ECLI:NL:RBAMS:2015:2741

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
21 april 2015
Publicatiedatum
11 mei 2015
Zaaknummer
AMS 13- 2527
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van schadevergoeding voor waardevermindering van een woning door de aanleg van de Westrandweg

In deze zaak heeft de Rechtbank Amsterdam op 21 april 2015 uitspraak gedaan in een geschil tussen een eiser, eigenaar van een woning te Amsterdam, en de Minister van Infrastructuur en Milieu. De eiser heeft beroep ingesteld tegen een besluit van de verweerder, waarin het bezwaar van de eiser tegen de vastgestelde taxatiewaarde van zijn woning als gevolg van de aanleg van de Westrandweg ongegrond werd verklaard. De rechtbank oordeelt dat er geen aanknopingspunten zijn voor twijfel aan de taxatiewaarde die door de adviescommissie is vastgesteld. De rechtbank stelt vast dat de aanzienlijke bijstelling van de WOZ-waarde van de woning niet uitsluitend het gevolg is van de komst van de Westrandweg. De rechtbank heeft de argumenten van de eiser, waaronder een taxatierapport van All-in Makelaardij B.V., beoordeeld en geconcludeerd dat de Commissie Ten Kate voldoende onderbouwd heeft dat de waardevermindering van de woning niet hoger is dan door hen is vastgesteld. De rechtbank heeft het beroep van de eiser gegrond verklaard, omdat de verweerder ten onrechte geen vergoeding voor kosten van rechtsbijstand heeft toegekend. De rechtbank heeft zelf in de zaak voorzien en de kosten voor rechtsbijstand vastgesteld op € 245,-. Daarnaast heeft de rechtbank bepaald dat de verweerder het griffierecht van € 160,- aan de eiser dient te vergoeden. De totale proceskosten die de verweerder aan de eiser moet vergoeden bedragen € 2.205,58.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM

Bestuursrecht
zaaknummer: AMS 13/2527

uitspraak van de meervoudige kamer van 21 april 2015 in de zaak tussen

[naam persoon], te Amsterdam, eiser

(gemachtigde: mr. C.J.J. Hartendorf),
en

de Minister van Infrastructuur en Milieu, verweerder

(gemachtigde: mr. A. Herczog).

Procesverloop

Bij besluit van 18 oktober 2012 (het primaire besluit I) heeft verweerder op grond van de Regeling Nadeelcompensatie Verkeer en Waterstaat 1999 (de Regeling) aan eiser een schadevergoeding toegekend van € 40.375,- te vermeerderen met de wettelijke rente.
Bij besluit van 14 december 2012 (het primaire besluit II) heeft verweerder het primaire besluit I gewijzigd en eiser een schadevergoeding toegekend van € 45.000,- te vermeerderen met de wettelijke rente.
Bij besluit van 2 april 2013 (het bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van eiser ongegrond verklaard.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 27 januari 2015.
Eiser is verschenen, bijgestaan door mr. M.A. Hoogkamer, kantoorgenoot en waarnemer van gemachtigde van eiser. Verweerder is vertegenwoordigd door zijn gemachtigde. Namens verweerder is eveneens verschenen [naam persoon 1]. Tevens is met verweerder verschenen [naam deskundige], lid van de deskundigencommissie Regeling Nadeelcompensatie Verkeer en Waterstaat 1999 (de Commissie Ten Kate).

Overwegingen

1. Eiser is sinds 1 maart 2000 eigenaar van het perceel met woning gelegen aan de
[adres] te Amsterdam.
2. Op 13 maart 2008 heeft verweerder het Tracébesluit Westrandweg (het Tracébesluit)
vastgesteld voor de aanleg van de Westrandweg. Het Tracébesluit is op 23 maart 2008
bekend gemaakt en op 29 juli 2009 onherroepelijk geworden. Het ziet op een nieuw aan te
leggen stuk snelweg van rijksweg A5 met twee keer twee rijstroken, gepland tussen
knooppunt Raasdorp en een beoogde nieuwe aansluiting op rijksweg A10, nabij de
Coentunnel.
3. Eiser heeft op 25 augustus 2010 bij verweerder een verzoek ingediend om schadevergoeding op grond van de Regeling ten gevolge van schade veroorzaakt door het Tracébesluit en de daaropvolgende aanleg van de Westrandweg.
