3.5.De rechtbank is dan ook met eiseres van oordeel dat verweerder de hoorplicht zoals genoemd in artikel 7:2, eerste lid, van de Awb, heeft geschonden. Dit gebrek kan niet met toepassing van artikel 6:22 van de Awb worden gepasseerd, omdat niet kan worden gezegd dat eiseres hierdoor niet in haar belangen is geschaad. Dit betekent dat het beroep alleen al hierom gegrond is en de bestreden uitspraak niet in stand kan blijven. Eiseres heeft echter ter zitting aangegeven dat zij in deze fase geen terugwijzing van de zaak naar verweerder wenst. Uit het verweerschrift en verweerders brief van 23 augustus 2016 blijkt dat ook verweerder geen terugwijzing wenst, maar een uitspraak over de materiële kant van de zaak wil. Gelet hierop zal de rechtbank onderzoeken of zij zelf in de zaak kan voorzien of dat de rechtsgevolgen van de te vernietigen bestreden uitspraak in stand kunnen blijven.
4. Eiseres is genothebbende krachtens eigendom van de onroerende zaak. De onroerende zaak betreft een stuk grond van 2.046 m². Op deze grond bevindt zich [een gebouw] , dat in 2012 geheel is gerenoveerd. Na renovatie heeft [een gebouw] een inhoud van 1174 m³. Op de grond staat ook [een gebouw] van 27 m².
5. De rechtbank stelt vast dat niet meer in geschil is dat de WOZ-waarde voor 2013 en 2014 buiten de omvang van het geding vallen en dat enkel de WOZ-waarde voor 2015 in geding is. In geschil is de waarde van de onroerende zaak op de waardepeildatum 1 januari 2014.
6. Verweerder heeft zich op het standpunt gesteld dat de waarde niet te hoog is vastgesteld. In het taxatierapport van 19 januari 2016 is de waarde van de onroerende zaak vastgesteld op € 1.400.000. Verweerder heeft deze waarde bepaald aan de hand van de gecorrigeerde vervangingswaarde (GVW). Verweerder heeft in beroep toegelicht dat er is gekozen voor de GVW, allereerst omdat er geen vergelijkbare koop- en huurtransacties in de omgeving zijn. Daarnaast kan de huurprijs niet dienen als basis voor de waardering, omdat eiseres [een gebouw] aan de vriendin van [de man] heeft verhuurd en die huurprijs niet helemaal als een zakelijke huurprijs is te kwalificeren.
7. Eiseres heeft zich op het standpunt gesteld dat verweerder de WOZ-waarde te hoog heeft vastgesteld. Eiseres heeft ter zitting een waarde van € 900.000 à € 950.000 bepleit. Eiseres heeft aangevoerd dat verweerder ten onrechte de waarde heeft bepaald aan de hand van de GVW. Verweerder mocht daartoe pas overgaan als de GVW hoger was dan de waarde in het economisch verkeer (WEV). Ook heeft verweerder zijn waardering aan de hand van die GVW-methode onvoldoende inzichtelijk gemaakt. Verweerder had geen rekening mogen houden met een taxatierapport van EKZ Makelaars van 18 maart 2011 en een rapport van BPSI uit 2015, aangezien die met een ander doel zijn opgesteld. Verweerder is ten onrechte uitgegaan van de toestandsdatum 1 januari 2015. Eiseres heeft zich verder op het standpunt gesteld dat het verschil ten opzichte van de WOZ-waarde van 2012 te groot is. Tot slot heeft eiseres aangevoerd dat de uitspraak op bezwaar onvoldoende zorgvuldig is voorbereid en onvoldoende is gemotiveerd.
8. De rechtbank stelt voorop dat op de heffingsambtenaar de last rust om aannemelijk te maken dat de waarde van de onroerende zaak niet op een te hoog bedrag is vastgesteld (zie daarvoor de uitspraak van de Hoge Raad van 14 oktober 2005, ECLI:NL:HR:2005:AU4300). 9. Het doel en de strekking van de Wet WOZ brengen met zich dat de waarde van een onroerende zaak wordt bepaald voor elk tijdvak opnieuw. Voor de beoordeling van de juistheid van de voor dit tijdvak vastgestelde waarde is daarom slechts van belang of de aan de onroerende zaak toegekende waarde in overeenstemming is met het wettelijk waardebegrip. Aan de verhouding tussen de waarde van twee verschillende tijdvakken komt in dat kader geen zelfstandige betekenis toe. Iedere waardebepaling staat dus op zichzelf. Dat betekent dat de beroepsgrond ten aanzien van de vergelijking met de waarde voor 2012 niet slaagt. Bovendien heeft verweerder toegelicht dat bij de waardebepaling in 2012 (vóór de renovatie) is uitgegaan van alleen de grond, zodat ook om die reden een vergelijking tussen de waarde voor 2015 en de waarde voor 2012 mank gaat. Eiseres heeft dit niet bestreden.
10. Eiseres kan gevolgd worden in haar stelling dat verweerder op grond van artikel 17, derde lid, van de Wet WOZ, in beginsel pas toekomt aan een waardering aan de hand van de GVW, indien deze waarde hoger is dan de WEV. Uit dit wettelijke waarderingsvoorschrift vloeit voort dat, indien de door verweerder verdedigde GVW juist mocht blijken te zijn, de beroepsgrond van eiseres dat de heffingsambtenaar ten onrechte niet de WEV heeft vastgesteld, geen behandeling behoeft. De WEV speelt immers alleen een rol als die waarde hoger is dan de GVW en daarbij heeft eiseres in deze procedure geen belang. Nu bovendien in deze procedure niet de waarderings
methodein geding is, maar slechts de vraag of verweerder aannemelijk heeft gemaakt dat hij de waarde niet te hoog heeft vastgesteld, komt de rechtbank niet toe aan de beroepsgrond van eiseres met betrekking tot de WEV.