ECLI:NL:RBAMS:2018:9654

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
24 december 2018
Publicatiedatum
9 januari 2019
Zaaknummer
650013-18
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Op tegenspraak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Straatroof met ernstig en homogerelateerd geweld. Oplegging PIJ-maatregel.

In deze zaak heeft de Rechtbank Amsterdam op 24 december 2018 uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte, geboren in 2001, die beschuldigd werd van straatroof met geweld. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte samen met medeverdachten op 6 januari 2018 in Amsterdam, op de Populierenweg, de aangever heeft beroofd van zijn persoonlijke bezittingen, waaronder een gouden armband en een damestas, door hem te omsingelen en met geweld te overmeesteren. De rechtbank heeft de feiten beoordeeld aan de hand van getuigenverklaringen, camerabeelden en forensisch bewijs, waaronder bloedsporen van de aangever op de jas van de verdachte. De rechtbank heeft geoordeeld dat er sprake was van nauwe en bewuste samenwerking tussen de verdachte en zijn medeverdachten, wat leidt tot de conclusie dat de verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan medeplegen van de straatroof. Daarnaast is de verdachte ook beschuldigd van openlijk geweld tegen een andere aangever op 3 februari 2018. De rechtbank heeft de verdachte veroordeeld tot een jeugddetentie van 10 maanden en de maatregel tot Plaatsing in een Inrichting voor Jeugdigen (PIJ-maatregel) opgelegd, gezien de ernst van de feiten en de gebrekkige ontwikkeling van de geestvermogens van de verdachte. De rechtbank heeft ook de vordering van de benadeelde partij toegewezen, waarbij de verdachte aansprakelijk werd gesteld voor de schade die de aangever had geleden door de gepleegde feiten.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM

VONNIS
Parketnummers: 13/650013-18 (Promis) & 13/684166-17 (TUL)
Datum uitspraak: 24 december 2018
Vonnis van de rechtbank Amsterdam, meervoudige strafkamer, in de strafzaak tegen
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedag] 2001,
ingeschreven in de Basisregistratie personen op het adres van [BRP- en detentieadres] en aldaar gedetineerd.

1.Onderzoek ter terechtzitting

Dit vonnis is op tegenspraak gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van 11 december 2018.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie mr. A.M. Grüschke en van wat verdachte en zijn raadsman, mr. W.H. Boomstra, naar voren hebben gebracht.
Voorts heeft de rechtbank kennisgenomen van wat onder meer door mw. A. Metselaar, namens de Raad voor de Kinderbescherming (hierna: de Raad), [medewerker jeugdzorg] , namens de William Schrikker Stichting Jeugdbescherming en Jeugdreclassering (hierna: WSS) en door de moeder van verdachte naar voren is gebracht.
De rechtbank heeft verder kennis genomen van hetgeen door en namens de benadeelde partij [aangever 1] en door zijn advocaat mr. M. Lochs naar voren is gebracht.

2.Tenlastelegging

Aan verdachte is ten laste gelegd dat
1.
hij op of omstreeks 6 januari 2018 te Amsterdam, in elk geval in Nederland, op
de Populierenweg, in elk geval op of aan de openbare weg, tezamen en in
vereniging met een ander of anderen, althans alleen, met het oogmerk van
wederrechtelijke toeëigening heeft weggenomen
- een (goudkleurige) (schakel)armband (Rolex model) en/of
- een (dames)tas (merk: Karl Lagerfeld) en/of
- een portemonnee (merk: River Island) en/of
- een of meerdere geldbedrag(en) en/of
- een of meerdere (bank/ID)pas(sen) en/of
- een paspoort en/of
- een of meerdere verzorgingsproduct(en) en/of een spiegeltje en/of
- een of meerdere flyer(s),
in elk geval enig goed, geheel of ten dele toebehorende aan [aangever 1] , in
elk geval aan een ander of anderen dan aan verdachte,
welke diefstal werd voorafgegaan en/of vergezeld en/of gevolgd van geweld
en/of bedreiging met geweld tegen voornoemde [aangever 1] , gepleegd met het oogmerk
om die diefstal voor te bereiden en/of gemakkelijk te maken en/of om bij
betrapping op heterdaad aan zichzelf de vlucht mogelijk te maken, en/of het
bezit van het gestolene te verzekeren,
welk geweld en/of welke bedreiging met geweld hierin bestond(en) dat hij,
verdachte en/of zijn mededader(s) eenmaal of meermalen
- tezamen met zijn mededader(s) naar voornoemde [aangever 1] is/zijn toegegaan en/of
voornoemde [aangever 1] van achteren heeft/hebben benaderd en/of
- tegen/op (de achterzijde) van de/het be(e)n(en), in elk geval tegen het
lichaam van voornoemde [aangever 1] heeft/hebben geschopt en/of getrapt, waardoor
voornoemde [aangever 1] ten val is gekomen en met zijn gezicht de grond en/of
stoep heeft geraakt en/of
- voornoemde [aangever 1] heeft/hebben omsingeld en/of ingesloten en/of
- ( terwijl voornoemde [aangever 1] zich op de grond bevond) tegen/op het
gezicht/hoofd, in elk geval tegen het lichaam heeft/hebben geslagen en/of
gestompt en/of geschopt en/of getrapt en/of
- met een (bak)steen, in elk geval een hard en/of zwaar voorwerp, tegen/op
het hoofd van voornoemde [aangever 1] , heeft/hebben geslagen;
(Artikel 312 van het Wetboek van Strafrecht)
en/of
hij op of omstreeks 6 januari 2018 te Amsterdam, in elk geval in Nederland, op
de Populierenweg, in elk geval op of aan de openbare weg, tezamen en in
vereniging met een of meer anderen, althans alleen, met het oogmerk om zich
en/of een ander wederrechtelijk te bevoordelen door geweld en/of bedreiging
met geweld [aangever 1] heeft gedwongen tot de afgifte van
- een (goudkleurige) (schakel)armband (Rolex model) en/of
- een (dames)tas (merk: Karl Lagerfeld) en/of
- een portemonnee (merk: River Island) en/of
- een of meerdere geldbedrag(en) en/of
- een of meerdere (bank/ID)pas(sen) en/of
- een paspoort en/of
- een of meerdere verzoringsproduct(en) en/of een spiegeltje en/of
- een of meerdere flyer(s),
in elk geval enig goed, dat geheel of ten dele aan voornoemde [aangever 1]
toebehoorde,
immers heeft/hebben hij, verdachte en/of zijn mededader(s) eenmaal of meermalen
- tezamen met zijn mededader(s) naar voornoemde [aangever 1] is/zijn toegegaan en/of
voornoemde [aangever 1] van achteren benaderd en/of
- tegen/op (de achterzijde) van de/het be(e)n(en), in elk geval tegen het
lichaam van voornoemde [aangever 1] geschopt en/of getrapt, waardoor voornoemde
[aangever 1] ten val is gekomen en met zijn gezicht de grond en/of stoep heeft
geraakt en/of
- voornoemde [aangever 1] omsingeld en/of ingesloten en/of
- ( terwijl voornoemde [aangever 1] zich op de grond bevond) tegen/op het
gezicht/hoofd, in elk geval het lichaam geslagen en/of gestompt en/of
geschopt en/of getrapt en/of
- met een (bak)steen, in elk geval een hard en/of zwaar voorwerp, tegen/op het
hoofd van voornoemde [aangever 1] , geslagen;
(Artikel 317 van het Wetboek van Strafrecht)
2.
hij op of omstreeks 6 januari 2018 te Amsterdam, in elk geval in Nederland,
tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, met het
oogmerk van wederrechtelijke toeëigening heeft weggenomen een of meerdere
geldbedrag(en) (in totaal 8,40 euro), geheel of ten dele toebehorend aan
[aangever 1] , in elk geval aan een ander of anderen dan aan hem, verdachte
en/of zijn mededader(s), waarbij hij, verdachte en/of zijn mededader(s)
die/dat weg te nemen goed(eren) onder zijn/hun bereik heeft/hebben gebracht
door middel van (een) valse sleutel(s), in elk geval (een) sleutel(s) tot het
gebruik, waarvan hij, verdachte en/of zijn mededader(s) niet is/was/zijn/waren
gerechtigd;
(Artikel 311 van het Wetboek van Strafrecht)
3.
(Gevoegde zaak 741.172-17)
hij op of omstreeks 18 juli 2017 te Amsterdam, in elk geval in Nederland, een
ambtenaar, [aangever 2] (agent van politie, Eenheid Amsterdam), gedurende
en/of terzake van de rechtmatige uitoefening van zijn bediening heeft
mishandeld door voornoemde [aangever 2] (met gebalde vuist) tegen de slaap,
althans tegen het hoofd te stompen en/of te slaan;
(artikel 304 Wetboek van Strafrecht)
4.
(Gevoegde zaak 741.029-18)
hij op of omstreeks 3 februari 2018 te Amsterdam, althans in Nederland, met
een ander of anderen, op of aan de openbare weg, de Kalverstraat, in elk geval
op of aan een openbare weg, openlijk in vereniging geweld heeft gepleegd tegen
[aangever 3] , welk geweld bestond uit het
- naar voornoemde [aangever 3] roepen: "sla mij maar", althans woorden van
gelijke aard of strekking en/of
- maken van een of meer trappende en/of schoppende beweging(en) tegen de
voet(en) van voornoemde [aangever 3] en/of
- geven van een kopstoot tegen de kin, althans tegen het gezicht van
voornoemde [aangever 3] en/of
- slaan en/of stompen tegen het hoofd en/of tegen het lichaam van
voornoemde [aangever 3] en/of
- ( met kracht) (met gebalde vuist) stompen en/of slaan tegen het oog,
althans tegen het gezicht van voornoemde [aangever 3] (waardoor voornoemde
[aangever 3] achterover op de grond ten val kwam),
waarbij hij, verdachte, voornoemde [aangever 3] een kopstoot tegen de kin,
althans tegen het gezicht heeft gegeven en/of (met kracht) (met gebalde vuist)
tegen het oog, althans tegen het gezicht heeft gestompt en/of geslagen
(waardoor voornoemde [aangever 3] achterover op de grond ten val kwam), en welk
door hem gepleegd geweld enig lichamelijk letsel (een opgezwollen linker
wenkbrauw en/of een opgezwollen lip en/of een schaafwond op de linker elleboog
en/of een bult op de linker slaap) voor voornoemde [aangever 3] ten gevolge
heeft gehad;
(artikel 141 Wetboek van Strafrecht)
Subsidiair:
hij op of omstreeks 3 februari 2018 te Amsterdam, althans in Nederland,
tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen
[aangever 3] heeft mishandeld door voornoemde [aangever 3]
- een kopstoot tegen de kin, althans tegen het gezicht te geven en/of
- tegen het hoofd en/of tegen het lichaam te slaan en/of te stompen en/of
- ( met kracht) (met gebalde vuist) tegen het oog, althans tegen het gezicht te
stompen en/of te slaan (waardoor voornoemde [aangever 3] achterover op de
grond ten val kwam),
(artikel 300 Wetboek van Strafrecht).

