pand [2] gedeeltelijk geschikt was gemaakt om als hennepdrogerij te dienen en dat op twee afzonderlijke droogrekken goederen zijn aangetroffen met DNAmateriaal van de verdachte en dat vii) de verdachte heeft verklaard weleens in pand [2] te komen en dat de gebruikers van de panden op het bedrijventerrein bij elkaar over de vloer kwamen.
3.7
Het hierop gebaseerde oordeel van het hof dat de verdachte het opzettelijk aanwezig hebben van ongeveer 108 kg hennep heeft medegepleegd, acht ik niet onbegrijpelijk. Anders dan de stellers van het middel menen, kunnen de door het hof vastgestelde feiten en omstandigheden, in onderling verband en samenhang bezien, toereikend zijn voor het aannemen van een voor medeplegen vereiste bewuste en nauwe samenwerking tussen de verdachte en – zoals in de onderhavige zaak bewezen is verklaard – “anderen”.
3.8
Voor zover in het middel nog wordt gesteld dat “(verdachte heeft aangevoerd dat) medeverdachte [medeverdachte 3] heeft verklaard dat de aangetroffen hennep van hem was en dat andere verdachten daarmee niets te maken hebben gehad” en “dit door de rechtbank/hof [niet is] weerlegd zodat hiervan in cassatie moet worden uitgegaan”, wordt daarmee miskend dat de rechter vrij is in de selectie en waardering van het bewijsmateriaal en dat de onder 3.3 weergegeven bewijsmiddelen niet een dergelijke verklaring inhouden. Bovendien heeft de rechtbank in haar door het hof bevestigde vonnis overwogen dat “de andersluidende verklaring van de verdachte niet aannemelijk [wordt] geacht”.
3.9
Het middel faalt.

Afronding

4.1
Beide middelen falen en kunnen worden afgedaan met de aan art. 81 lid 1 RO ontleende motivering.
4.2
Ambtshalve merk ik op dat de Hoge Raad uitspraak zal doen nadat meer dan twee jaar zijn verstreken na het instellen van het cassatieberoep op 21 april 2023. Dit moet leiden tot vermindering van de aan de verdachte opgelegde straf.
4.3
Deze conclusie strekt tot vernietiging van het bestreden arrest, maar uitsluitend wat betreft de strafoplegging, tot vermindering daarvan aan de hand van de gebruikelijke maatstaf en tot verwerping van het beroep voor het overige.
De Procureur-Generaal
bij de Hoge Raad der Nederlanden
AG

Voetnoten

1.ECLI:NL:GHAMS:2023:3726 (parketnummer 23-002089-22).
2.Vgl. HR 13 juli 2021, ECLI:NL:HR:2021:1138. Zie ook HR 20 september 2022, ECLI:NL:HR:2022:1248, HR 4 oktober 2022, ECLI:NL:HR:2022:1366 en HR 15 november 2022, ECLI:NL:HR:2022:1648.
3.Voor een uitgebreidere beschouwing van dit onderwerp zie de conclusie van AG Frielink van 2 november 2021, ECLI:NL:PHR:2021:1027, randnr. 4.
4.Zie, naast de in voorgaande voetnoot 2 genoemde uitspraken, bijvoorbeeld ook HR 2 maart 2021, ECLI:NL:HR:2021:243, HR 10 april 2018, ECLI:NL:HR:2018:556 en HR 16 oktober 2018, ECLI:NL:HR:2018:1964.
5.Tezamen met de door het hof gedane aanvullingen daarop.