In deze zaak heeft de Rechtbank Amsterdam op 6 september 2016 uitspraak gedaan in een geschil tussen een eiser en het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Amsterdam. De eiser, die zijn Nederlanderschap had verloren, had een bijstandsuitkering ontvangen die per 1 maart 2015 was ingetrokken door verweerder. Dit besluit was gebaseerd op het feit dat de eiser geen geldige verblijfstitel had. Eiser had bezwaar gemaakt tegen de intrekking van de bijstandsuitkering, maar dit werd ongegrond verklaard. De rechtbank heeft de ontvankelijkheid van het bezwaar beoordeeld en vastgesteld dat het bezwaar tijdig was ingediend. De rechtbank heeft vervolgens de feiten rondom het verblijf van eiser en zijn recht op bijstand onderzocht. Eiser had eerder de Indiase nationaliteit en was in Nederland komen wonen, maar zijn Nederlanderschap was ingetrokken op basis van de Rijkswet op het Nederlanderschap. De rechtbank heeft geconcludeerd dat eiser geen rechtmatig verblijf had in Nederland en dat er geen dringende redenen waren om hem bijstand te verlenen. De rechtbank heeft het bestreden besluit 1 vernietigd, maar het bestreden besluit 2 ongegrond verklaard. Eiser heeft recht op vergoeding van het griffierecht en de proceskosten zijn aan hem toegewezen.