3.Voorvragen

De dagvaarding is geldig, deze rechtbank is bevoegd tot kennisneming van de ten laste gelegde feiten en de officier van justitie is ontvankelijk. Er zijn geen redenen voor schorsing van de vervolging.

4.Beoordeling van het onder 1 ten laste gelegde

4.1.
Het standpunt van het Openbaar Ministerie
De officier van justitie heeft zich – in haar schriftelijk requisitoir uitgebreid en hier verkort weergegeven – op het standpunt gesteld dat het aan verdachte onder 1 ten laste gelegde kan worden bewezen. Verdachte en zijn medeverdachte [medeverdachte] hebben op het metrostation, voorafgaand aan de beroving, al op een negatieve manier contact met de aangever gehad door homo naar hem te roepen. Zij zijn de aangever met een derde persoon gevolgd en hebben hem vervolgens beroofd, waarbij de derde verdachte geweld heeft gebruikt en verdachte en [medeverdachte] achter hem hebben gestaan. Gelet op het bloedspoor van de aangever dat op de jas van verdachte is aangetroffen, moeten hij en [medeverdachte] heel dicht bij het slachtoffer hebben gestaan. Zij hebben zich niet gedistantieerd van het geweld en de drie verdachten hebben zich gezamenlijk verwijderd van de plaats delict, zonder zich te bekommeren om de aangever. De van de aangever gestolen pinpassen zijn kort na de roof gebruikt om betalingen te doen. Uit dat handelen blijkt instemming met het geweld dat is gebruikt om de passen te verkrijgen. Dit rechtvaardigt de conclusie dat sprake is geweest van een nauwe en bewuste samenwerking tussen de drie verdachten, aldus de officier van justitie.
4.2.
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft betoogd dat verdachte van het hem onder 1 ten laste gelegde moet worden vrijgesproken. Op basis van de bewijsmiddelen kan worden vastgesteld dat verdachte bij het incident in de buurt is geweest, maar wat er precies is gebeurd blijft onduidelijk. Niet kan worden vastgesteld dat verdachte zo nauw betrokken is geweest bij het voorval dat dit medeplegen van het onder 1 ten laste gelegde oplevert. Het feit dat er bloed van de aangever op de jas van verdachte is aangetroffen, wil niet zeggen dat dat door het geweld tegen de aangever op de jas terecht is gekomen. Mogelijk is dat gebeurd toen de verdachten elkaar op een later moment weer tegenkwamen. Hoogstens kan medeplichtigheid aan het onder 1 ten laste gelegde worden bewezen, aldus de raadsman.
4.3.
Het oordeel van de rechtbank
De rechtbank dient kort gezegd te beoordelen of kan worden bewezen dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan het medeplegen van de straatroof op aangever [aangever 1] . Die beoordeling vindt plaats aan de hand van het volgende wettelijk kader.
Wettelijk kader
In de arresten HR 2 december 2014, ECLI:NL:HR:2014:3474, NJ 2015/390, HR 24 maart 2015, ECLI:NL:HR:2015:718, NJ 2015/395, HR 5 juli 2016, ECLI:NL:HR:2016:1316, NJ 2016/411 en HR 23 januari 2018, ECLI:NL:HR:2018:83 heeft de Hoge Raad enige algemene overwegingen over het medeplegen gegeven, in het bijzonder gericht op de afbakening tussen medeplegen en medeplichtigheid. Voor de kwalificatie medeplegen is vereist dat sprake is van nauwe en bewuste samenwerking. Die kwalificatie is slechts gerechtvaardigd als de bewezenverklaarde - intellectuele en/of materiële - bijdrage van de verdachte aan het delict van voldoende gewicht is. Een en ander brengt mee dat indien het tenlastegelegde medeplegen in de kern niet bestaat uit een gezamenlijke uitvoering, maar uit gedragingen die met medeplichtigheid in verband plegen te worden gebracht (zoals het verstrekken van inlichtingen, op de uitkijk staan, helpen bij de vlucht), op de rechter de taak rust om in het geval dat hij toch tot een bewezenverklaring van het medeplegen komt, in de bewijsvoering - dus in de bewijsmiddelen en zo nodig in een afzonderlijke bewijsoverweging - dat medeplegen nauwkeurig te motiveren. Bij de vorming van zijn oordeel dat sprake is van de voor medeplegen vereiste nauwe en bewuste samenwerking, kan de rechter rekening houden met onder meer de intensiteit van de samenwerking, de onderlinge taakverdeling, de rol in de voorbereiding, de uitvoering of de afhandeling van het delict en het belang van de rol van de verdachte, diens aanwezigheid op belangrijke momenten en het zich niet terugtrekken op een daartoe geëigend tijdstip.
Beoordeling
Uit de bewijsmiddelen leidt de rechtbank het volgende af. Nadat zowel de aangever als verdachte en de medeverdachte [medeverdachte] uit de metro waren gestapt, is aangever [aangever 1] in het metrostation Wibautstraat opgemerkt en op meerdere momenten gadegeslagen door verdachte en medeverdachte [medeverdachte] . Zij hebben hem op dat metrostation meerdere keren uitgescholden voor “homo” en “bular” danwel “boeler”, het Surinaamse woord voor homo. Verdachte en zijn medeverdachte hebben het metrostation verlaten. Toen [aangever 1] kort daarna ook het metrostation verliet, heeft hij hen buiten zien staan met nog een derde persoon. Op het moment dat [aangever 1] op straat liep, keek hij achterom en zag hij dat verdachte, zijn medeverdachte en de derde persoon hem achtervolgden. [aangever 1] heeft verklaard dat hij, na enige tijd achtervolgd te zijn, opeens van achteren tegen zijn been is getrapt, waardoor hij op de grond viel. Toen hij op de grond lag, zag hij de voornoemde derde persoon over zich heen gebogen staan. Deze persoon heeft hem met geweld beroofd van zijn armband en tas en heeft hem onder meer op het hoofd geslagen met een baksteen, waardoor [aangever 1] gewond is geraakt. Er waren volgens aangever [aangever 1] drie daders. Verdachte en zijn medeverdachte stonden achter de derde persoon, aldus [aangever 1] . Na enige tijd zijn zij alle drie weggerend richting de Wibautstraat.
Verdachte droeg op 6 januari 2018 op het metrostation Wibautstraat een groene jas. In zijn woning is een jas in beslag genomen die grote overeenkomsten vertoont met de jas die verdachte op het metrostation droeg, voorafgaand aan de beroving van de aangever. Op die jas is bloed aangetroffen dat afkomstig is van aangever [aangever 1] . Verdachte is ruim een uur na de beroving van de aangever te zien op camerabeelden van metrostation Amstel, waarbij opvalt dat hij op dat moment een andere jas draagt. Uit de opgenomen communicatie tussen verdachte en medeverdachte [medeverdachte] , is te horen dat zij naar aanleiding van het zien van een foto van hen samen op de roltrap van metrostation Wibautstraat van 6 januari 2018, onder meer verklaren over “die ene”, “van die homo” en “we kijken zo, op die rollie toch”. Verdachte zegt tegen [medeverdachte] dat hij schrok van die foto. Verdachte en zijn medeverdachte weten duidelijk over welk incident zij het met elkaar hebben: een incident met een homo en waarbij zij op de roltrap te zien zijn. Zij bespreken dat als deze verdenking erbij komt, zij echt de lul zijn. Zij spreken verder over schoenen die helemaal rood waren en dat verdachte die in de wasmachine heeft gedaan. Ook spreken zij met elkaar over het verzinnen van een verhaal. Verdachte zegt verder nog dat hij een andere jas heeft aangetrokken. Dit zijn allemaal zaken die overeenkomen met hetgeen zich op 6 januari 2018 heeft afgespeeld.