4. Bij het primaire besluit I heeft verweerder, onder overneming van het definitieve advies van de Commissie Ten Kate van 3 oktober 2012 en onder verwijzing naar het conceptadvies van de Commissie Ten Kate van 24 april 2012, aan eiser een schadevergoeding toegekend van € 40.375,- voor permanente schade, te vermeerderen met de wettelijke rente. De permanente schade bedraagt € 47.500,- met een aftrek wegens normaal maatschappelijk risico van 15%, ten bedrage van € 7.125,-. Verweerder heeft geen schadevergoeding toegekend voor tijdelijke schade. Evenmin heeft verweerder een vergoeding toegekend voor de door eiser gemaakte kosten voor een adviseur.
5. Bij het primaire besluit II heeft verweerder, naar aanleiding van een aantal uitspraken van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (de Afdeling) op 28 november 2012 (zie onder meer: ECLI:NL:RVIS:2012:BY4393), onder toepassing van artikel 6:18, thans artikel 6:19, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) het primaire besluit I gewijzigd in die zin dat het toepasselijke beoordelingsstelsel voor permanente schade het stelsel van planschade is en niet het stelsel van nadeelcompensatie. Verweerder heeft de schadevergoeding voor permanente schade – met toepassing van de planschadesystematiek – voor eiser vastgesteld op € 45.000,- te vermeerderen met de wettelijke rente.
6. Bij het bestreden besluit heeft verweerder, onder meer verwijzend naar het aanvullende advies van de Commissie Ten Kate van 8 februari 2013, het bezwaar van eiser ongegrond verklaard.
Permanente schade
7. De rechtbank stelt voorop - en tussen partijen is niet langer in geschil - dat het verzoek om vergoeding van schade die wordt geleden ten gevolge van het Tracébesluit, beoordeeld dient te worden naar de maatstaven die gelden voor de beoordeling van planschade.
8. Eiser heeft in beroep aangevoerd – kort gezegd – dat hij zich niet kan verenigen met de door de Commissie Ten Kate getaxeerde waarde van zijn woning na de peildatum 23 maart 2008. Volgens eiser is sprake van een grotere waardedaling dan door de Commissie Ten Kate in het advies is vastgesteld. Ter onderbouwing van zijn standpunt heeft eiser in beroep een taxatierapport van All-in Makelaardij B.V. (All-in) van 27 mei 2013 overgelegd. In dat taxatierapport is eisers woning per waardepeildatum getaxeerd op € 715.000,- en na inwerkingtreding van het Tracébesluit op € 595.000,-. Voorts heeft eiser een kopie overgelegd van de – al eerder ingebrachte – uitspraak op bezwaar van 17 mei 2011 van de Dienst Belastingen van de gemeente Amsterdam betreffende de waardebepaling van eisers woning in het kader van de Wet waardering onroerende zaken (Wet WOZ) op de waardepeildatum 1 januari 2009. Eisers woning was aanvankelijk getaxeerd op € 662.000,- en die waarde is naar aanleiding van eisers bezwaar verlaagd tot € 556.000,-.
9. De Commissie Ten Kate heeft blijkens het conceptadvies van 24 april 2012 de waarde van de woning van eiser direct vóór de inwerkingtreding van het Tracébesluit op 23 maart 2008 op een bedrag van € 710.000,- getaxeerd. Bij deze taxatie is geen gewicht toegekend aan de taxatie die in het kader van de WOZ verricht is (€ 595.500,- per 1 januari 2008), omdat deze taxatie naar de overtuiging van de Commissie te laag is. Mogelijk hangt dit samen met het feit dat onvoldoende rekening is gehouden met de in 2006 gepleegde uitbreiding en modernisering, aldus de Commissie. De WOZ-taxatie per 1 januari 2007 bedroeg € 541.500,- en vermeldt als oppervlakte woning 177 m2, hetgeen substantieel minder is dan de werkelijke oppervlakte. De Commissie taxeert dat de woning direct na inwerkingtreding van het Tracébesluit nog een waarde had van € 665.000,- zodat de permanente waardevermindering van de woning € 45.000,- bedraagt. Deze waardevermindering is ongeveer gelijk aan 6,3% van de door de Commissie getaxeerde waarde van de woning voorafgaande aan de inwerkingtreding van het Tracébesluit. De Commissie acht dit gezien de omstandigheden gerechtvaardigd. Doordat de Westrandweg ten noorden van de Osdorpervaart in noordelijke richting van de woning afbuigt, blijft het effect van de aanleg van dit deel van de Westrandweg op het zicht vanuit de achtertuin en de woning enigszins beperkt. Ook het effect op het zicht vanuit de voortuin en de woning van de aanleg van het zuidelijk van de [adres] gelegen deel van de Westrandweg zal enigszins beperkt blijven, doordat dit deel van de Westrandweg zich ten westen van de woning bevindt terwijl de woning in zuidwestelijke richting is georiënteerd, aldus de Commissie.
