Conclusie
1.Feiten
De totale kosten voor de nieuwe aansluiting(en) bedragen EUR[bedrag]
incl. 19% BTW.”
Onlangs heeft u zich aangemeld als klant bij Essent Local Energy Solutions BV.[rechtsvoorganger van Ennatuurlijk,
A-G].
Ik heet u van harte welkom. Deze brief is de bevestiging van de leveringsovereenkomst voor het aansluitadres en het bijbehorende product, weergegeven in onderstaande tabel. De ingangsdatum is 7-12-2012[voorbeeldingangsdatum,
A-G]
. De overeenkomst geldt voor onbepaalde tijd.
uw meterstand doorgeven;
uw financiële gegevens wijzigen (rekeningnummer, betaalwijze, voorschot);
uw persoonsgegevens inzien of wijzigen;
een verhuizing doorgeven;
factuurinformatie inzien;
uw tarief opvragen;
uw voorschot vergelijken met uw warmteverbruik via de VerbruiksManager om bijbetaling op uw jaarafrekening te voorkomen.
Bijdrage aansluitkosten
A-G].
De aansluitbijdrage heeft een looptijd van 30 jaar en eindigt voor bovengenoemd verbruiksadres in «Eindjaar».(...)
Meerhoven-arrest’) heeft Ennatuurlijk in 2019 opnieuw een vso aangeboden, dit keer aan de zelfbouwers met wie de vso 2016 niet tot stand was gekomen.
2.Procesverloop
Eerste aanleg
A-G] in hoger beroep het bestreden vonnis gedeeltelijk te vernietigen en, opnieuw
Haviltex-maatstaf. Net zoals in het hiervoor in randnummer 1.10 al genoemde
Meerhoven-arrest is overwogen, geldt volgens het hof dat bij gebreke van persoonlijk contact vóór het sluiten van de leveringsovereenkomst bij de uitleg van hetgeen is overeengekomen in het bijzonder gewicht toekomt aan wat partijen schriftelijk aan elkaar kenbaar hebben gemaakt en aan het feit dat Ennatuurlijk in de uitoefening van haar bedrijf handelde en dat de achterban van SRV volledig of ten minste hoofdzakelijk bestond uit natuurlijke personen die niet in de uitoefening van hun beroep of bedrijf handelden. [18]
14.1> Voor het tot stand brengen, uitbreiden, wijzigen en wegnemen van een Aansluiting en voor de levering zijn de Aanvrager en de Verbruiker bedragen verschuldigd volgens de van kracht zijnde tarievenbladen van het Bedrijf.
de verschuldigde vergoeding voor het hebben en in stand (doen) houden van een aansluiting en het beschikbaar stellen van warmte – en/of warmtapwater – en/of koudevermogen”.
A-G] 7.2 van de ALV 2012 en in onderdeel [bedoeld zal zijn: artikel,
A-G] 3.2 van de ALV 2018 staat dat kosten voor onderhoud en controle van de aansluiting voor rekening zijn van Ennatuurlijk. In artikel 6 van de ALV 2012 en artikel 2 van de ALV 2018 staat dat een verzoek moet worden ingediend voor het tot stand brengen (of wijzigen) van een aansluiting. De “levering” is tot slot in de algemene voorwaarden gedefinieerd als “De levering van warmte en/of warm tapwater en/of koude”. Dit alles, in onderling verband bezien, vormt eerder een indicatie dat er op grond van een overeenkomst tot levering geen kosten hoeven te worden betaald voor het tot stand brengen van een aansluiting, omdat daarvoor een aparte overeenkomst (een aansluitovereenkomst) moet worden aangegaan. Dat – zo lijkt uit de stellingen van Ennatuurlijk te volgen – een deel van de kosten voor de aansluiting (die in een aansluitovereenkomst door een andere partij is aangevraagd), wordt doorbelast aan een partij die een leveringsovereenkomst aangaat, is dermate bijzonder dat die derde daarop in beginsel niet bedacht hoeft te