Het voorgaande – in onderlinge samenhang beschouwd – is wat de rechtbank betreft in beginsel redengevend voor een bewezenverklaring van het onder 1 ten laste gelegde. Het aantreffen van het bloed op de jas die verdachte droeg, duidt wat de rechtbank betreft op een zodanige nabijheid en betrokkenheid van verdachte bij de gewelddadige beroving van de aangever, dat dat in beginsel medeplegen van het ten laste gelegde oplevert. De rechtbank betrekt bij de bewezenverklaring van het medeplegen ook de omstandigheid dat verdachte en medeverdachte [medeverdachte] de aangever tevoren in het metrostation in negatieve zin hebben opgemerkt en uitgescholden, dat de verdachten de aangever vervolgens met zijn drieën hebben achtervolgd en dat zij na het incident alle drie in dezelfde richting zijn gevlucht.
Onder omstandigheden zou die redengevendheid kunnen ontbreken. Van dergelijke omstandigheden is de rechtbank niet gebleken. Dat geldt temeer nu verdachte geen redelijke verklaring heeft gegeven die de voornoemde redengevendheid zou kunnen ontzenuwen. De rechtbank heeft verdachte ter zitting met het voorgaande geconfronteerd en heeft hem met name voorgehouden dat het aangetroffen bloed van de aangever op de jas van verdachte in de richting van zijn betrokkenheid wijst. Verdachte heeft verklaard dat hij niet bij de beroving van de aangever aanwezig is geweest, ook niet op afstand en dat hij niet weet hoe het bloed op de jas terecht is gekomen. Verdachte weet niet waar de hierboven genoemde opgenomen communicatie tussen hem en [medeverdachte] over ging.
Verdachte heeft hiermee geen enkele verklaring gegeven voor het belastende bewijs dat er tegen hem ligt. Verdachte heeft daarmee geen alternatieve verklaring gegeven voor de redengevende feiten en omstandigheden die uit de bewijsmiddelen kunnen worden afgeleid. De voornoemde feiten en omstandigheden, waaruit de rechtbank de redengevendheid afleidt, vragen wel om een dergelijke verklaring. Zie in dit verband ook Hoge Raad 3 juni 1997, ECLI:NL:HR:1997:ZD0733 en – recenter – Hoge Raad 5 juni 2012, ECLI:NL:HR:2012:BW7372. Het is aan verdachte om een verklaring af te leggen over het aantreffen van bloed van de aangever op zijn jas en over hetgeen hij met medeverdachte [medeverdachte] heeft besproken. Nu hij dat niet heeft gedaan, terwijl de bewijsmiddelen wel om een verklaring van verdachte vragen, gaat de rechtbank uit van de juistheid van de belastende bewijsmiddelen die zich in het dossier bevinden. De rechtbank komt dan ook tot bewezenverklaring van het onder 1 ten laste gelegde.
4.4.
Gebruikte bewijsmiddelen
De rechtbank heeft bij de beoordeling van het onder 1 ten laste gelegde acht geslagen op de volgende bewijsmiddelen.
1.
Een proces-verbaal van bevindingen met nummer PL1300-2018004695-2 van 6 januari 2018, in de wettelijke vorm opgemaakt door de daartoe bevoegde opsporingsambtenaren [BOA 1] , [BOA 2] en [BOA 3] , doorgenummerde pag. 1-2.
Dit proces-verbaal houdt onder meer in als verklaring van voornoemde opsporingsambtenaren, zakelijk weergegeven:
Op 6 januari 2017
(de rechtbank begrijpt: 6 januari 2018)omstreeks 19.06 uur kregen wij de opdracht om te gaan naar de Populierenweg te Amsterdam. Aldaar zou de melder met geweld beroofd zijn van spullen. Wij gingen direct ter plaatse. De melder bleek later te zijn genaamd: [aangever 1] . De melder verklaarde mij, [BOA 1] : “Ik ben zojuist beroofd van mijn spullen door drie jongens, volgens mij één Marokkaanse en twee Surinaamse jongens. Eén van de jongens had een groen joggingpak aan. De jongens hebben mij gevloerd en daarna meerdere klappen op mijn gezicht gegeven. Ze hebben mijn tasje met mijn portemonnee meegenomen en mijn gouden armband van mijn pols gepakt. Ze zijn weggerend richting Wibautstraat.” Wij kwamen omstreeks 19.10 uur ter plaatse. Wij zagen dat het gezicht van [aangever 1] helemaal onder het bloed zat. Wij zagen dat zijn jas en overhemd helemaal onder het bloed zaten. Wij zagen dat [aangever 1] behoorlijke bloedde aan een wond op zijn voorhoofd.
2.
Een proces-verbaal van aangifte met bijlagen met nummer PL1300-2018004695-1 van 7 januari 2018, in de wettelijke vorm opgemaakt door de daartoe bevoegde opsporingsambtenaar [BOA 4] , doorgenummerde pag. 5-9.
Dit proces-verbaal houdt onder meer in als verklaring van [aangever 1] , zakelijk weergegeven:
Tussen zaterdag 6 januari 2018 te 19:10 uur en zaterdag 6 januari 2018 te 19:30 uur vond het feit plaats. Ik ben uitgestapt uit de metro op metrostation Wibautstraat. Ik zag toen ik boven kwam twee Surinaamse jongens staan. Ik had deze jongens al gezien in het metrostation. In het metrostation Wibautstraat hoorde ik die jongens het woord “Bular” roepen naar mij, dit woord betekent homo in het Surinaams. Ik ben een homoseksuele jongen en het voelt niet prettig dat men dit roept. Ik heb er niet op gereageerd. Ik ben met de roltrap naar boven en naar buiten gegaan. Buiten gekomen zag ik de twee Surinaamse jongens staan bij de fietsenrekken.
Ik ben vanuit het metrostation richting de Populierenweg te Amsterdam gelopen. Ter hoogte van de speeltuin op de Populierenweg had ik het gevoel dat ik gevolgd werd. Ik had toen al een slecht voorgevoel. Ik hoorde sleutels rinkelen en dacht dat ze een woning in gingen. Opeens werd ik door een man aangevallen, ik kreeg een opzettelijke harde trap van achteren op mijn been. Ik viel voorover op het trottoir op mijn gezicht en voelde pijn. Dit was even na het speeltuintje. Toen ik op de grond viel zag ik een Marokkaanse jongen voor mij staan. Ik zag de twee Surinaamse jongens achter hem staan. Ik kreeg met kracht een vuistslag op mijn voorhoofd van de Marokkaanse jongen. Ik lag op dat moment al op de grond. Ik moest van deze Marokkaanse jongen mijn goudkleurige armband af doen, hij zei: “doe je horloge af doe je horloge af en snel" Ik kreeg hierna meerdere stompen tegen mijn hoofd van die Marokkaanse jongen. Dit deed erg veel pijn. Ik kreeg mijn armband niet snel af omdat ook mijn bril van mijn hoofd was geslagen. Ik heb de armband los gemaakt van mijn linker pols en die Marokkaanse man pakte die uit mijn hand. Hij wilde nu mijn telefoon hebben, ik zei "nee, dat doe ik niet". Die Marokkaanse jongen heeft mijn tas met daarin een portemonnee afgepakt. Het duurde de Marokkaanse jongen denk ik te lang omdat ik mijn telefoon niet gaf en daarom zijn ze alle drie weggerend richting Wibautstraat. Eén van de jongens, een Surinaamse jongen, had een groen trainingspak aan. Die Marokkaanse jongen had zijn gezicht bedekt, ik zag alleen zijn ogen. Hij droeg zwarte kleding. Ik herkende zijn accent het was duidelijk Marokkaans. Tijdens het hele proces ben ik ook met een baksteen op mijn hoofd geslagen. Mijn tas is weggenomen inhoudende de opgegeven goederen en een portemonnee, 50 euro cash en make up spullen en een spiegeltje. Ook zaten er flyers in van mijn zaak. Er waren dus drie daders een Marokkaanse jongen en twee Surinaamse jongens. Hierbij werden de goederen, zoals genoemd op de bijlage goederen, weggenomen.