10. In het definitieve advies van 3 oktober 2012 van de Commissie Ten Kate is – onder meer – verwezen naar bovengenoemde punten in het conceptadvies en is het advies ten aanzien van de getaxeerde beginwaarde van de woning noch ten aanzien van de waardevermindering gewijzigd ten opzichte van het conceptadvies. Over het feit dat verschillende omwonenden WOZ-beschikkingen hebben ontvangen waaruit een waardevermindering van meer dan € 100.000,- blijkt, merkt de Commissie op dat daarover telefonisch navraag is gedaan bij de gemeente. Daarbij is, aldus de Commissie, namens de gemeente benadrukt dat de aanpassing van de taxatie niet alleen het gevolg behoeft te zijn geweest van de aanleg van de Westrandweg, maar dat aan die bijstelling ook algemene ontwikkelingen op de vastgoedmarkt ten grondslag hebben gelegen. Voorts werd medegedeeld dat de taxatie een momentopname betreft. De Commissie meent dat de door de gemeente doorgevoerde wijzigingen van de WOZ-waarde niet maatgevend zijn voor het nadeel dat verzoeker als gevolg van de komst van de Westrandweg ondervindt. De Commissie wijst daarbij op het feit dat een eventuele tijdelijke waardevermindering niet voor vergoeding in aanmerking komt.
11. In het aanvullende advies van 8 februari 2013 heeft de Commissie Ten Kate gereageerd op de door eiser in de bezwaarprocedure overgelegde uitspraak op bezwaar van 17 mei 2011 over de WOZ-waarde 2010 op de peildatum 1 januari 2009 en het bezwaarschrift van eiser in die procedure. Uit de uitspraak op bezwaar leidt de Commissie af dat de WOZ-taxatie kennelijk geheel is herzien. Er is niet alleen aandacht besteed aan de ligging (in welk kader veel gewicht aan de Westrandweg zal zijn toegekend), maar ook aan de perceelgrootte, het bouwjaar, de kwaliteit en de grootte van de opstallen, aldus de Commissie. De uitspraak bevestigt volgens de Commissie dat de bijstelling weliswaar in belangrijke mate, maar niet uitsluitend het gevolg is van de Westrandweg. Bij de herziening van de WOZ-taxatie is geen gebruik gemaakt van nieuwe vergelijkingsobjecten, en overigens maakt de uitspraak niet duidelijk in hoeverre de bijstelling aan de Westrandweg kan worden toegerekend, noch bevat deze een onderbouwing van het deel van de waardevermindering dat samenhangt met de komst van de Westrandweg. Ook blijkt niet of en in hoeverre de getaxeerde waardevermindering is getoetst, dit in tegenstelling tot de taxatie van de Commissie die haar taxatie wel heeft getoetst. Tevens is de Commissie niet duidelijk hoe de bestreden taxatie per 1 januari 2009 van € 662.000,- zich verhoudt tot de taxatie per 1 januari 2008 van € 595.500,- mede gelet op het feit dat in 2008 de prijzen van woningen een dalende trend zijn gaan inzetten. De Commissie acht aannemelijk dat sprake zal zijn van een tijdelijke waardevermindering als gevolg van de nabijheid van de Westrandweg die groter is dan de waardevermindering die zich op langere termijn zal manifesteren. Deze tijdelijke waardevermindering zal in de WOZ-taxatie zijn verdisconteerd, maar blijft buiten vergoeding, aldus de Commissie.