zijn. Ook in artikel 14, lid 1 van de Algemene voorwaarden levering (zie hiervoor in rov. 5.13) leest het hof niet dat aansluitkosten in rekening worden gebracht in de gevallen waar het hier om gaat: verbruikers (anders dan zelfbouwers) die bij het aanvragen van de levering al beschikken over een aansluiting. In dat artikel staat dat de aanvrager en de verbruiker bedragen zijn verschuldigd voor het tot stand brengen, uitbreiden, wijzigen en wegnemen van een aansluiting en voor de levering. Dit kan ook aldus begrepen worden dat de aanvrager kosten voor het tot stand brengen verschuldigd is (op grond van de nader te sluiten aansluitovereenkomst) en de verbruiker bedragen als vermeld bij de definitie van ‘vastrecht’. Voor zover Ennatuurlijk een bijdrage in de kosten voor het realiseren van de aansluiting in rekening had willen brengen, mocht van haar als professionele partij worden verwacht dat zij de door haar gebezigde (leverings)overeenkomst op zodanige wijze zou hebben ingericht dat deze niet voor misverstand vatbaar zou zijn. De bestaande onduidelijkheid in de overeenkomst over de betalingsverplichting van een verbruiker op dit punt dient dan ook voor haar rekening te komen (zie ook Hof Amsterdam 3 juli 2018, ECLI:NL:GHAMS:2018:2274, bekrachtigd door de Hoge Raad bij arrest van 31 januari 2020, ECLI:NL:HR:2020:144).”
Volgens artikel 5, eerste volzin, van die richtlijn [hof: Richtlijn 93/13] moeten bedingen in schriftelijke overeenkomsten met consumenten steeds duidelijk en begrijpelijk zijn opgesteld. Het Hof heeft reeds verduidelijkt dat dit vereiste dezelfde draagwijdte heeft als het vereiste in artikel 4, lid 2, van die richtlijn, volgens hetwelk de daarin opgenomen uitzondering, die erin bestaat dat de nationale rechter het oneerlijke karakter van die bedingen met name niet toetst wanneer zij betrekking hebben op het eigenlijke voorwerp van de overeenkomst, slechts toepassing vindt indien die bedingen duidelijk en begrijpelijk zijn geformuleerd (zie in die zin arresten van 30 april 2014, Kásler en Káslerné Rábai, C-26/13, EU:C:2014:282, punt 69, en 3 maart 2020, Gómez del Moral Guasch, C-125/18, EU:C:2020:138, punt 46).
3.Bespreking van het cassatiemiddel
niet gesteld of gebleken en ook niet aannemelijk, gelet op de aard van de overeenkomst tussen Ennatuurlijk en haar verbruikers”, namelijk een duurovereenkomst tot voortdurende warmtelevering tegen betaling van periodieke voorschotten op een jaarafrekening. Op grond hiervan heeft het hof de grief verworpen waarin Ennatuurlijk had betoogd dat SRV vanwege de verjaring van de vorderingen van SRV’s achterban geen belang heeft bij de vaststelling van een rechtsgrond voor het bestaan van een vordering op Ennatuurlijk.
subonderdeel 1.1heeft het hof met zijn oordeel dat niet is gesteld dat Ennatuurlijk op geen van de door SRV vertegenwoordigde verbruikers een vordering heeft of kan krijgen, miskend dat op degene die op de voet van art. 3:305a (oud) BW [21] een vordering instelt de stelplicht rust ten aanzien van de aanwezigheid van een belang als bedoeld in art. 3:303 BW. Het hof heeft miskend dat deze stelplicht meebrengt dat het aan SRV was om te stellen, en zo nodig te bewijzen, dat de door haar vertegenwoordigde verbruikers een schuld hebben of kunnen krijgen die zij kunnen verrekenen met een (verjaarde) vordering op Ennatuurlijk.
