ECLI:NL:RBAMS:2018:2830

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
17 april 2018
Publicatiedatum
30 april 2018
Zaaknummer
13.751912-14
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Tussenuitspraak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Tussenuitspraak inzake Europees Aanhoudingsbevel en gedeeltelijke weigering op grond van artikel 12 OLW

Op 17 april 2018 heeft de Rechtbank Amsterdam een tussenuitspraak gedaan in een zaak betreffende een Europees Aanhoudingsbevel (EAB) dat was uitgevaardigd door de Regional Court in Poznan, Polen. De zaak betreft de opgeëiste persoon, geboren in 1985 in Polen, die wordt gezocht voor de tenuitvoerlegging van vrijheidsstraffen opgelegd bij twee vonnissen van de District Court in Pila. De rechtbank heeft de vordering ex artikel 23 van de Overleveringswet (OLW) behandeld, waarbij de officier van justitie de rechtbank verzocht om de overlevering van de opgeëiste persoon. De rechtbank heeft eerder de behandeling van de vordering geschorst om te wachten op informatie van de Poolse autoriteiten en op de einduitspraak in de zaak Poplawski, waarin prejudiciële vragen aan het Europese Hof van Justitie waren gesteld.

Tijdens de zitting op 17 april 2018 heeft de rechtbank de gevangenhouding van de opgeëiste persoon bevolen, maar de overlevering ten aanzien van vonnis B (opgelegd bij de District Court in Pila) geweigerd op grond van artikel 12 van de OLW. De rechtbank oordeelde dat de opgeëiste persoon niet aanwezig was op de terechtzitting die leidde tot vonnis B, waardoor de weigeringsgrond van toepassing was. Voor vonnis A werd de overlevering niet geweigerd, maar de rechtbank besloot het onderzoek te schorsen in afwachting van antwoorden van het Europese Hof van Justitie op nieuwe prejudiciële vragen in de zaak Poplawski. De rechtbank heeft de zaak heropend en het onderzoek voor onbepaalde tijd geschorst, met de opdracht om de opgeëiste persoon en een Poolse tolk op een later tijdstip op te roepen.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM

INTERNATIONALE RECHTSHULPKAMER

Parketnummer: 13.751912-14
RK nummer: 16/16
Datum uitspraak: 17 april 2018
TUSSEN
UITSPRAAK
op de vordering ex artikel 23 van de Overleveringswet (OLW), ingediend door de officier van justitie bij deze rechtbank. Deze vordering dateert van 23 december 2015 en betreft onder meer het in behandeling nemen van een Europees aanhoudingsbevel (EAB).
Dit EAB is uitgevaardigd op 26 augustus 2013 door de
Regional Court in Poznan(Polen) en strekt tot de aanhouding en overlevering van:
[opgeëiste persoon] ,
geboren te [geboorteplaats] (Polen) op [geboortedag] 1985,
wonende: [adres] ,
hierna te noemen de opgeëiste persoon.

