ECLI:NL:PHR:2025:962

Parket bij de Hoge Raad

Datum uitspraak
9 september 2025
Publicatiedatum
5 september 2025
Zaaknummer
23/04942
Instantie
Parket bij de Hoge Raad
Type
Conclusie
Rechtsgebied
Strafrecht
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Niet-ontvankelijkheid hoger beroep in strafzaak wegens gebrek aan grieven en onttrekking van raadsman

In deze zaak is de verdachte, geboren in 1994, niet-ontvankelijk verklaard in zijn hoger beroep tegen een vonnis van de rechtbank Gelderland, waarin hij werd veroordeeld tot een gevangenisstraf van twee jaar voor meermalen gepleegde verkrachting. Het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden heeft de niet-ontvankelijkheid gemotiveerd op basis van artikel 416 lid 2 van het Wetboek van Strafvordering, omdat de verdachte geen mondelinge bezwaren had opgegeven en er geen schriftuur houdende grieven was ingediend binnen de gestelde termijn. De advocaat-generaal heeft tijdens de zitting op 4 december 2023 aangevoerd dat er geen appelschriftuur was ingediend en dat de grieven onduidelijk waren. De verdachte was niet verschenen en zijn raadsman had zich onttrokken aan de verdediging. Het hof heeft vastgesteld dat de verdachte geen grieven had ingediend en dat eerdere raadsleden zich hadden onttrokken zonder de grieven te handhaven. De conclusie van de advocaat-generaal strekte tot niet-ontvankelijkheid, wat door het hof werd overgenomen. De Procureur-Generaal bij de Hoge Raad heeft in zijn conclusie opgemerkt dat de e-mails van de verdachte, waarin hij zijn grieven uiteenzet, niet als zodanig zijn erkend door het hof. De Hoge Raad heeft geoordeeld dat het hof ten onrechte de niet-ontvankelijkheid heeft uitgesproken, omdat er wel degelijk grieven waren ingediend, zij het niet op de gebruikelijke wijze. De conclusie van de Procureur-Generaal strekt tot vernietiging van de uitspraak van het hof en terugwijzing van de zaak voor een nieuwe behandeling.

Conclusie

PROCUREUR-GENERAAL
BIJ DE
HOGE RAAD DER NEDERLANDEN
Nummer23/04942
Zitting9 september 2025
CONCLUSIE
T.N.B.M. Spronken
In de zaak
[verdachte] ,
geboren in [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1994,
hierna: de verdachte

1.Het cassatieberoep

1.1
De verdachte is bij arrest van 4 december 2023 door het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, zittingsplaats Arnhem, niet-ontvankelijk verklaard in het door hem ingestelde hoger beroep tegen het vonnis van de rechtbank Gelderland, zittingsplaats Zutphen, van 18 mei 2021. In dit vonnis is de verdachte wegens “verkrachting, meermalen gepleegd” veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van twee jaren.
1.2
Het cassatieberoep is ingesteld door de verdachte. Zijn advocaten, M.M. Kuyp en J.L. Baar, hebben één middel van cassatie voorgesteld.