point d’intérêt, point d’action’ (geen belang, geen actie) die in de rechtspraak al werd toegepast voordat hij werd gecodificeerd. [22] Aan de genoemde regel voegt art. 3:303 BW een evenredigheidscriterium toe: de eiser moet
voldoendebelang hebben bij zijn rechtsvordering om een procedure te rechtvaardigen. [23] Het ontbreken van voldoende belang leidt tot een niet-ontvankelijkheidsoordeel. [24]
Indien dat belang wordt betwist of de rechter ambtshalve opheldering wenst over dat belang, rusten de stelplicht en bewijslast terzake in beginsel op degene die de vordering instelt.” [29]
allevorderingen van de individuele bewoners zijn verjaard, zal de door Reeshofverzet [SRV,
A-G] gevorderde verklaring voor recht moeten worden afgewezen wegens gebrek aan belang (artikel 3:302 BW).
A-G] de bewoners daadwerkelijk in staat zijn een vordering geldend te maken. Hieruit volgt dat vorderingen van de bewoners met betrekking tot onverschuldigd betaalde periodieke aansluitbijdragen over de afgelopen vijf jaren in ieder geval niet zijn verjaard. Reeshofverzet heeft gelet daarop in ieder geval ten behoeve van een gedeelte van (de vorderingen van) haar achterban belang bij haar gevorderde verklaringen voor recht. De rechtbank verwerpt daarom het[t] niet-ontvankelijkheidsverweer van Ennatuurlijk.”
allevorderingen van SRV’s achterban zijn verjaard, de door SRV gevorderde verklaringen voor recht moeten worden afgewezen wegens gebrek aan belang. Zakelijk weergegeven heeft Ennatuurlijk betoogd dat in plaats daarvan moet worden beoordeeld of in zodanige mate sprake is van verjaring dat de art. 3:305a-organisatie onvoldoende belang heeft bij haar vorderingen. [33] Anders dan de rechtbank had aangenomen, kan de beoordeling van de verjaring van individuele vorderingen volgens Ennatuurlijk wel relevant zijn voor de beoordeling van de ontvankelijkheid van een art. 3:305a-organisatie. [34] Vervolgens heeft Ennatuurlijk uitvoerig beargumenteerd (acht van de tien pagina’s hadden hierop betrekking) dat een groot gedeelte van de vorderingen van SRV’s achterban is verjaard. Ter illustratie citeer ik de conclusie van grief 4 uit de memorie van grieven (de hierna weergegeven tabel bestaat uit twee delen, omdat het origineel is gespreid over twee pagina’s van de memorie):
9.3.5. Conclusie
A-G] [36] heeft in haar brief van 7 april 2014 aangekondigd dat – zo in rechte de onverschuldigdheid van de aansluitbijdrage komt vast te staan – de bewoners tot verrekening zullen overgaan. Daarmee is direct ook het belang van SRV gegeven, hetgeen los staat van de vraag of de onderliggende vorderingen (of een gedeelte daarvan) van de SRV-Bewoners is verjaard of niet.”
A-G): [38]
Voorzitter: Mensen krijgen op dit moment geen warmte meer geleverd?
Dat Ennatuurlijk op geen van de door SRV vertegenwoordigde verbruikers een tegenvordering heeft of kan krijgen, is niet gesteld of gebleken en ook niet aannemelijk, gelet op de aard van de overeenkomst tussen Ennatuurlijk en haar verbruikers: een duurovereenkomst tot voortdurende levering van warmte, tegen betaling van periodieke voorschotten op een in beginsel jaarlijks vast te stellen jaarafrekening.”) is een verwerping van het tweede verweer. Ik parafraseer dit oordeel: Ennatuurlijk heeft niet het verweer gevoerd dat zij op geen van de door SRV vertegenwoordigde verbruikers een tegenvordering tot betaling voor de geleverde warmte heeft of kan krijgen, welke vordering die verbruikers kunnen verrekenen met hun verjaarde vordering op Ennatuurlijk (het verweer ziet immers alleen op de onderbouwing van de verrekeningsmogelijkheid, niet op het bestaan van die mogelijkheid als zodanig). Het hof acht ook niet aannemelijk dat niemand van hen tot verrekening zal kunnen overgaan, gelet op het feit dat Ennatuurlijk met haar verbruikers een duurovereenkomst heeft gesloten. Het oordeel van het hof komt er dus op neer dat Ennatuurlijk de door SRV gestelde verrekeningsmogelijkheid voor (een deel van) SRV’s achterban onvoldoende gemotiveerd heeft betwist. Dit oordeel geeft derhalve geen blijk van een onjuiste rechtsopvatting over de vraag op welke partij de stelplicht rust ter zake van de aanwezigheid van voldoende belang (of meer specifiek ter zake van het bestaan van een verrekeningsmogelijkheid).