1.Procesgang

Zitting 25 februari 2016
De vordering is behandeld op de openbare zitting van 25 februari 2016. Het verhoor heeft plaatsgevonden in tegenwoordigheid van de officier van justitie, mr. J.J.M. Asbroek.
De opgeëiste persoon heeft zich doen bijstaan door zijn raadsvrouw, mr. S.E.M. Hooijman, advocaat te Rotterdam, en door een tolk in de Poolse taal.
De rechtbank heeft de termijn waarbinnen zij op grond van artikel 22, eerste lid, OLW uitspraak zou moeten doen voor onbepaalde tijd verlengd. De reden hiervan is gelegen in het feit dat de rechtbank er niet in slaagt binnen de in de wet bepaalde (verlengde) termijn uitspraak te doen.
De rechtbank heeft op 25 februari 2016 het onderzoek geschorst voor onbepaalde tijd teneinde de beslissing van de Poolse justitiële autoriteiten op een verzoek van de Poolse advocaat van de opgeëiste persoon om intrekking van het EAB af te wachten.
Zitting 29 november 2016
De vordering is opnieuw behandeld op de openbare zitting van 29 november 2016. Het verhoor heeft plaatsgevonden in tegenwoordigheid van de officier van justitie, mr. K. van der Schaft.
De opgeëiste persoon heeft zich doen bijstaan door zijn raadsvrouw en door een tolk in de Poolse taal.
De rechtbank heeft, nadat was gebleken dat het EAB niet was ingetrokken, op
29 november 2016 het onderzoek wederom geschorst voor onbepaalde tijd, om:
  • de officier van justitie in de gelegenheid te stellen nadere informatie bij de Poolse autoriteiten op te vragen met het oog op de toetsing aan artikel 12 van de OLW van de zaak met nummer II K 1010/11;
  • de opgeëiste persoon in staat te stellen de onderbouwing van het onafgebroken rechtmatig verblijf in Nederland nader aan te vullen;
  • de officier van justitie in de gelegenheid te stellen aan de Poolse autoriteiten te vragen naar de data waarop de vonnissen onherroepelijk zijn geworden (afhankelijk van de antwoorden op de prejudiciële vragen in de zaak Van Vemde).
Zitting 20 juli 2017
De behandeling van de vordering is op de openbare zitting van 20 juli 2017 hervat in de stand waarin het zich bevond op het tijdstip van de schorsing ter terechtzitting van 29 november 2016. Het verhoor heeft plaatsgevonden in tegenwoordigheid van de officier van justitie,
mr. U.E.A. Weitzel.
De opgeëiste persoon heeft zich doen bijstaan door zijn raadsvrouw en door een tolk in de Poolse taal.
De rechtbank heeft op 20 juli 2017 overwogen dat zij gezien het door de opgeëiste persoon overgelegde verblijfsdocument vooralsnog uitgaat van gelijkstelling van de opgeëiste persoon met een Nederlands onderdaan. Verder heeft de rechtbank overwogen dat nu het gaat om de tenuitvoerlegging van een onherroepelijk vonnis, de noodzaak bestaat om te wachten op de einduitspraak van de rechtbank in de zaak Popławski (ECLI:NL:RBAMS:2015:7463), waarin zij zal oordelen met inachtneming van de antwoorden op de daarin gestelde prejudiciële vragen.
De rechtbank heeft gelet op voormelde overwegingen op 20 juli 2017 het onderzoek wederom geschorst voor onbepaalde tijd. Daarbij heeft de rechtbank overwogen dat de aanhouding de officier van justitie tevens de gelegenheid geeft om nadere informatie in te winnen bij de Poolse autoriteiten over de handtekening op de uitreikingsbrief van de dagvaarding in de zaak met nummer II K 1010/11.
Zitting 17 april 2018
De behandeling van de vordering is op de openbare zitting van 17 april 2018 hervat in de stand waarin het zich bevond op het tijdstip van de schorsing ter terechtzitting van 20 juli 2017. Het verhoor heeft plaatsgevonden in tegenwoordigheid van de officier van justitie,
mr. K. van der Schaft.
De opgeëiste persoon heeft zich doen bijstaan door zijn raadsvrouw en door een tolk in de Poolse taal.
De rechtbank heeft op 17 april 2018 de gevangenhouding, met schorsing, van de opgeëiste persoon bevolen, het onderzoek gesloten en vervolgens mondeling deze tussenuitspraak gedaan.

2.Identiteit van de opgeëiste persoon

De rechtbank heeft de identiteit van de opgeëiste persoon onderzocht. De opgeëiste persoon heeft ter zitting verklaard dat de bovenvermelde personalia juist zijn en dat hij de Poolse nationaliteit heeft.

3.Grondslag en inhoud van het EAB

In het EAB wordt melding gemaakt van
een vonnis van
District Court in Pilavan 19 juli 2007 (
reference number: II K 294/07), hierna: vonnis A;
een vonnis van
District Court in Pilavan 22 november 2011 (
reference number: II K 1010/11), hierna: vonnis B
De overlevering wordt verzocht ten behoeve van de tenuitvoerlegging van de bij voormelde vonnissen opgelegde vrijheidsstraffen, te weten:
  • een vrijheidsstraf voor de duur 1 jaar en 2 maanden (vonnis A);
  • een vrijheidsstraf voor de duur van 2 jaar (vonnis B),
door de opgeëiste persoon te ondergaan op het grondgebied van de uitvaardigende lidstaat.
Volgens de informatie in het EAB moet de opgeëiste persoon van de vrijheidsstraf die hem is opgelegd bij vonnis A nog 8 maanden en 28 dagen ondergaan en moet hij de vrijheidsstraf die hem is opgelegd bij vonnis B nog geheel ondergaan.
De vonnissen betreffen de feiten zoals die zijn omschreven in onderdeel e) van het EAB.