2.Het cassatiemiddel

2.1
Het middel komt op tegen de beslissing van het hof om de verdachte met toepassing van art. 416 lid 2 Sv niet-ontvankelijk te verklaren in het hoger beroep. Volgens het middel is het hof in de eerste plaats ten onrechte voorbij gegaan aan het feit dat door de verdachte grieven zijn opgegeven in zijn e-mails van 21 en 26 mei 2021 aan de griffie van de rechtbank. In de tweede plaats wordt geklaagd over het oordeel van het hof, dat de grief in een e-mail van de advocaat mr. [betrokkene 1] van 5 oktober 2022 niet aan de niet-ontvankelijkverklaring in de weg staat, nu de verdachte er geen blijk van heeft gegeven die grief te handhaven.
2.2
Voor de beoordeling van het middel is het volgende van belang:
(i) De verdachte is door de rechtbank Gelderland bij vonnis van 18 mei 2021 bij verstek veroordeeld.
(ii) Op 21 mei 2021 is namens de verdachte hoger beroep ingesteld door een griffiemedewerker van de rechtbank. Aan de akte van instellen hoger beroep, is een e-mail van 21 mei 2021 van de verdachte aan de griffie gehecht, die door een griffiemedewerker is opgevat als een machtiging tot het instellen van dat hoger beroep. De e-mail houdt het volgende in:
“Ik ben het met de uitspraak van de kamer niet eens en ik zou graag mijn kant van het verhaal nog willen toelichten. Hierbij deel ik u mee dat ik graag in hoger beroep wil.”
Aan de akte is een tweede e-mail aan de griffie van de rechtbank gehecht, van 26 mei 2021, met dezelfde inhoud. De afsluiting van deze e-mail vermeldt niet een naam van de afzender. Maar nu de e-mail is verzonden met hetzelfde e-mailadres als de e-mail van 21 mei 2021, en de tekst gelijkluidend is, kan ervan worden uitgegaan dat ook deze e-mail afkomstig is van de verdachte.
(iii) In hoger beroep hebben terechtzittingen plaatsgevonden op 18 mei 2022 en 13 september 2022. Op die zittingen is de verdachte noch een advocaat namens hem verschenen. Op beide zittingen is het onderzoek ter terechtzitting geschorst na een aanhoudingsverzoek dat door of namens de verdachte voorafgaand aan de zitting was gedaan. Na de laatstgenoemde terechtzitting van 13 september 2022 heeft de hiernavolgende e-mailcorrespondentie tussen een medewerker van het gerechtshof en de toenmalige raadsman van de verdachte mr. [betrokkene 1] plaatsgevonden.
Het gaat om een e-mail van een medewerker van het gerechtshof namens de ‘poortraadsheer’ van 29 september 2022 aan de advocaat mr. [betrokkene 1] , en een reactie per e-mail van mr. [betrokkene 1] van 5 oktober 2022. Deze e-mailcorrespondentie luidt als volgt.
De e-mail van het hof van 29 september 2022:
“Geachte heer [betrokkene 1] ,
Bovengenoemde zaak is binnengekomen bij het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden. Teneinde een voortvarende inhoudelijke behandeling te bevorderen en aanhouding van de zaak te voorkomen, wenst het hof van de procespartijen te vernemen wat de inzet van het ingestelde hoger beroep is en of er onderzoekswensen bestaan. De poortraadsheer zal op de verzoeken beslissen.
Indien de poortraadsheer een positieve beslissing neemt op een verzoek om(een) getuige(n) te horen, dan zal een raadsheer uit de betrokken strafkamer, voorafgaand aan de strafzitting, de getuige(n) horen als gedelegeerd raadsheer-commissaris.
Alvorens de inhoudelijke behandeling van de zaak te plannen verzoek ik u
1. aan te geven of u onderzoekswensen heeft,
2. aan te geven of u er, bij een positieve beslissing van de poortraadsheer op een verzoek tot het horen van (een) getuige(n), bezwaar tegen heeft deze getuige(n) te laten horen door een raadsheer uit de strafkamer die deze strafzaak gaat behandelen, voorafgaand aan de zitting,
3. aan te geven of het een strafmaatappel betreft dan wel dat verdachte zich op het standpunt stelt dat hij ten onrechte is veroordeeld en
4. op te geven hoeveel tijd u verwacht nodig te hebben voor uw pleidooi bij de inhoudelijke behandeling van de zaak.
Op basis van de door u te verstrekken informatie en de reactie daarop van de advocaat-generaal zal de poortraadsheer bepalen of een onderzoek voorafgaand aan de zitting gestart moet worden.
(…)”
En de reactie van mr. [betrokkene 1] van 5 oktober 2022:
“Geachte [betrokkene 2] ,