12. Verweerder heeft naar aanleiding van het in beroep overgelegde taxatierapport van All-in de Commissie Ten Kate om aanvullend advies gevraagd. In dit advies, gedateerd 25 juni 2013, heeft de Commissie geconcludeerd dat er geen aanleiding bestaat om het eerder uitgebrachte advies bij te stellen. De taxatiewaarde door All-in direct voorafgaande aan de inwerkingtreding van Tracébesluit verschilt volgens de Commissie slechts in zeer geringe mate van de taxatie door de Commissie. All-in heeft een waardevermindering van
€ 120.000,- berekend als gevolg van het in werking treden van het Tracébesluit, maar de Commissie vindt in het rapport van All-in geen verklaring voor deze substantiëlere waardevermindering dan door de Commissie is aangenomen. Een uiterst beperkte omschrijving van enkele effecten van de Westrandweg maakt dit verschil niet duidelijk. Het rapport bevat geen gegevens over het prijsvergelijkend onderzoek dat gedaan zou zijn. Voorts blijkt niet uit het rapport dat de planologische vergelijking, die aan een taxatie van de waardevermindering ten grondslag behoort te liggen, door de taxateur is gemaakt. Het rapport lijkt vooral gebaseerd te zijn op de intuïtie, ervaring en kennis van de taxateur. De Commissie vindt daarin onvoldoende aanleiding om haar eigen taxatie, gebaseerd op de intuïtie, ervaring en kennis van de commissieleden en gerelateerd aan de prijsontwikkelingen die zich in het betrokken gebied hebben voorgedaan, bij te stellen.
13. Volgens vaste rechtspraak (zie onder meer de uitspraak van de Afdeling van 28 januari 2015, ECLI:NL:RVS:2015:176) mag een bestuursorgaan een besluit op een verzoek om tegemoetkoming in planschade baseren op een advies van een door dat bestuursorgaan benoemde deskundige, indien uit dat advies blijkt welke feiten en omstandigheden aan de conclusies van dat advies ten grondslag zijn gelegd en deze conclusies niet onbegrijpelijk zijn, tenzij concrete aanknopingspunten voor twijfel aan de juistheid of volledigheid van dat advies naar voren zijn gebracht. In deze uitspraak heeft de Afdeling tevens overwogen
dat de rechter een door een bestuursorgaan aan zijn besluitvorming ten grondslag gelegde deskundigenoordeel slechts terughoudend kan toetsen. De maatstaf bij de te verrichten toetsing is niet de eigen waardering door de rechter van de nadelen van de planologische wijziging, maar de vraag of grond bestaat voor het oordeel dat het bestuursorgaan, gelet op de motivering van het advies, zich bij de besluitvorming in redelijkheid niet op dat deskundigenoordeel heeft kunnen baseren. Dit laat onverlet dat de besluitvorming dient te voldoen aan de eisen die door het recht aan de zorgvuldigheid en de motivering worden gesteld en dat de rechter de besluitvorming daaraan dient te toetsen.
14. Eiser heeft aangevoerd dat het feit dat de WOZ-waarde op de peildatum 1 januari 2009 – na bezwaar – met € 106.000,- is verlaagd een indicatie is dat de waardedaling van € 45.000,- die door de Commissie is vastgesteld, vanwege het grote verschil tussen die bedragen, niet juist kan zijn. Eisers enige bezwaargrond tegen de vaststelling van de WOZ-waarde was dat onvoldoende rekening was gehouden met de aanleg van de Westrandweg. Op die grond is het bezwaar gegrond verklaard en de waarde bijgesteld; dat blijkt volgens eiser ook uit de uitspraak op bezwaar. Dat in zijn algemeenheid ook andere factoren de WOZ-waarde bepalen, sluit in eisers geval niet uit dat de neerwaartse bijstelling volledig is toe te rekenen aan de aanleg van de Westrandweg. Eiser heeft navraag gedaan bij de gemeente over de betekenis van een waardebijstelling in het kader van de WOZ en is van mening dat aan de verlaging van de WOZ-waarde aanzienlijke waarde moet worden toegekend. De verwachting dat op langere termijn de waardedrukkende effecten zullen afnemen, zoals de Commissie stelt, deelt eiser niet en deze afname ligt volgens hem niet in de rede.
15. De rechtbank overweegt dat op grond van vaste rechtspraak van de Afdeling (zie bijvoorbeeld de uitspraak van 9 oktober 2013, ECLI:NL:RVS:2013:1436) de WOZ-waarde van een woning eerst van belang kan zijn voor de bepaling van de omvang van de te vergoeden schade, indien een bestemmingsplan of een andere planologische maatregel tot een planologische verslechtering heeft geleid ten opzichte van de mogelijkheden onder het daarvoor vigerende regime. Bij het bepalen van de WOZ-waarde wordt niet, zoals bij planvergelijking, gekeken naar de situatie bij een maximale invulling van het planologische regime, maar is vooral de feitelijke situatie bepalend. De rechtbank overweegt dat de vaststelling van de WOZ-waarde dan ook een ander doel dient en volgens een andere methode geschiedt, en dat de WOZ-waarde in deze procedure slechts van indicatieve betekenis kan zijn.