4.Weigeringsgrond als bedoeld in artikel 12 van de OLW

De rechtbank is, met de officier van justitie en de raadsvrouw, van oordeel dat de weigeringsgrond van artikel 12 van de OLW van toepassing is ten aanzien van vonnis B. Hiertoe is het volgende van belang.
Uit de door de uitvaardigende autoriteit verstrekte informatie is gebleken dat de opgeëiste persoon niet aanwezig is geweest op de terechtzitting die heeft geleid tot vonnis B. Gelet hierop is de weigeringsgrond van artikel 12 van de OLW van toepassing op dit vonnis, tenzij sprake is van één (of meerdere) van de uitzonderingssituaties als bedoeld onder a, b, c of d van voormeld artikel.
In het EAB is vermeld dat de opgeëiste persoon op 3 november 2011 in persoon is gedagvaard en daarbij is geïnformeerd over de geplande datum en tijdstip van de terechtzitting die heeft geleid tot vonnis B en dat hem tevens is meegedeeld dat een beslissing kon worden genomen als de opgeëiste persoon niet zou verschijnen. De uitvaardigende autoriteit heeft hiermee aangeduid dat de uitzonderingssituatie als bedoeld onder a, eerste alternatief, van artikel 12 van de OLW van toepassing is.
Uit aanvullende informatie van de uitvaardigende autoriteit bij brief van 28 februari 2018 blijkt echter dat de dagvaarding is uitgereikt aan
an adult member of the householden niet in persoon aan de opgeëiste persoon. Gelet hierop heeft de uitvaardigende autoriteit niet in redelijkheid in het EAB kunnen vermelden dat de uitzonderingssituatie als bedoeld in artikel 12, onder a, eerste alternatief, van de OLW van toepassing is (zie Rb Amsterdam 16 juni 2016, ECLI:NL:RBAMS:2016:3643).
Nu evenmin is gebleken dat één van de andere uitzonderingssituaties van toepassing is, moet de overlevering ten aanzien van vonnis B worden geweigerd op grond van artikel 12 van de OLW.
De rechtbank stelt vast dat de weigeringsgrond van artikel 12 van de OLW niet van toepassing is ten aanzien van vonnis A.

5.Artikel 6 van de OLW

De rechtbank heeft op de zitting van 20 juli 2017 al overwogen dat de rechtbank gezien het door de opgeëiste persoon overgelegde verblijfsdocument vooralsnog uitgaat van de gelijkstelling van de opgeëiste persoon met een Nederlands onderdaan op grond van artikel 6, vijfde lid, van de OLW.
Voormelde gelijkstelling van de opgeëiste persoon met een Nederlander zou gelet op artikel 6, tweede lid, van de OLW ertoe moeten leiden dat de overlevering ook ten aanzien van vonnis A niet wordt toegestaan, waarna de officier van justitie op grond van artikel 6, derde lid, van de OLW de uitvaardigende justitiële autoriteit in kennis zou moeten stellen van de bereidheid om de tenuitvoerlegging van vonnis A over te nemen. Over (de systematiek van) deze bepalingen zijn door de rechtbank prejudiciële vragen gesteld aan het Europese Hof van Justitie in de zaak Poplawski, die bij arrest van het Europese Hof van Justitie van 29 juni 2017 (C-579/15) zijn beantwoord. Daaruit komt naar voren dat de rechtbank executieoverlevering van Nederlanders en met Nederlanders gelijk te stellen vreemdelingen slechts kan weigeren als strafovername gegarandeerd is. De rechtbank heeft naar aanleiding van dit arrest opnieuw prejudiciële vragen gesteld in de zaak Poplawski (Rb Amsterdam
28 september 2017, ECLI:NL:RBAMS:2017:7038). Voor de afdoening van deze zaak is het van belang ook de antwoorden van het Europese Hof van Justitie op die nieuwe prejudiciële vragen af te wachten.

6.Beslissing

WEIGERTde overlevering van
[opgeëiste persoon]aan de
Regional Court in Poznan(Polen) ten behoeve van de tenuitvoerlegging van de vrijheidsstraf van 2 jaar, opgelegd bij vonnis van
District Court in Pilavan 22 november 2011 (
reference number: II K 1010/11).
HEROPENTen
SCHORST HET ONDERZOEK TER ZITTINGvoor zover dat ziet op het verzoek tot overlevering ten behoeve van de tenuitvoerlegging van (het resterende deel van) de vrijheidsstraf van 1 jaar en 2 maanden, opgelegd bij het vonnis van
District Court in Pilavan 19 juli 2007 (
reference number: II K 294/07)
VOOR ONBEPAALDE TIJD, om de antwoorden van het Europese Hof van Justitie op de nieuwe prejudiciële vragen in de zaak Poplawski af te wachten.
BEVEELTdat het onderzoek zal worden hervat op een nog nader te bepalen zitting.
BEVEELTde oproeping van de opgeëiste persoon tegen een nader te bepalen tijdstip, met tijdige kennisgeving daarvan aan de raadsvrouw van de opgeëiste persoon.
BEVEELTde oproeping van een tolk Pools tegen een nader te bepalen tijdstip.
Aldus gedaan door
mr. M. van Mourik, voorzitter,
mrs. J. Edgar en E.G. Fels, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. R.R. Eijsten, griffier,
en uitgesproken ter openbare zitting van 17 april 2018.
Ingevolge artikel 29, tweede lid, OLW staat tegen deze uitspraak geen gewoon rechtsmiddel open.