Bijlage goederen:
Paspoort;
Identiteitskaart;
Schakelarmband Rolex model;
Damestas merk Karl Lagerfeld;
portemonnee merk River Island;
bankpas SNS bank;
bankpas ING bank;
3.
Een proces-verbaal van verhoor aangever met nummer PL1300-2018004695-7 van 10 januari 2018, in de wettelijke vorm opgemaakt door de daartoe bevoegde opsporingsambtenaar [BOA 5] , doorgenummerde pag. 22-25.
Dit proces-verbaal houdt onder meer in als
vraag van voornoemde opsporingsambtenaaren als verklaring van [aangever 1] , zakelijk weergegeven:
Op 7 januari 2018 heb ik aangifte gedaan. Aanvullend wil ik nog het volgende verklaren.
Om 19.14 uur ben je uitgecheckt op Wibautstraat?(de rechtbank begrijpt: op 6 januari 2018 te Amsterdam)Ja, dat klopt. Ik ben eerst de trap opgelopen en daar heb ik uitgecheckt. Daarna heb ik mijn pas opgeladen. Dat was nog in het gebouw van het metrostation. Ik was aan het opladen en toen hoorde ik meerdere malen de woorden "homo" en "boeler" naar mij geroepen worden. Ik hoorde dit achter mij. Ik zag vervolgens de jongens het hoekje omlopen. Het was een lange jongen met een groen trainingspak en een kortere jongen met donkere kleding.
Hadden deze jongens bij jou in de metro gezeten?Ze zaten niet bij mij in het metrostel denk ik. Ik zat helemaal voorin. Ze kwamen echter wel op de roltrap omhoog, achter mij aan.
Kun je de lange jongen nader omschrijven?De jongen was denk ik iets korter dan ik. Ik ben zelf 1.90m meter lang. Ik denk dat de jongen 5 centimeter korter dan ik was, dus ongeveer 1.85 m lang. Het trainingspak was legergroen van kleur. Ik denk van het merk Nike Tech. Ik heb ze echter maar een 2 seconden gezien, ik heb niet echt aandacht aan ze besteed. Verder kan ik me niets van deze jongen herinneren.
Je omschreef ze eerder als beide negroïde. Hoe weet je dat?Ze zagen er donker uit en ik hoorde het woord "boeler", wat een Surinaams woord is. Daarom denk ik dat beide jongens Surinaams waren.
Kun je de kortere jongen omschrijven?Kort geschoren haar, kaal. Donker gekleed. Verder heb ik niet naar zijn kleding gekeken. Ik denk dat deze jongen ook Surinaams was.
Opmerking verbalisanten: Vanaf nu zal de lange jongen NNI worden genoemd en de kortere jongen NN2. Je hebt opgeladen en toen?Ik ben toen met de volgende roltrap naar boven gegaan. Ik zag toen door het linker raam het eerder omschreven groene trainingspak. Ik kwam het metrostation uit aan de kant van de Platanenweg. Toen ik van de roltrap af kwam, zag ik de twee eerder door mij omschreven jongens NNI en NNI
(de rechtbank begrijpt NN2)en er stond nog een derde jongen bij, die ik vanaf nu NN3 zal noemen. NN3 is ook betrokken geweest bij mijn mishandeling. De jongens stonden bij de aldaar gestalde fietsen.
Kun je NN3 eens omschrijven?Die jongen was helemaal in het zwart gekleed. Toen ik in elkaar geslagen werd zag ik dat zijn gezicht ook bedekt was. Zijn gezicht was bedekt met een sjaal en een capuchon. Deze jongen was ongeveer net zo lang als NNI, ietsje korter dan dat ik ben. NN3 had een Marokkaans uiterlijk.
Hoe ben je precies gelopen, toen je van de laatste roltrap afstapte?Als je uitstapt dan heb je een fietspad, welke uitkomt bij een tunnel met heel veel lichtjes. Voor de tunnel heb je een paadje en een speeltuin. Ik liep op het paadje naast het blok met huizen en toen hoorde ik dat ik achtervolgd werd. Ik hoorde eerst voetstappen. Ik liep door. En vervolgens hoorde ik sleutels rinkelen. Op dat moment voelde ik mij gerustgesteld, want ik dacht dat ze een huizenblok binnen zouden gaan. Ik liep door en hoorde de voetstappen nog steeds. Toen hoorde ik dat de voetstappen versnelden en in mijn richting kwamen. Dat was slechts twee seconden en toen voelde ik een schop.
Waar voelde jij die schop?Tegen mijn onderbeen. Ik schrok, deed een paar stappen naar voren en toen viel ik. Ik viel op mijn knie en met mijn hoofd op de stoep. En hoe het toen verder ging heb ik reeds omschreven in mijn eerdere aangifte
4.
Een proces-verbaal van verhoor aangever met nummer 2018004695, documentcode 9161608 van 24 januari 2018, in de wettelijke vorm opgemaakt door de daartoe bevoegde opsporingsambtenaren [BOA 6] en [BOA 7] , doorgenummerde pag. 42-45.
Dit proces-verbaal houdt onder meer in als
vraag van voornoemde opsporingsambtenaaren als verklaring van [aangever 1] , zakelijk weergegeven:
Toen ik aan het opladen was werd ik uitgescholden
(de rechtbank begrijpt: op 6 januari 2018 te Amsterdam). Toen ik uit het metrogebouw liep en het fietspad gepasseerd was, toen had ik door dat ik gevolgd werd. Ik zag de jongens richting mij liepen.
Zijn dat dezelfde jongens als de jongens die jou eerder uitscholden?Ja, dat weet ik 100 procent zeker.
Bij het uitchecken ging jij je ov-chipkaart opwaarderen?Ja.
Welke kant zijn die jongens toen opgelopen?Dezelfde kant als waar ik was. Ik zag ze buiten, buiten het metrogebouw, via het raam. Op de roltrap heb je ramen waar je naar buiten kunt kijken. Ik stond op de roltrap en ik zag die jongens buiten, ik zag er twee. Die derde was er nog niet bij. Ik weet nog dat ik liep en ik omkeek, ik zag toen de Marokkaanse jongen achter mij en die andere twee daarachter.
Vanaf de Platanenweg werd je achtervolgd door drie jongens, hoe zeker weet je dat?Honderd procent zeker. Ik zag de twee jongens die mij hadden uitgescholden samen met een Marokkaanse jongen.
Je zei dat die Marokkaanse jongen voor die twee negroïde jongens liep, klopt dat?Ja. Toen ik op de grond lag zag ik die drie jongens. Dezelfde als die ik op de Platanenweg zag. Ik zag dat die Marokkaanse jongen voorover gebogen was. Ik zag die andere twee jongens achter die Marokkaanse jongen staan. Hij was voorovergebogen op mij, ik moest mijn armband af doen.
Die Marokkaanse jongen zei dat ik mijn horloge af moest doen. Het was een armband, maar hij dacht dat het een horloge was. Toen ik op de grond lag werd mijn tas afgepakt.
IIk denk dat die Marokkaanse jongen mijn tas gepakt heeft en aan een van die donkere jongens heeft gegeven. Want ik zag mijn tas nergens meer.
5.
Een proces-verbaal van bevindingen met nummer 2018004695, documentcode 9118838 van 15 januari 2018, in de wettelijke vorm opgemaakt door de daartoe bevoegde opsporingsambtenaar [BOA 6] , doorgenummerde pag. 47-53.
Dit proces-verbaal houdt onder meer in als verklaring van voornoemde opsporingsambtenaar, zakelijk weergegeven:
Op 6 januari 2018 bevond het slachtoffer