16. De rechtbank ziet geen aanknopingspunt in hetgeen eiser heeft aangevoerd over de WOZ-waarde voor twijfel aan de door de Commissie Ten Kate vastgestelde taxatiewaarde en waardevermindering. De rechtbank overweegt dat de aanvankelijk bepaalde WOZ-waarde voor de woning van eiser op de peildatum 1 januari 2009 weliswaar € 662.000,- bedroeg, maar dat aan die waarde niet de betekenis toekomt die eiser voor ogen heeft. Deze waarde betrof immers een nog niet onherroepelijk vastgestelde waarde en bovendien was niet duidelijk op basis van welke toestand van de woning (voor of na de verbouwing en uitbreiding) die waarde was vastgesteld. Dit geldt temeer nu de WOZ-waarde op de peildatum 1 januari 2008, € 595.500,- bedroeg en niet duidelijk is hoe de twee uiteenlopende bedragen per 1 januari 2008 en 1 januari 2009 (€ 556.000,-) zich tot elkaar verhouden. De rechtbank verwijst in dit verband ook naar het advies van de Commissie Ten Kate van 8 februari 2013. In de motivering van de uitspraak op bezwaar van 17 mei 2011 staat dat bij de waardering aanvankelijk onvoldoende rekening was gehouden met de minder gunstige ligging van eisers onroerende zaak en met de waardedrukkende werking die uitgaat van de geluidsoverlast. Dat eiser in bezwaar alleen gronden had aangevoerd over het effect van de komst van de Westrandweg, neemt niet weg dat in bezwaar sprake was van een volledige heroverweging en dat bij de waardevaststelling ook andere factoren van invloed zijn, zoals algemene prijsontwikkelingen en verbouwing/modernisering van de woning. Naar het oordeel van de rechtbank voert het dan ook te ver om het verschil tussen de waardes voor en na bezwaar geheel toe te rekenen aan de komst van de Westrandweg. Voor zover in de uitspraak op bezwaar een opmerking over de ligging wordt gemaakt, staat daarmee niet vast dat niet ook andere factoren die betrekking hebben op de ligging, zoals de nabijheid van Schiphol en de N200, van invloed zijn geweest op de waardebepaling in het kader van de WOZ. De uitspraak op bezwaar geeft hierover geen duidelijkheid. Voor zover eiser heeft bepleit dat verweerder navraag had moeten doen bij de gemeente, verwijst de rechtbank naar de opmerking ter zitting van deskundige [naam deskundige] dat er wel contact is geweest met de afdeling belastingen van de gemeente, en dat daaruit bleek dat de daling niet alleen toe te schrijven was aan de Westrandweg, maar ook aan een algemene daling van de prijzen. Dit staat als zodanig ook in het definitieve advies van de Commissie. Dat tijdens het gesprek met de afdeling belastingen van de gemeente niet specifiek het geval van eisers woning aan de orde is geweest, doet daar niet aan af. Samenvattend is de rechtbank van oordeel dat de verlaging van de waarde van eisers woning in het kader van de WOZ meerdere oorzaken kan hebben en dat eiser niet gevolgd kan worden in zijn stelling dat de aanzienlijke bijstelling van de WOZ-waarde
uitsluitendhet gevolg is geweest van de komst van de Westrandweg, in ieder geval niet in die mate dat verweerder om die reden aan de juistheid van het advies van de Commissie had moeten twijfelen. Daarbij merkt de rechtbank op dat de Commissie in haar adviezen, met name in het advies van 8 februari 2013, uitgebreid is ingegaan op dit punt. De rechtbank is van oordeel dat het advies van de Commissie dan ook volledig is en verweerder zich op dit punt op het advies mocht baseren.
17. Eiser heeft voorts aangevoerd dat uit het taxatierapport van All-in van 27 mei 2013 blijkt dat de waarde van zijn woning na inwerkingtreding van het Tracébesluit € 120.000,- lager ligt dan daarvoor. Verweerder kan aan dit rapport niet zomaar voorbijgaan, aldus eiser.