Wij hadden een eerste overleg met cliënt. Voortgaand op de mail van mijn kantoorgenote [betrokkene 3] bericht ik u dat cliënt de verweten gedraging ontkent en het derhalve geen strafmaatappel betreft. Verder bericht ik u dat wij onderzoekswensen hebben. Wij hebben in ieder geval behoefte aan deskundigenonderzoek naar het DNA-materiaal. Wij zijn nog doende een deskundige te vinden. Daarnaast hebben wij de wens om aangeefster als getuige te horen. Dit kan wat ons betreft plaatshebben door een raadsheer uit de kamer. Mijn ervaring is dat een pleidooi in dit soort zaken ongeveer een tot anderhalf uur zal beslaan, maar ik kan niet uitsluiten dat dit in deze zaak naar gelang de uitkomsten van het nadere onderzoek meer tijd vergt. Verder willen wij graag in de gelegenheid worden gesteld de auditieve opnamen van alle verhoren en het informatieve gesprek uit te luisteren, alsmede de 112 melding. Het zou fijn zijn als wij dit op het hoofdbureau te Amsterdam zouden kunnen doen (dat deden wij in andere zaken ook zo en scheelde veel reistijd). Indien voorafgaande ertoe leidt dat een regiezitting gewenst is, dan zijn wij uiteraard graag bereid hiervoor naar [plaats] af te reizen. Ook een nadere motivering, indien gewenst, kunnen wij u op korte termijn (wij spreken cliënt ultimo volgende week uitgebreider) sturen. Ik kan mij ook voorstellen dat de zaak open wordt verwezen naar een rechter- of raadsheer-commissaris om op deze punten te beslissen en hieraan uitvoering te geven. (…)”
2.3
Vervolgens heeft een terechtzitting plaatsgevonden op 4 december 2023. Het proces-verbaal van die zitting houdt het volgende in.
“De verdachte genaamd:
[verdachte] , geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1994,
wonende te [plaats] , [a-straat 1] ,
is niet verschenen.
(…)
Op vordering van de advocaat-generaal verleent het hof verstek tegen de niet verschenen verdachte en beveelt dat met de behandeling van de zaak zal worden voortgegaan.
De advocaat-generaal draagt de zaak voor.
De voorzitter merkt op, zakelijk weergegeven:
Op 22 november 2023 heeft mr. [betrokkene 4] zich gesteld als raadsman van verdachte. Hij heeft verzocht om aanhouding. Dit aanhoudingsverzoek is door het hof niet op voorhand toegewezen. Op 29 november 2023 heeft de raadsman zich onttrokken. Sindsdien heeft het hof niets vernomen van of namens verdachte.
De advocaat-generaal voert het woord, zakelijk weergegeven:
Er is geen appelschriftuur ingediend. De zaak is niet eerder op een zitting behandeld. De grieven zijn onduidelijk. Ik vorder dat het hof de verdachte, zonder verder onderzoek van de zaak, niet-ontvankelijk zal verklaren in het hoger beroep, nu de verdachte geen grieven heeft aangevoerd tegen het vonnis van de politierechter.
De voorzitter merkt op, zakelijk weergegeven:
Er is door een eerdere raadsman van verdachte, mr. [betrokkene 1] , op 5 oktober 2022 medegedeeld dat de verdediging onderzoekswensen heeft.
De advocaat-generaal voert het woord, zakelijk weergegeven:
Deze raadsman heeft zich ook onttrokken. Er blijkt onvoldoende wat het bezwaar is tegen het vonnis. De advocaat-generaal legt de vordering aan het hof over.
De voorzitter verklaart het onderzoek gesloten en deelt mede, dat volgens de beslissing van het gerechtshof de uitspraak zal plaatsvinden ter terechtzitting van heden.”
2.4
Het hof heeft de niet-ontvankelijkverklaring van de verdachte in het hoger beroep als volgt gemotiveerd:
“Het hof ziet in deze zaak aanleiding toepassing te geven aan het bepaalde in artikel 416, tweede lid, van het Wetboek van Strafvordering, nu de verdachte geen mondelinge bezwaren heeft opgegeven tegen het hierboven genoemde vonnis en het hof ook zelf geen redenen ziet die een inhoudelijke behandeling van de zaak noodzakelijk maken.
Daarbij overweegt het hof nog het volgende.
Door of namens de verdachte is niet binnen 14 dagen na het instellen van het hoger beroep een schriftuur houdende grieven ex artikel 410 lid 1 Wetboek van Strafvordering ingediend. In hoger beroep hebben zich meerdere raadslieden namens verdachte gesteld en zich vervolgens weer onttrokken.
Namens verdachte is door de derde raadsman die zich heeft gesteld, mr. [betrokkene 1] , op 5 oktober 2022 een email verzonden naar het hof waarin de raadsman het hof bericht dat het hoger beroep zich richt tegen de bewezenverklaring. Ook stonden in deze email onderzoekswensen en een aankondiging dat daar nog een nadere toelichting op zou kunnen volgen. De verdediging was bovendien nog op zoek naar een eigen DNA-deskundige. De raadsman heeft zich vervolgens op 11 januari 2023 onttrokken. De raadsman die zich nadien namens de verdachte heeft gesteld (en vervolgens weer heeft onttrokken) heeft zich niet meer uitgelaten over de bewuste email van mr. [betrokkene 1] van 5 oktober 2022.
Verdachte heeft er zelf ook geen blijk van gegeven, nadat mr. [betrokkene 1] zich als zijn raadsman had onttrokken, de door deze raadsman ingediende grief en onderzoekswensen te willen handhaven. Ter terechtzitting van 4 december 2023 is verdachte niet verschenen om alsnog mondeling op de voet van artikel 416 lid 1 Wetboek van Strafvordering zijn bezwaren op te geven. Het hof zal de verdachte daarom niet-ontvankelijk verklaren in het door hem ingestelde hoger beroep.”