(de rechtbank begrijpt: [aangever 1] )zich tussen 18.48 uur en 19.14 uur in het metrostation Wibautstraat te Amsterdam. Vanuit het metrostation liep het slachtoffer naar de Populierenweg. Het slachtoffer had het idee dat hij gevolgd werd. Het slachtoffer werd benaderd door drie personen, op de grond gegooid, geslagen en beroofd van zijn tas met portemonnee en gouden armband. Op 11 januari 2017 heb ik de camerabeelden bekeken van het gemeentelijk vervoersbedrijf Amsterdam opgenomen op 6 januari 2018 van metrostation Wibautstraat te Amsterdam.
Op de beelden is te zien dat er tussen 10-15 mensen uit de metro stappen. Een aantal mensen waaronder het slachtoffer lopen richting de uitgang van de Platanenweg. Op de bewegende beelden is te zien dat NNI en NN2 het slachtoffer volgen. Ik, verbalisant, zie dat het slachtoffer 19:13:15 uur de metro uitstapt op metrostation Wibautstraat. Het slachtoffer is vervolgens richting roltrap opgelopen. Tegelijkertijd stappen ook NN1 en NN2 om 19:13:15 uur uit bij een andere uitgang en lopen richting de roltrap waar het slachtoffer naar toe loopt. Slachtoffer pakt om 19:13:55 uur de roltrap naar boven en loopt richting de poorten toe om uit te checken. Om 19:14:13 uur pakken NN1 en NN2 de roltrap naar boven. NN1 en NN2 hebben beiden aandacht op het slachtoffer en lopen richting de poorten.
Ik kan NN1 en NN2 als volgt omschrijven:
NN1: Man, 15 tot 17 jaar oud, negroïde, dun, lang postuur, korte geschoren haren, zwart van kleur groene lange jas met een capuchon/ bontkraag, zwarte broek, zwarte schoenen met witte zolen. NN1 is een stuk langer dan NN2
NN2: Man, 15 tot 17 jaar oud, normaal postuur, grijs joggingpak, waarvan de trui een capuchon heeft. Onder zijn capuchon draagt hij een zwarte muts. Onder zijn trui draagt hij een rood T-shirt. Zwarte schoenen.
Om 19:14:03 uur checkt het slachtoffer uit en loopt naar een automaat om zijn OV-chipkaart op te laden. NN1 en NN2 checken om 19:14:20 uur uit en kijken wat het slachtoffer aan het doen is. NN1 en NN2 lopen vervolgens richting de uitgang richting Platanenweg. Om 19:14:31 uur waardeert het slachtoffer zijn OV-chipkaart op. Op de beelden is te zien dat NN1 en NN2 naar het slachtoffer kijken.
Om 19:14:42 uur lopen NNI en NN2 de roltrap op en slaan linksaf richting de Platanenweg. Om 19:15:15 uur loopt het slachtoffer richting de roltrap op en slaat ook linksaf richting de Platanenweg.
6.
Een proces-verbaal van bevindingen met nummer 2018004695, documentcode 9119096 van 15 januari 2018, in de wettelijke vorm opgemaakt door de daartoe bevoegde opsporingsambtenaar [BOA 8] , doorgenummerde pag. 54.
Dit proces-verbaal houdt onder meer in als verklaring van voornoemde opsporingsambtenaar, zakelijk weergegeven:
Bij het gemeentelijk vervoersbedrijf (GVB) Amsterdam zijn de camerabeelden gevorderd van het metrostation Wibautstraat te Amsterdam, naar aanleiding van een straatroof op 6 januari 2018 omstreeks 19.15 uur op de Populierenweg te Amsterdam. Aangever [aangever 1] verklaart dat de daders hem vanuit het metrostation Wibautstraat waren gevolgd. Aan de medewerkers van het GVB is het signalement van de aangever en de signalementen van de verdachten meegegeven, waarop zij een onderzoek instelden. Door de medewerkers is geconstateerd dat er inderdaad twee jongens achter het slachtoffer aan lopen in het metrostation. Zij maken gebruik van een OV-chipkaart. Uit de gegevens van deze OV-chipkaarten is naar voren gekomen dat NN1 gebruik maakt van een op naam gesteld jaarabonnement met kaartnummer [OV-chipkaart 1] en dat NN2 gebruik maakt van een anonieme OV-chipkaart.
7.
Een proces-verbaal van bevindingen met nummer 2018004695, documentcode 8124183 van 16 januari 2018, in de wettelijke vorm opgemaakt door de daartoe bevoegde opsporingsambtenaar [BOA 8] , doorgenummerde pag. 55-57.
Dit proces-verbaal houdt onder meer in als verklaring van voornoemde opsporingsambtenaar, zakelijk weergegeven:
Bij het GVB zijn de reisgegevens opgevraagd over de periode 9 december 2017 tot en met 9 januari 2018, behorende bij de OV-chipkaart met kaartnummer [OV-chipkaart 1] . De OV-chipkaart met nummer [OV-chipkaart 1] staat geregistreerd op naam van [verdachte] , geboortedatum [geboortedag] -2001, adres [adres 1] . Uit onderzoek in de politiecomputersystemen blijkt [verdachte] voluit te zijn gemaand [verdachte] , geboren op [geboortedag] 2001 te [geboorteplaats] .
8.
Een proces-verbaal van bevindingen met nummer 2018004695, documentcode 9126849 van 17 januari 2018, in de wettelijke vorm opgemaakt door de daartoe bevoegde opsporingsambtenaar [BOA 6] , doorgenummerde pag. 58-69.
Dit proces-verbaal houdt onder meer in als verklaring van voornoemde opsporingsambtenaar, zakelijk weergegeven:
Naar aanleiding van een straatroof gepleegd op 6 januari 2018 tussen 19.10 en 19.30 uur op de Populierenweg te Amsterdam, heb ik op 17 januari 2018 de camerabeelden bekeken van het GVB van 6 januari 2018. NN1 en NN2 stappen samen de metro uit op station Wibautstraat op 6 januari 2018 te 19.13.15 uur. NN1 en NN2 pakken samen de roltrap naar boven richting de uitgang. NN1 checkt in op Amstel Station op 6 januari 2018 te 20.16.48 uur. NN2 checkt in op Amstel Station op 6 januari 2018 te 20.16.52 uur. NN1 en NN2 staan in een groep van 5 personen te praten. Opvallend is dat NN1 een andere jas aan heeft dan op de screenshots van het tijdstip voor de beroving. Hij heeft namelijk een donkere en kortere jas aan. Voor de beroving heeft hij een lichtere en langere jas aan.
9.
Een proces-verbaal van uitwerken OVC met nummer 2018004695, documentcode 9342020 van 5 maart 2018, in de wettelijke vorm opgemaakt door de daartoe bevoegde opsporingsambtenaren [BOA 8] , [BOA 6] en [BOA 7] , doorgenummerde pag. 70-79.
Dit proces-verbaal houdt onder meer in als verklaring van voornoemde opsporingsambtenaren, zakelijk weergegeven:
Op 13 februari 2018 omstreeks 15.00 uur bevonden de verdachten [medeverdachte] en [verdachte] zich in het Cellencomplex aan [adres 2] . In het Cellencomplex hing aan de muur een foto waarop een fotostill was afgebeeld van de twee verdachten van de straatroof Populierenweg, afkomstig van de camerabeelden van het GVB Wibautstraat. [verdachte] heeft deze foto vermoedelijk gezien voordat hij bij [medeverdachte] in het passantenverblijf plaatsnam. Wij konden de stemmen van [verdachte] en [medeverdachte] goed onderscheiden. Dit omdat [medeverdachte] eerder in het passantenverblijf was geplaatst en hier aan het rappen was en in zichzelf aan het praten. Met “R” wordt [medeverdachte] aangeduid, met “Q” wordt [verdachte] aangeduid.
R: huh wat is gaande?
Q: hey die picca van ons. Ik schrok.
Q: weet je wat ze gaan doen? Ze wachten tot je meer krijgt, meer krijgt, meer krijgt en dan gaan ze die van daar, gaan ze gooien.
R: welke?
Q: die ene, broer
R: van die homo?
Q: jaaaa
R: Oh hihihi.
Noot verbalisant: er wordt geklapt en beide jongens klinken opgewonden.
Q: en die picca, dus als je recht voor de camera bent, je hebt picca gezien toch? Dan wordt het groen… Wij kijken zo, op die rollie toch, je komt naar boven… je gaat zo…