18. De rechtbank overweegt dat de Commissie Ten Kate in het aanvullende advies van 25 juni 2013 heeft gereageerd op het rapport van All-in. De Commissie heeft daarin een aantal punten genoemd op grond waarvan zij de mening is toegedaan dat er geen aanleiding bestaat om de eerdere taxatie te herzien. De rechtbank is van oordeel dat verweerder zich ook op dit advies heeft mogen baseren, nu de Commissie voldoende duidelijk heeft uitgelegd dat geen gebruik is gemaakt van vergelijkingsobjecten in het rapport van All-in en dat het rapport dus niet kan dienen als onderbouwing voor een grotere waardedaling dan door de Commissie is vastgesteld. De rechtbank vindt de conclusie begrijpelijk, nu in het rapport van All-in wel cijfers worden genoemd, maar deze verder niet worden onderbouwd. Nog daargelaten dat de taxatiewaarden van de Commissie en die van All-in van vóór het Tracébesluit elkaar zeer dicht naderen, betekent het enkele feit dat All-in op een grotere waardedaling uitkomt, dan ook niet dat het rapport een serieus aanknopingspunt biedt voor twijfel aan de juistheid van het advies van de Commissie. Aan het rapport van All-in kan dus niet de betekenis worden gehecht die eiser daaraan wenst toe te kennen.
Tijdelijke schade
19. Eiser heeft tevens verzocht om vergoeding van tijdelijke schade, omdat de duur, intensiteit en omvang van de hinder van dien aard zijn dat deze het normaal maatschappelijk risico te boven gaan. Het gaat om grootschalige bouwactiviteiten, waaronder heiwerkzaamheden. In het kader van de werkzaamheden waren er zelfs tijdelijke bouw- en werkterreinen aangelegd. Er reden vrijwel dagelijks – van ’s morgens vroeg tot ’s avonds laat – zware vrachtwagens af en aan. Tevens werd er gebruik gemaakt van grote aggregaten die een stevige geluidsoverlast gaven. Eiser heeft dan ook een tijdelijke derving van het woongenot moeten doorstaan en de schade die hij hierdoor heeft geleden dient volgens hem apart vergoed te worden.
20. De rechtbank stelt vast dat tussen partijen niet meer in geschil is dat het om een periode van 18 maanden gaat waarin sprake zou zijn geweest van overlast. De rechtbank verwijst in dat verband naar hetgeen ter zitting is gezegd en ook in de pleitnota staat opgenomen.
21. De rechtbank overweegt dat op grond van vaste rechtspraak van de Afdeling gestelde schade die niet of niet uitsluitend kan worden aangemerkt als een rechtstreeks gevolg van het Tracébesluit maar wel aan daaruit voortvloeiende besluiten of uitvoeringshandelingen dient te worden aangemerkt als een verzoek om nadeelcompensatie, waarbij alsdan onder meer de vraag dient te worden beantwoord of er sprake is van buiten het normale risico vallende en op een beperkte groep burgers drukkende schade (zie bijvoorbeeld de uitspraak van de Afdeling van 16 maart 2005, ECLI:NL:RVS:2005:AT0572). Ook bij tijdelijke hinder dient te worden onderzocht of er voor een redelijk denkend en handelend koper aanleiding bestond om rekening te houden met de kans dat de woon- en leefsituatie ten gevolge van uitvoeringshandelingen in negatieve zin zou worden gewijzigd (zie bijvoorbeeld de uitspraak van de Afdeling van 27 december 2006 ECLI:NL:RVS: 2006: AZ5163). Onder omstandigheden kan er aanleiding zijn schade bestaande uit tijdelijk verlies van woongenot ten laste van de benadeelde te laten, indien de aard, de geringe ernst en de beperkte duur van dat verlies daartoe aanleiding geven (zie bijvoorbeeld de uitspraak van de Afdeling van 6 juni 2007, ECLI:NL:RVS:2007:BA6794).
22. Verweerder heeft ten aanzien van de door eiser ondervonden overlast er op gewezen dat het vooral ging om last van het geluid van vrachtwagens en van de heiwerkzaamheden. Er is een aangepaste heimethode gebruikt die minder overlast gaf, aldus verweerder. Bij de aanleg van de Westrandweg is vooral doordeweeks en overdag gewerkt, gedurende een periode van achttien maanden. Incidenteel is er in het weekend overdag gewerkt. Verweerder heeft zich op het standpunt gesteld dat de intensiteit en de omvang van de hinder niet van dien aard zijn dat deze het normaal maatschappelijk risico te boven gaan. Verweerder heeft zich daarbij gebaseerd op de adviezen van de Commissie Ten Kate.