3.Juridisch kader

3.1
Bij de beoordeling van de klachten van het cassatiemiddel kunnen de volgende overwegingen van de Hoge Raad in zijn uitspraak van 2 september 2025 [1] tot uitganspunt worden genomen.
“Op grond van artikel 410 lid 1 Sv moet een appelschriftuur de grieven tegen het vonnis in eerste aanleg bevatten. Ook een volmacht tot het instellen van het hoger beroep kan dergelijke grieven bevatten. Onder ‘grieven’ kunnen zowel bezwaren direct gericht tegen het oordeel van de rechter in eerste aanleg als andersoortige gronden voor het instellen van het beroep vallen. Dit geldt ook voor de in artikel 416 leden 1 en 2 Sv genoemde mondelinge ‘bezwaren tegen het vonnis’. (Vgl. HR 19 februari 2019, ECLI:NL:HR:2019:251.) Aan de formulering van de grieven - die ook door de verdachte zelf kunnen worden ingediend - worden geen hoge eisen gesteld (vgl. HR 1 juli 2014, ECLI:NL:HR:2014:1496, rechtsoverweging 2.40). Wel moeten de opgegeven grieven of mondelinge bezwaren voldoende duidelijk maken wat de inzet van het hoger beroep is.”

4.Bespreking van het middel

4.1
Als eerste wordt erover geklaagd dat het hof de hiervoor onder 2.2 (ii) bedoelde e-mails van de verdachte niet als ‘schriftuur houdende grieven’ heeft aangemerkt.
4.2
Uit de hiervoor weergegeven overweging van de Hoge Raad kan worden opgemaakt dat ook een volmacht tot het instellen van het hoger beroep grieven kan bevatten. Daarbij kan het ook gaan, zo blijkt uit eerdere rechtspraak, om een e-mail van de verdachte die niet voldoet aan alle eisen die art. 450 Sv aan een volmacht stelt, maar die wel als een volmacht aan de griffiemedewerker moet worden opgevat. [2] De e-mail van de verdachte van 21 mei 2022 aan de griffie van de rechtbank met de wens om in hoger beroep te gaan, zou in beginsel dus grieven kunnen bevatten. Bovendien heeft de verdachte op 26 mei 2022 de e-mail een tweede keer gestuurd nádat het hoger beroep feitelijk was ingesteld door de griffiemedewerker. Die twee e-mails bevatten, zoals hiervoor onder 2.2 weergegeven, de volgende tekst:
“Ik ben het met de uitspraak van de kamer niet eens en ik zou graag mijn kant van het verhaal nog willen toelichten. Hierbij deel ik u mee dat ik graag in hoger beroep wil.”
4.3
Het hof is in zijn uitspraak niet ingegaan op deze e-mails. De vraag of hierin voldoende duidelijk is gemaakt wat de inzet van het hoger beroep is, kan mijns inziens echter in het midden blijven [3] omdat het hof in zijn overwegingen om de verdachte niet-ontvankelijk te verklaren in het hoger beroep wel aandacht heeft besteed aan de hiervoor onder 2.2 (iii) weergegeven e-mail van 5 oktober 2022 van de toenmalige (derde opvolgende) advocaat van de verdachte. Die e-mail van de raadsman is gevolgd op een verzoek namens de ‘poortraadsheer’ van het gerechtshof om onder meer kenbaar te maken “wat de inzet van het ingestelde hoger beroep is” en “of het een strafmaatappel betreft dan wel dat verdachte zich op het standpunt stelt dat hij ten onrechte is veroordeeld.” De raadsman heeft geantwoord dat “cliënt de verweten gedraging ontkent en het derhalve geen strafmaatappel betreft”.
4.4
Het hof is er in zijn overwegingen kennelijk van uitgegaan dat de e-mail van de raadsman kan worden aangemerkt als een schriftuur houdende grieven als bedoeld in art. 416 lid 2 Sv, in mijn ogen terecht. Ook schrifturen die zijn ingediend buiten de termijn van 14 dagen na het instellen van het hoger beroep en/of met het oog op een naderende terechtzitting bij de griffie van het hof, zullen als een namens de verdachte ingediende schriftuur houdende grieven in aanmerking moeten worden genomen. [4] De e-mail van de raadsman dient mijns inziens met zo’n laatste geval worden gelijkgesteld. Weliswaar is de e-mail niet ingediend met het oog op een nadere, al bepaalde terechtzitting, maar de e-mail is wel gevolgd op de uitdrukkelijk vraag vanuit het gerechtshof om de bezwaren tegen het vonnis kenbaar te maken met het oog op de inhoudelijke behandeling van de zaak.