Q: wat je wat er gebeurt, als ze deze gooien…
R: dan zijn we echt de lul man… Echt
Q: hoe zijn ze daarop gekomen:
R: mi no sabi… Welloe bewijs ofzo
Q: alleen picca
R: ja alleen picca
Q: je moet wel een goeie tori zeggen, als je een domme tori gaat zeggen
R: nu juist… samen… Als ze vragen wat deed je daar?
Q: we gingen tjappen
R: waar?
Q: bij…
R: he wacht ff… je moet nu zeggen, nu denken…
als je bijvoorbeeld zegt van: we gingen naar [(bij)naam 1] … want dan gaan ze weer zeggen “wie is [(bij)naam 1] ” wat moet hij enzo
Q: ja dan heb je hem ook weer, dan gaat hij parra worden
R: als je zeg bijvoorbeeld van [(bij)naam 2] , dan gaan ze zeggen welke [(bij)naam 2] ?
Q: jij toch naar [(bij)naam 3] en ik ging nippen. Ik ging nippen. Toen had ik andere jackie gerold.
R: ja dat is een goeie. We gingen naar een chickie en ze woont in Oost.
R: die schoenen, hebben ze die schoenen gepakt?
Q: patta’s bij die djilla.
R: Hoe heet het zijn… Helemaal rood.
Q: Ik wassie doen.
R: Helemaal?
Q: Ja, wasmachine.
10.
Een proces-verbaal van bevindingen met nummer 2018004695, documentcode 9123418 van 16 januari 2018, in de wettelijke vorm opgemaakt door de daartoe bevoegde opsporingsambtenaar [BOA 8] , doorgenummerde pag. 1001-1002.
Dit proces-verbaal houdt onder meer in als verklaring van voornoemde opsporingsambtenaar, zakelijk weergegeven:
Naar aanleiding van een gepleegde straatroof, zijn onder meer camerabeelden en OV-chipkaartgegevens opgevraagd. Hieruit is naar voren gekomen dat één van de verdachten, NN1, gebruik maakt van een OV-chipkaart met als tenaamgestelde [verdachte] , geboren op [geboortedag] 2001 te Amsterdam. Van [verdachte] is op 8 augustus 2017 een SKDB-foto vervaardigd. Ik heb deze vergeleken met de bewegende beelden van de verdachte NN1, die gemaakt zijn op metrostation Wibautstraat voorafgaand aan de straatroof. Ik zie dat het uiterlijk van [verdachte] overeenkomst met het uiterlijk van NN1. Ik zie gelijkenis in de huidskleur, de ovale vorm van zijn gezicht, zijn haardracht en haarlijn en de vorm van zijn lippen. Naar aanleiding van het bovenstaande kan [verdachte] als verdachte NN1 van de straatroof worden aangemerkt.
11.
Een proces-verbaal van bevindingen met nummer 2018004695, documentcode 9422992 van 20 maart 2018, in de wettelijke vorm opgemaakt door de daartoe bevoegde opsporingsambtenaar [BOA 8] , doorgenummerde pag. 1041-1042.
Dit proces-verbaal houdt onder meer in als verklaring van voornoemde opsporingsambtenaar, zakelijk weergegeven:
Op 20 maart 2018 te 06.50 uur werd de verdachte [verdachte] aangehouden in de woning van zijn oma aan de [adres 3] . Vervolgens werd er een doorzoeking verricht in de woning gelegen aan de [adres 1] . Dit is het GBA-adres van [verdachte] . Hierbij werd in de slaapkamer van [verdachte] een jas van het merk Air force aangetroffen. Ik zag dat de inbeslaggenomen schoenen en de jas grote overeenkomsten vertoonden met de jas en de schoenen welke de verdachte [verdachte] draagt op de camerabeelden van het metrostation Wibautstraat, vlak voordat [aangever 1] wordt beroofd en mishandeld. De jas en de schoenen zijn bij de afdeling Forensische Opsporing van de Eenheid Amsterdam aangeleverd in verband met sporenonderzoek.
12.
Een proces-verbaal van verhoor verdachte met nummer 2018004695, documentcode 9451894, van 27 maart 2018, in de wettelijke vorm opgemaakt door de daartoe bevoegde opsporingsambtenaren [BOA 6] en [BOA 9] , doorgenummerde pag. 2046-2050.
Dit proces-verbaal houdt onder meer in als
vraag van voornoemde opsporingsambtenarenen als verklaring van [medeverdachte] , zakelijk weergegeven:
We gingen naar de Wibautstraat
(de rechtbank begrijpt: op 6 januari 2018 te Amsterdam). Toen wij daar waren aangekomen zagen wij een meneer. We liepen naar de tunnel. We zagen vervolgens een Marokkaanse jongen die ik ken. Hij zei tegen mij “er is wat te doen”. Wij vroegen aan hem wat is er te doen? Wij moesten meelopen en vervolgens liepen wij met zijn drieën achter een man aan. Toen sloeg de Marokkaanse jongen de jongen waar wij achteraan liepen. Wij zagen dat de man op de grond viel. Toen sloeg hij de man met de baksteen. Hij pakte de spullen van de man af.
Jij bent met [verdachte] de metro uitgelopen en bij de fietstunnel kwam jij Mocro tegen en daar zijn jullie door hem aangesproken?Ja. Wij liepen achter hem aan en toen sloeg hij de jongen.
13.
Een proces-verbaal sporenonderzoek met nummer PL1300-2018004695-37 van 3 april 2018, in de wettelijke vorm opgemaakt door de daartoe bevoegde opsporingsambtenaren [BOA 10] en [BOA 11] , doorgenummerde pag. 81-87.
Dit proces-verbaal houdt onder meer in als verklaring van voornoemde opsporingsambtenaren, zakelijk weergegeven:
Op 6 januari 2018 heeft er een straatroof plaatsgevonden, waarbij het slachtoffer werd mishandeld en zou hebben gebloed. Dit zou mogelijk op de kleding van de dader terecht zijn gekomen. Na onderzoek werd een man aangehouden als verdachte. Daarbij werden een jas en een paar schoenen in beslag genomen. Op de jas zagen wij tijdens het lumiscene onderzoek bloedsporen. Op de linkermouw, nabij de manchet, zagen wij een bloedspoor, gemarkeerd met “B”. Dit deel werd door mij, verbalisant [BOA 10] , uitgeknipt en voorzien van SIN AALN0735NL(B).
14.
Een proces-verbaal van bevindingen met nummer 2018006495, documentcode 9721639 van 24 mei 2018, in de wettelijke vorm opgemaakt door de daartoe bevoegde opsporingsambtenaar [BOA 8] , niet doorgenummerd.
Dit proces-verbaal houdt onder meer in als verklaring van voornoemde opsporingsambtenaar, zakelijk weergegeven:
Bij de doorzoeking van de woning gelegen aan de [adres 1] werd op 20 maart 2017 een jas, merk Airforce, van verdachte [verdachte] in beslag genomen onder itemnummer 5546476. Deze jas is bij de afdeling Forensische opsporing aangeboden in verband met sporenonderzoek. Door verbalisanten [BOA 10] en [BOA 11] is de in beslag genomen jas op 3 april 2018 onderzocht op de aanwezigheid van bloedsporen. Hierbij zijn stukken stof van de jas uitgeknipt ten behoeve van nader onderzoek bij het NFI.
deel B: DNA-mengprofiel afkomstig van celmateriaal van minimaal vijf donoren, van wie zeker één man. Er is een DNA-profiel afgeleid van twee personen. De matchkans van het afgeleide DNA-mengprofiel is kleiner dan één op één miljard. Mogelijke donor van het celmateriaal: [aangever 1] en verdachte [verdachte] matchen met het afgeleid DNA-profiel.
15.
Een geschrift, zijnde een deskundigenrapportage van The Maastricht Forensic Institute van 4 april 2018, opgemaakt door dr. M. Hidding, DNA-deskundige.
Dit geschrift houdt onder meer in als verklaring van voornoemde deskundige, zakelijk weergegeven:
AALN0735NL, stof, benoemd als deel B: er is een DNA-mengprofiel afgeleid van twee personen. De matchkans van het afgeleide DNA-mengprofiel is kleiner dan één op één miljard.
Mogelijke donor van celmateriaal: slachtoffer [aangever 1] en verdachte [verdachte] matchen met het afgeleid DNA-mengprofiel.