23. De rechtbank ziet in hetgeen eiser naar voren heeft gebracht geen aanleiding voor
het oordeel dat verweerder zich bij de afwijzing van vergoeding van tijdelijke schade niet op de adviezen van de Commissie Ten Kate heeft mogen baseren. De rechtbank ziet ook geen aanknopingspunten voor het oordeel dat de ondervonden overlast en hinder behorende bij de aanleg van de Westrandweg van dien aard is (geweest) dat dit het normaal maatschappelijk risico te boven gaat.
De rechtbank is van oordeel dat verweerder in het verweerschrift afdoende heeft gereageerd op eisers punt over de aggregaten en volgt verweerder hier dan ook in. Eiser heeft verweerders verklaring daarover verder niet betwist. Verweerder heeft te kennen gegeven dat vooral doordeweeks en overdag is gewerkt en incidenteel in het weekend overdag. Er is één keer een weekend dag en nacht doorgewerkt. Eisers stelling dat er in het weekend vaker is doorgewerkt door zzp’ers heeft hij niet nader onderbouwd en is door verweerder gemotiveerd betwist, zodat de rechtbank daaraan voorbij gaat. Eiser heeft overigens niet dan wel onvoldoende onderbouwd waaruit die specifieke overlast zou hebben bestaan, die maakt dat er gelet op de aard en de ernst van die overlast aanleiding zou bestaan de tijdelijke schade te vergoeden.
Kosten deskundige bijstand
24. Eiser heeft verzocht om vergoeding van de kosten van deskundige bijstand. Deze bijstand was noodzakelijk vanwege de discussie tussen verweerder en de adviescommissie over de toepasselijke systematiek (planschade of nadeelcompensatie), die het advies van de Commissie zodanig gecompliceerd maakte dat van eiser niet kon worden verwacht deze discussie zonder deskundige bijstand volledig te doorgronden.
25. In artikel 6.5, aanhef en onder a, van de Wet ruimtelijke ordening (Wro) is bepaald dat indien burgemeester en wethouders een tegemoetkoming als bedoeld in artikel 6.1 toekennen, burgemeester en wethouders daarbij tevens de redelijkerwijs gemaakte kosten van rechtsbijstand en andere deskundige bijstand vergoeden. Uit dit artikel, gelezen in samenhang met de uitspraak van de Afdeling van 11 juli 2012 (ECLI:NL:RVS:2012:BX1032), volgt dat de kosten van rechtsbijstand alleen worden vergoed als deze redelijkerwijs zijn gemaakt en uitsluitend als het gaat om kosten die de aanvrager maakt vanaf het moment dat de door verweerder ingeschakelde deskundige een conceptadvies dan wel advies over de aanvraag aan verweerder heeft uitgebracht tot het moment dat verweerder op de aanvraag een besluit heeft genomen waartegen rechtsmiddelen kunnen worden ingesteld (dubbele redelijkheidstoets).
26. De rechtbank stelt vast dat wordt gevraagd om vergoeding van de kosten van rechtsbijstand die zijn gemaakt vanaf het moment dat het conceptadvies van de Commissie Ten Kate is uitgebracht tot het moment dat het primaire besluit is genomen. Daarmee voldoet het verzoek wat betreft de periode aan de hierboven genoemde Afdelingsuitspraak. Dit betreft in eisers geval de periode van 24 april 2012 tot en met 22 oktober 2012. Blijkens het kostenoverzicht dat eiser in beroep heeft overgelegd heeft hij in die periode € 897,60 aan kosten voor rechtsbijstand gemaakt. Dit overzicht zal, anders dan verweerder ter zitting heeft bepleit, bij de beoordeling worden betrokken.
27. Verweerder heeft zich op het standpunt gesteld dat de bijstand niet redelijkerwijs noodzakelijk was en dat de bijstand die aan eiser is gegeven niet tot een ander advies heeft geleid. Dit laatste punt – namelijk aanpassing van het advies naar aanleiding van deskundige bijstand – is naar het oordeel van de rechtbank geen criterium bij de beoordeling of eiser in aanmerking komt voor vergoeding van de gemaakte kosten. De rechtbank verwijst in dit verband naar de eerder genoemde uitspraak van de Afdeling van 11 juli 2012.