ook niet aannemelijkis dat Ennatuurlijk op geen van de door SRV vertegenwoordigde verbruikers een tegenvordering heeft of zal krijgen. Nadat de zitting in het hoger beroep was geschorst en aan Ennatuurlijk inzage was verleend in de door SRV vertegenwoordigde verbruikers, heeft Ennatuurlijk verklaard ervan overtuigd te zijn dat SRV een voldoende representatieve achterban vertegenwoordigde. [41] Het hof heeft dit aldus begrepen dat Ennatuurlijk niet volhardde in haar betwisting van de representativiteit van SRV. [42] Indien er dus van mag worden uitgegaan dat SRV een voldoende representatieve achterban vertegenwoordigde van verbruikers die een duurovereenkomst zijn aangegaan met Ennatuurlijk is het aannemelijk dat Ennatuurlijk op velen van hen een vordering heeft of zal krijgen tot betaling voor de aan hen geleverde warmte (of omgekeerd: is het niet aannemelijk dat Ennatuurlijk op geen van hen een dergelijke vordering heeft of kan krijgen), welke vordering kan worden verrekend met een vordering uit onverschuldigde betaling (van die verbruikers op Ennatuurlijk). [43] Dit gaat immers slechts niet op voor hen die verhuisd zijn en niet langer tegen betaling warmte afnemen van Ennatuurlijk. [44]
subonderdeel 1.2heeft het hof in rov. 5.7. de vereisten miskend die in art. 6:127 lid 2 jo. art. 6:131 lid 1 BW aan verrekening worden gesteld. Het subonderdeel betoogt dat een schuldenaar alleen bevoegd is tot verrekening van een schuld met een verjaarde vordering, indien deze bevoegdheid al bestond vóórdat deze vordering verjaarde.
GS Verbintenissenrechtworden het doel en de strekking van art. 6:131 lid 1 BW in verband gebracht met de regel uit art. 6:129 BW dat verrekening terugwerkende kracht heeft (en dus terugwerkt tot het tijdstip waarop de bevoegdheid tot verrekening is ontstaan): [53]
GS Verbintenissenrecht) geïllustreerd dat een schuldenaar slechts bevoegd is tot verrekening indien zijn vordering op de schuldeiser is verjaard nadat de vordering van de schuldeiser op de schuldenaar is ontstaan:
14.1> Voor het tot stand brengen, uitbreiden, wijzigen en wegnemen van een Aansluiting en voor de levering zijn de Aanvrager en de Verbruiker bedragen verschuldigd volgens de van kracht zijnde tarievenbladen van het Bedrijf.
A-G):
14.1 Voor de Levering enerzijds en voor het tot stand brengen,in stand houden, (de)activeren, wijzigen en/of verwijderen van een Aansluiting anderzijds, zijn de Aanvrager en/of Verbruiker bedragen verschuldigd volgens de tarieven van het bedrijf.