5.Beoordeling van het onder 2 ten laste gelegde

5.1.
Het standpunt van het Openbaar Ministerie
De officier van justitie heeft zich – in haar schriftelijk requisitoir uitgebreid en hier zakelijk weergegeven – op het standpunt gesteld dat het aan verdachte onder 2 ten laste gelegde kan worden bewezen. Uit de opgenomen communicatie tussen verdachte en medeverdachte [medeverdachte] kan worden afgeleid dat [medeverdachte] weet dat met het pasje van de aangever is gepind. Het lijkt alsof [medeverdachte] en verdachte samen de pasjes hebben gebruikt, maar gelet op de gegevens van zijn OV-chipkaart is [medeverdachte] niet in de snackbar geweest waar de pinpas van de aangever is gebruikt. De gegevens van de OV-chipkaart van verdachte ondersteunen wel de verdenking dat hij de pas heeft gebruikt. Daarom kan het onder 2 ten laste gelegde worden bewezen, aldus de officier van justitie.
5.2.
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft zich op het standpunt gesteld dat verdachte van het onder 2 ten laste gelegde moet worden vrijgesproken. Hoewel vast staat dat er met de pinpas van de aangever betalingen zijn gedaan, kan niet worden vastgesteld dat verdachte degene is geweest die dat heeft gedaan. Daarom moet verdachte van het onder 2 ten laste gelegde worden vrijgesproken.
5.3.
Het oordeel van de rechtbank
De rechtbank leidt uit de bewijsmiddelen af dat verdachte en zijn mededader(s) de aangever hebben beroofd van – onder meer – zijn pinpas. Met die pinpas is contactloos betaald in een snackbar. Uit de gegevens van de OV-chipkaart van [medeverdachte] blijkt dat hij niet de persoon is geweest die die betalingen heeft verricht. Uit de gegevens van de OV-chipkaart van verdachte blijkt niet dat hij de betalingen niet kan hebben verricht. Ook blijkt uit de zendmastgegevens van de telefoon die bij hem in gebruik moet zijn geweest niet dat hij zich niet in de omgeving van de snackbar bevond. Dat wil echter niet zeggen dat het onder 2 ten laste gelegde daarom bewezen kan worden. Dat de bewijsmiddelen niet aan een bewezenverklaring in de weg staan, wil niet zeggen dat zij daarom tot een bewezenverklaring moeten leiden. Er zijn geen camerabeelden beschikbaar van de snackbar. Er kan ook niet uit één of meer andere bewijsmiddelen worden afgeleid dat verdachte – al dan niet samen met een mededader – de persoon is geweest die de betalingen met de pinpas van de aangever heeft verricht. Gelet daarop kan het onder 2 ten laste gelegde niet worden bewezen. Verdachte zal daar van worden vrijgesproken.