De rechtbank is voorts van oordeel dat het inroepen van juridische bijstand in eisers geval redelijk was in bovengenoemde periode. De werkzaamheden die blijkens het overzicht zijn verricht acht de rechtbank niet onredelijk. De rechtbank zal het beroep van eiser dan ook om die reden gegrond verklaren en het bestreden besluit vernietigen voor zover daarbij het verzoek om vergoeding van de kosten voor rechtsbijstand in de zin van artikel 6.5 van de Wro is afgewezen. De rechtbank zal op dit punt zelf in de zaak voorzien door de primaire besluiten op dit punt te herroepen en de kostenvergoeding vast te stellen en met toepassing van artikel 8:72, derde lid, aanhef en onder b van de Awb, te bepalen dat deze uitspraak in de plaats treedt van het vernietigde gedeelte van het bestreden besluit. De rechtbank zoekt wat betreft de omvang van de te vergoeden kosten aansluiting bij het Besluit proceskosten bestuursrecht en de punten die voor een schriftelijke zienswijze na verslag deskundigenonderzoek worden toegekend, en acht toekenning van 0,5 punt redelijk. Dat komt neer op een door verweerder te vergoeden bedrag van € 245,-.
28. Omdat de rechtbank het beroep gegrond verklaart, bepaalt de rechtbank dat verweerder aan eiser het door hem betaalde griffierecht vergoedt.
29. De rechtbank veroordeelt verweerder in de door eiser gemaakte proceskosten in bezwaar en in beroep. Deze kosten stelt de rechtbank op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op
€ 1.960,- (1 punt voor het indienen van het bezwaarschrift, 1 punt voor het verschijnen ter hoorzitting, 1 punt voor het indienen van het beroepschrift, 1 punt voor het verschijnen ter zitting, met een waarde per punt van € 490,- en een wegingsfactor 1).
Eiser heeft voorts verzocht om veroordeling van verweerder in de kosten van de taxatie door All-in ten bedrage van € 544,50, reiskosten ten bedrage van € 5,58 en verletkosten ten bedrage van € 435,60 voor drie uur. De door eiser gevraagde reiskosten van € 5,58 komen voor vergoeding in aanmerking, evenals de gevraagde verletkosten, zij het dat deze laatste worden vastgesteld, op grond van artikel 2, eerste lid, aanhef en onder d, van het Besluit proceskosten bestuursrecht, op een bedrag van € 240 (3 keer het uurtarief van maximaal € 80). De rechtbank ziet geen aanleiding verweerder te veroordelen in de kosten voor de taxatie. Het taxatierapport heeft niet bijgedragen aan de gegrondverklaring van het beroep; dat is immers uitsluitend gegrond verklaard omdat verweerder de vergoeding van kosten voor rechtsbijstand op grond van artikel 6.5 van de Wro niet had toegekend. De aan eiser te vergoeden proceskosten bedragen in totaal € 2.205,58.

Beslissing

De rechtbank:
  • verklaart het beroep gegrond;
  • vernietigt het bestreden besluit voor zover daarbij het verzoek om vergoeding van de kosten voor rechtsbijstand in de zin van artikel 6.5 van de Wro is afgewezen;
  • herroept de primaire besluiten voor zover daarbij is beslist dat het verzoek om vergoeding van de kosten voor rechtsbijstand in de zin van artikel 6.5 van de Wro is afgewezen, bepaalt dat verweerder eiser een vergoeding voor rechtsbijstand in de zin van artikel 6.5 van de Wro toekent van € 245,- en bepaalt dat deze uitspraak in de plaats treedt van het vernietigde gedeelte van het bestreden besluit;
  • draagt verweerder op het betaalde griffierecht van € 160,- aan eiser te vergoeden;
  • veroordeelt verweerder in de proceskosten van eiser tot een bedrag van
€ 2.205,58.
Deze uitspraak is gedaan door mr. G.W.J. Harten, voorzitter, en mr. M.M. Verberne en mr. S.E. Reichert, leden, in aanwezigheid van mr. J.M. Breimer, griffier
.De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 21 april 2015.
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.
Als hoger beroep is ingesteld, kan bij de voorzieningenrechter van de hoger beroepsrechter worden verzocht om het treffen van een voorlopige voorziening of om het opheffen of wijzigen van een bij deze uitspraak getroffen voorlopige voorziening.