.”
nagenoeg identiek”. [59] Bovendien heeft Ennatuurlijk de bepaling slechts geciteerd “
als voorbeeld” van een contractuele rechtsgrond voor het in rekening mogen brengen van de periodieke aansluitbijdrage. [60]
subonderdeel 3.1heeft het hof art. 24 Rv geschonden, althans het bestreden oordeel ontoereikend gemotiveerd in het licht van een aantal stellingen van Ennatuurlijk. Ennatuurlijk heeft aangevoerd dat de bedragen die zij aan verbruikers in rekening heeft gebracht, zijn gebaseerd op het al eerder genoemde ‘niet-meer-dan-anders’-beginsel (NMDA-beginsel) dat inhoudt dat verbruikers die op een warmtenet zijn aangesloten gemiddeld niet meer betalen dan ze zouden hebben betaald als ze op een gasnet waren aangesloten. Daardoor bestaat geen directe relatie tussen de daadwerkelijk door Ennatuurlijk gemaakte kosten en de aan aardgas gerelateerde tariefonderdelen, zoals de periodieke aansluitbijdrage, die zij aan verbruikers in rekening brengt. De door Ennatuurlijk in rekening gebrachte periodieke aansluitbijdrage is gebaseerd op het zogeheten ‘verschil sv/cv’, dus op de kosten die een verbruiker van stadsverwarming vermijdt doordat hij investeert in stadsverwarming in plaats van in centrale verwarming. Bovendien mocht de aansluitbijdrage volgens de tariefadviezen tot 1993 worden vertaald in een jaarbedrag, worden gevoegd bij het vastrecht en periodiek in rekening worden gebracht, aldus het subonderdeel.
waarvóórverbruikers een vergoeding betaalden en niet over de wijze waarop de betreffende vergoedingen zijn berekend. [62]
een bijdrage voor de aansluitkosten van de warmteaansluiting” (zie hiervoor in randnummer 1.8).
mochtdoen. In het oordeel van het hof ligt niet besloten dat het in rekening brengen van een aansluitbijdrage (althans, een gedeelte daarvan, zoals het ‘verschil sv/cv’, al dan niet periodiek uitgesmeerd) aan verbruikers in het algemeen ontoelaatbaar is. [63] Het hof heeft slechts geoordeeld dat voor het in rekening brengen van een aansluitbijdrage aan verbruikers een rechtsgrond moet bestaan en dat de leveringsovereenkomst die rechtsgrond niet is. [64]
bestaande) aansluiting iets anders is dan een vergoeding die verschuldigd is voor het feitelijk realiseren/tot stand brengen van een (ter verduidelijking:
nieuwe) aansluiting.
mochtdoen, maar over de vraag of de leveringsovereenkomst de rechtsgrond vormde voor het in rekening brengen van een aansluitbijdrage. [67]
naasteen bedrag voor de levering van warmte en het in stand houden van de daarvoor benodigde aansluiting, een bijdrage diende te voldoen voor het feitelijk realiseren van die aansluiting. Dit oordeel vormt volgens het subonderdeel een ontoereikend gemotiveerde verwerping van het verweer van Ennatuurlijk dat de periodieke aansluitbijdrage op grond van artikel 14 ALV verschuldigd was voor het ter beschikking stellen van de aansluiting, omdat de verbruiker op grond van die bepaling een bedrag moesten betalen voor het in stand houden van de aansluiting.
De slotsom luidt(…)”) die voortbouwt op de eerdere rechtsoverwegingen en behoefde daarom geen zelfstandige, nadere motivering. In het bijzonder heeft het hof hier voortgebouwd op zijn oordeel in rov. 5.15.2. over artikel 14 ALV, namelijk dat onderscheid moet worden gemaakt tussen een vergoeding die verschuldigd is voor het in stand houden van een (bestaande) aansluiting en een vergoeding die verschuldigd is voor het feitelijk realiseren van een (nieuwe) aansluiting – en dat een verbruiker uit het verschuldigd zijn van een vergoeding voor het eerste niet hoefde af te leiden dat hij ook een vergoeding verschuldigd was voor het tweede (zie ook hiervoor in randnummers 3.42 en 3.52).