4.5
Het hof heeft de daarin vervatte mededeling dat het hoger beroep was gericht tegen de bewezenverklaring dus terecht aangemerkt als “grief” [5] , maar daarin geen beletsel gezien toepassing te geven aan art. 416 lid 2 Sv. Bij die beslissing heeft het hof betrokken dat mr. [betrokkene 1] zich enige tijd na de e-mail heeft onttrokken aan de verdediging, een opvolgend raadsman (die zich later eveneens heeft onttrokken) zich niet heeft uitgelaten over de e-mail van mr. [betrokkene 1] en de verdachte er zelf geen blijk van heeft gegeven de grief te willen handhaven. Deze motivering kan mijns inziens de beslissing van het hof om de verdachte niet-ontvankelijk te verklaren in het hoger beroep niet dragen.
4.6
Art. 416 lid 2 Sv biedt de mogelijkheid om het hoger beroep van de verdachte niet-ontvankelijk te verklaren, maar beperkt die mogelijkheid tot het geval er op de terechtzitting in hoger beroep geen mondelinge bezwaren tegen het vonnis zijn opgegeven en er geen schriftuur houdende grieven is ingediend. Dat laatste is in onderhavige zaak wel gebeurd en dat heeft het hof ook aangenomen. In de praktijk komt het geregeld voor dat de advocaat die de appelschriftuur heeft ingediend, daarna de verdediging neerlegt en/of op zitting te kennen moet geven niet (meer) gemachtigd te zijn in hoger beroep de verdediging te voeren. Daarmee herleeft echter niet zonder meer de mogelijkheid om op grond van art. 416 lid 2 Sv het hoger beroep van de verdachte niet-ontvankelijk te verklaren. In het algemeen is ook niet vereist dat de verdachte in zo’n geval nog eens bevestigt dat hij de ingediende grieven handhaaft. De niet ontvankelijkheid op grond van art. 416 lid 2 Sv kan wel weer in beeld komen, als blijkt dat de verdachte de grieven
nietwenst te handhaven. [6]
4.7
In dit geval kent de zaak een bijzonder procesverloop, waarbij vier advocaten achtereenvolgens de verdediging hebben opgepakt en weer hebben neergelegd. Dat heeft bij het hof wellicht vragen opgeroepen over de verstandhouding tussen de verdachte en zijn advocaten, en over de bedoeling van de verdachte met het hoger beroep. Maar niet blijkt, dat het hof van oordeel was dat niet vaststond dat mr. [betrokkene 1] gemachtigd was door middel van zijn e-mail grieven in te dienen bij het hof. Evenmin heeft het hof vastgesteld dat was gebleken dat de verdachte de grieven
nietwenste te handhaven. Gelet hierop, bracht het gegeven dát een schriftuur houdende grieven was ingediend mee, dat de mogelijkheid toepassing te geven aan art. 416 lid 2 Sv niet meer open stond. Door bevestiging te verlangen dat de verdachte na het neerleggen door de verdediging door mr. [betrokkene 1] de grief
welhandhaafde, heeft het hof een te strenge eis gesteld. De omstandigheid dat de advocaat die mr. [betrokkene 1] heeft opgevolgd zich niet heeft uitgelaten over de e-mail van mr. [betrokkene 1] maakt dat niet anders.

5.Slotsom

5.1
Het middel slaagt.
5.2
Ambtshalve heb ik geen gronden aangetroffen die tot vernietiging van de bestreden uitspraak aanleiding behoren te geven.
5.3
Deze conclusie strekt tot vernietiging van de uitspraak van het hof en tot terugwijzing van de zaak naar het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, teneinde op het bestaande hoger beroep opnieuw te worden berecht en afgedaan.
De Procureur-Generaal
bij de Hoge Raad der Nederlanden
AG

Voetnoten

1.HR 2 september 2025, ECLI:NL:HR:2025:1213.
2.HR 27 oktober 2020, ECLI:NL:HR:2020:1645.
3.Daaraan kan wel worden getwijfeld, zie HR 2 september 2025, ECLI:NL:HR:2025:1213.
4.Vgl. HR 1 oktober 2019, ECLI:NL:HR:2019:1480.
5.Vgl. HR 15 september 2020, ECLI:NL:HR:2020:1415, waarin het ging om een door de raadsman van de verdachte naar het hof gezonden faxbericht (“h.b. is gericht tegen bewezenverklaring en strafmaat”).
6.Vgl. HR 9 juni 2015, ECLI:NL:HR:2015:1495.