subonderdeel 4.1zou het hof hebben miskend dat een tussen partijen als gevolg van een overeenkomst geldende regel niet opzij kan worden gezet met ‘overwegingen’ (deze term nam ik over uit de procesinleiding) zoals opgenomen in rov. 5.15.2. en 5.24. Het subonderdeel doelt op de ‘overwegingen’ “
dat “niet blijkt” en het hof “niet leest” op welke specifieke wijze Ennatuurlijk de in rekening te brengen bedragen berekende, dat de verbruiker op die concrete wijze van berekening “niet bedacht hoefde te zijn” en daarvan “niet op de hoogte is geweest”, en de wil van de verbruiker daar dus niet op gericht zal zijn geweest, en Ennatuurlijk daar in redelijkheid ook niet op heeft mogen vertrouwen”.
contra proferentem [69] zo uitgelegd dat een aanvrager kosten voor het tot stand brengen van een aansluiting verschuldigd is (op grond van een nader te sluiten aansluitovereenkomst) en de verbruiker bedragen als vermeld bij de definitie van ‘vastrecht’ (dus een verschuldigde vergoeding voor het hebben en in stand (doen) houden van een aansluiting en het beschikbaar stellen van warmte en/of warm tapwater en/of koudevermogen).
hoeEnnatuurlijk haar tarieven berekende, maar slechts over de vraag
waarvoorEnnatuurlijk kosten in rekening bracht bij verbruikers (zie ook hiervoor in randnummer 3.47). [72] Voor zover het subonderdeel betoogt dat artikel 14 lid 1 ALV de grondslag vormt voor het in rekening brengen van een aansluitbijdrage vanwege de woorden ‘in stand houden’ uit die bepaling, is het subonderdeel een herhaling van zetten (zie onder meer hiervoor in randnummer 3.42).
Meerhoven-arrest heeft het hof geoordeeld dat de bestaande onduidelijkheid in de overeenkomst over de betalingsverplichting van een verbruiker voor rekening van Ennatuurlijk diende te komen. In rov. 5.17.1. e.v. heeft het hof hierbij de jurisprudentie van het HvJ EU betrokken over de bescherming van Richtlijn 93/13 betreffende oneerlijke bedingen in consumentenovereenkomsten. In rov. 5.17.3. heeft het hof geoordeeld dat uit deze jurisprudentie “
des te meer” volgt dat van Ennatuurlijk als professionele partij mocht worden verwacht dat zij haar overeenkomst op zodanige wijze inrichtte dat voor een verbruiker duidelijk is tot betaling van welke kostencomponenten hij zich bij het aangaan van de overeenkomst verbond en dat het nalaten daarvan voor rekening van Ennatuurlijk diende te komen. De verbruikers hebben zich noch vooraf noch lopende de overeenkomst een beeld kunnen vormen over de verschillende kostenposten die Ennatuurlijk in haar tarieven (en met name in de post vastrecht) versleutelde en opnam, aldus nog steeds het hof.
subonderdeel 5.1heeft het hof met deze oordelen een onjuiste toepassing gegeven aan Richtlijn 93/13 en de Nederlandse implementatie daarvan in art. 6:238 lid 2 BW. Het subonderdeel betoogt in de kern dat het hof het transparantievereiste door elkaar heeft gehusseld met de
contra proferentem-regel. Dit is onjuist, omdat niet-nakoming van het transparantievereiste op zichzelf niet (zonder meer) betekenis heeft voor de uitleg van een niet-transparant beding.
contra proferentemvoor: [73]
A-G] moeten de bedingen duidelijk en begrijpelijk zijn opgesteld. Bij twijfel over de betekenis van een beding, prevaleert de voor de wederpartij gunstigste uitleg.
contra proferentem-regel. Uit de formulering van deze volzin blijkt al dat de voor de consument gunstigste interpretatie slechts prevaleert indien (eerst is geoordeeld dat) twijfel bestaat over de betekenis van een beding. Omdat deze betekenis aan de hand van de gewone uitlegregels (naar Nederlands recht: aan de hand van de
Haviltex-maatstaf) moet worden vastgesteld, heeft de
contra proferentem-regel in zoverre een subsidiair karakter. [83]
contra proferentem-regel toegepast. Het oordeel van het hof in die rechtsoverweging komt erop neer dat twijfel bestaat over de betekenis van artikel 14 (lid 1) ALV, omdat onduidelijk is of volgens dat beding slechts de aanvrager of óók de verbruiker een vergoeding verschuldigd is voor het tot stand brengen van een aansluiting. Weliswaar zijn naar de letter “
de Aanvrager en de Verbruiker” bedragen verschuldigd voor alle in artikel 14 ALV genoemde handelingen met betrekking tot een aansluiting, maar in het licht van de in rov. 5.15.2. opgesomde omstandigheden heeft het hof geoordeeld dat artikel 14 ALV “
ook aldus begrepen[kan]
worden” dat alleen de aanvrager een bedrag verschuldigd is voor het tot stand brengen van een aansluiting en (dus) niet ook de verbruiker. Volgens het hof dient de onduidelijkheid hierover voor rekening van Ennatuurlijk te komen, hetgeen impliceert dat de voor de consument (hier: de verbruiker) gunstigste interpretatie prevaleert.
Uit deze jurisprudentie volgt des te meer dat(…)”. Het hof heeft hiermee kennelijk slechts willen onderstrepen hoe zwaar in het Unierecht wordt getild aan consumentenbescherming. De ratio van het transparantievereiste en uitleg
contra proferentemis immers dezelfde, namelijk het beschermen van consumenten tegen onduidelijke bedingen. [84] Zowel het transparantievereiste als uitleg
contra proferentemlegt bovendien een grote verantwoordelijkheid op de gebruiker van algemene voorwaarden om bedingen duidelijk te formuleren, omdat de nadelen van een onduidelijk beding voor rekening komen van de gebruiker: ofwel wordt het beding in het voordeel van de consument uitgelegd ofwel bestaat de kans dat het beding wegens oneerlijkheid buiten toepassing wordt gelaten.
contra proferentemvan artikel 14 ALV wordt enkel gedragen door het in rov. 5.15.2. vervatte oordeel dat twijfel bestaat over de betekenis van dit beding (zie hiervoor in randnummer 3.75). Die uitleg steunt niet op de overwegingen over de niet-nakoming van het transparantievereiste (zie hiervoor in randnummer 3.76), anders dan het subonderdeel veronderstelt.
contra proferentem-regel heeft toegepast, heeft miskend dat (1) het niet-nakomen van het transparantievereiste daarvoor niet volstaat, (2) voor die toepassing nodig is dat twijfel bestaat over de betekenis van het beding en (3) dat het beding zich volgens de uitlegregels redelijkerwijs laat uitleggen op de wijze waarop de rechter aan het beding betekenis wil geven.
contra proferentemvan artikel 14 ALV niet gebaseerd op een schending van het transparantievereiste, maar op zijn oordeel dat twijfel bestaat over de betekenis van dit beding (zie hiervoor in randnummers 3.75-3.77).
subonderdeel 6.1heeft het hof het beroep van Ennatuurlijk op art. 7:4 BW onvoldoende gemotiveerd verworpen. Ennatuurlijk heeft aangevoerd dat verbruikers bedragen verschuldigd zijn ter zake van een aansluiting op het warmtenet en heeft verwezen naar artikel 14 ALV waarin is bepaald dat verbruikers een bedrag verschuldigd zijn voor het “
in stand houden” van de aansluiting. Voor het geval dat het hof zou oordelen dat de overeenkomst niet voorziet in de verschuldigdheid van een periodieke aansluitbijdrage, heeft Ennatuurlijk (subsidiair) betoogd dat de verbruikers dan in ieder geval een redelijke prijs moeten betalen voor de aansluiting op het warmtenet. Het hof heeft nagelaten te beoordelen welke redelijke prijs de verbruikers verschuldigd waren voor de aansluiting op het warmtenet/het in stand houden van de aansluiting.
contra proferentem-regel de periodieke aansluitbijdrage niet op grond van artikel 14 ALV in rekening kan worden gebracht, en dus ook geen (deels met die bijdrage samenvallende) redelijke kosten voor de aansluiting op het warmtenet of het in stand houden van de aansluiting verschuldigd kunnen zijn, dan getuigt dit van een onjuiste rechtsopvatting, nu het transparantievereiste en uitleg
contra proferentemde toepasselijkheid en betekenis van art. 7:4 BW onverlet laten.
Haviltex-maatstaf (en daarmee conform redelijkheid en billijkheid) geen onderdeel is van de overeenkomst, kan de verschuldigdheid daarvan ook niet via de aanvullende werking van art. 6:248 BW worden aangenomen, althans is daartoe onvoldoende aangevoerd, aldus het hof.
subonderdeel 7.1getuigt dit oordeel van een onjuiste rechtsopvatting, omdat het hof heeft miskend dat juist wanneer de door uitleg vastgestelde, overeengekomen rechtsgevolgen niet tot de conclusie leiden dat een periodieke aansluitbijdrage verschuldigd is, er ruimte bestaat om te onderzoeken of die verschuldigdheid bestaat op grond van de aanvullende werking van de redelijkheid en billijkheid (art. 6:248 lid 1 BW). De aanvullende werking van de redelijkheid en billijkheid staat naast uitleg.
contra proferentem-regel zo uitgelegd dat op grond daarvan de aanvrager een vergoeding voor het tot stand brengen van een aansluiting verschuldigd is (op grond van een nader te sluiten aansluitovereenkomst) en de verbruiker bedragen als vermeld bij de definitie van ‘vastrecht’ in artikel 3.4.2 van de Algemene Aansluitvoorwaarden en de ALV (dus: een vergoeding voor het hebben en in stand (doen) houden van een aansluiting en voor het beschikbaar stellen van warmte en/of warm tapwater en/of koudevermogen). De verbruiker is volgens deze uitleg dus geen aansluitbijdrage verschuldigd op grond van artikel 14 ALV. Mocht Ennatuurlijk wel een aansluitbijdrage in rekening hebben willen brengen aan verbruikers, dan had het op de weg van haar als professionele partij gelegen dat zij de leveringsovereenkomst op zodanige wijze zou inrichten dat deze niet voor misverstand vatbaar zou zijn, aldus nog steeds het hof in rov. 5.15.2. Dit (uitleg)oordeel laat zich redelijkerwijs niet anders begrijpen dan dat de overeenkomst geen leemte bevat met betrekking tot het antwoord op de vraag of de verbruiker onder de gegeven omstandigheden een aansluitbijdrage verschuldigd is. [91] De overeenkomst beantwoordt deze vraag volgens het hof ontkennend. Het hof heeft met juistheid geoordeeld dat bij gebreke van een leemte de verschuldigdheid van een aansluitbijdrage niet via de aanvullende werking van art. 6:248 lid 1 BW alsnog kan worden aangenomen.
contra proferentem-uitleg de periodieke aansluitbijdrage niet op grond van artikel 14 ALV verschuldigd is en dáárom niet meer aan de aanvulling van de overeenkomst wordt toegekomen, dat oordeel onjuist is. Evenmin geldt dat het niet-verschuldigd zijn van een vergoeding op grond van een beding vanwege de niet-nakoming van het transparantievereiste of door toepassing van
contra proferentem-uitleg, zonder meer zou meebrengen dat de eisen van redelijkheid en billijkheid niet meer kunnen meebrengen dat deze vergoeding verschuldigd is, omdat de implicaties van die eisen afhankelijk zijn van alle omstandigheden van het geval.
contra proferentemin de weg staan aan aanvulling van de overeenkomst (op grond van de eisen van redelijkheid en billijkheid als bedoeld in art. 6:248 lid 1 BW). Het hof heeft slechts geoordeeld dat, nu de verbruiker op grond van de leveringsovereenkomst onder de gegeven omstandigheden geen aansluitbijdrage verschuldigd is, de verschuldigdheid van een aansluitbijdrage ook niet via de aanvullende werking van art. 6:248 lid 1 BW kan worden aangenomen. Voor het overige stuit het subonderdeel af op hetzelfde als subonderdeel 7.1 (zie hiervoor in randnummer 3.93).