6.Beoordeling van het onder 3 ten laste gelegde

6.1.
Het standpunt van het Openbaar Ministerie
De officier van justitie heeft zich – in haar schriftelijk requisitoir uitgebreid en hier zakelijk weergegeven – op het standpunt gesteld dat het aan verdachte onder 3 ten laste gelegde kan worden bewezen. Zij heeft zich bij haar standpunt gebaseerd op de aangifte, de letselverklaring, het proces-verbaal van bevindingen van de verbalisanten en de verklaring die één van hen als getuige heeft afgelegd. Daaruit volgt wat de officier van justitie betreft dat verdachte voorwaardelijk opzet heeft gehad op de mishandeling. Gelet daarop kan het onder 3 ten laste gelegde worden bewezen, aldus de officier van justitie.
6.2.
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft betoogd dat verdachte van het hem onder 3 ten laste gelegde moet worden vrijgesproken. Verdachte heeft de verbalisant niet willens en wetens geslagen, de verbalisant is vermoedelijk tijdens de worsteling met verdachte geraakt.
6.3.
Het oordeel van de rechtbank
De rechtbank is van oordeel dat uit de bewijsmiddelen een wisselend beeld oprijst over de ten laste gelegde mishandeling. De aangever heeft verklaard dat hij door verdachte met een vuist is geslagen en er is een proces-verbaal van bevindingen opgemaakt door de aangever en een collega met diezelfde strekking. De betreffende collega is tevens als getuige gehoord en heeft verklaard het slaan met de vuist niet te hebben gezien en te denken dat het letsel bij de aangever is veroorzaakt door de strubbeling. Verdachte heeft verklaard dat hij zich wel tegen de verbalisanten heeft verzet en dat zij daardoor mogelijk gewond zijn geraakt, maar dat hij de aangever niet heeft geslagen. Onder deze omstandigheden heeft de rechtbank op basis van de bewijsmiddelen niet de overtuiging bekomen dat verdachte het ten laste gelegde feit – het mishandelen van de aangever door hem met een vuist te slaan – heeft gepleegd. Wederspannigheid is, hoewel daar ook volgens verdachte sprake van is geweest, niet ten laste gelegd. Verdachte zal van het onder 3 ten laste gelegde worden vrijgesproken.

7.Beoordeling van het onder 4 ten laste gelegde

7.1.
Het standpunt van het Openbaar Ministerie
De officier van justitie heeft zich – in haar schriftelijk requisitoir uitgebreid en hier zakelijk weergegeven – op het standpunt gesteld dat het aan verdachte onder 4 ten laste gelegde kan worden bewezen. Zij heeft zich bij haar standpunt gebaseerd op de verklaringen van de aangever, de foto’s van het letsel en de letselbeschrijving en de verklaring van verdachte.
7.2.
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft zich wat het onder 4 ten laste gelegde betreft gerefereerd aan het oordeel van de rechtbank.
7.3.
Het oordeel van de rechtbank
Voor het bewijs gebruikt de rechtbank de inhoud van de hieronder vermelde processen-verbaal, evenals de verklaring die verdachte ter terechtzitting heeft afgelegd. Nu hij daarbij het ten laste gelegde heeft bekend en de raadsman ten aanzien van dit feit geen vrijspraak heeft bepleit, kan ingevolge artikel 359 lid 3 Wetboek van Strafvordering en mede gelet op Hoge Raad 5 juni 2018 (ECLI:NL:HR:2018:833) naar het oordeel van de rechtbank worden volstaan met de hieronder genoemde opgave van de gebruikte bewijsmiddelen.
De rechtbank overweegt dat de verklaring van verdachte, inhoudende dat hij de aangever met zijn hoofd een duw heeft gegeven, bezien in samenhang met de verklaring van de aangever, moet worden beschouwd als een verklaring die het geven van een kopstoot inhoudt. Dat verdachte mogelijk een andere opvatting heeft van een kopstoot is mede gelet op zijn opvattingen betreffende agressie goed mogelijk, maar maakt het voorgaande niet anders.
De rechtbank heeft bij de beoordeling van het onder 4 ten laste gelegde acht geslagen op de volgende bewijsmiddelen:
  • de verklaring van verdachte, afgelegd ter terechtzitting van 11 december 2018;
  • het proces-verbaal van aangifte met nummer PL1300-2018025056-1 van 3 februari 2018, in de wettelijke vorm opgemaakt door de daartoe bevoegde opsporingsambtenaar [BOA 12] , doorgenummerde pag. 3-4, inhoudende de verklaring van [aangever 3] ;
  • het proces-verbaal van bevindingen met nummer PL1300-2018025056-10 van 4 februari 2018, in de wettelijke vorm opgemaakt door de daartoe bevoegde opsporingsambtenaar [BOA 13] , doorgenummerde pag. 5-7, inhoudende de verklaring van voornoemde opsporingsambtenaar;
  • het proces-verbaal van bevindingen met nummer PL1300-2018025056-5 van 3 februari 2018, in de wettelijke vorm opgemaakt door de daartoe bevoegde opsporingsambtenaren [BOA 14] en [BOA 15] , doorgenummerde pag. 10, inhoudende de verklaring van voornoemde opsporingsambtenaren.

8.Bewezenverklaring

De rechtbank acht op grond van de in rubriek 4.4. vervatte en in rubriek 7.3. opgesomde bewijsmiddelen bewezen dat verdachte
ten aanzien van het onder 1 ten laste gelegde:
op 6 januari 2018 te Amsterdam, op de Populierenweg, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening heeft weggenomen:
  • een goudkleurige schakelarmband Rolex model en
  • een damestas, merk Karl Lagerfeld en
  • een portemonnee, merk River Island en
  • een geldbedrag en
  • bank/ID passen en
  • een paspoort en
  • verzorgingsproducten en een spiegeltje en
  • flyers,
toebehorende aan [aangever 1] ,
welke diefstal werd vergezeld van geweld tegen [aangever 1] , gepleegd met het oogmerk om die diefstal gemakkelijk te maken, welk geweld hierin bestond dat hij, verdachte en zijn mededaders
  • naar [aangever 1] zijn toegegaan en [aangever 1] van achteren hebben benaderd en
  • tegen het been van [aangever 1] hebben getrapt, waardoor [aangever 1] ten val is gekomen en met zijn gezicht de stoep heeft geraakt en
  • voornoemde [aangever 1] hebben ingesloten en
  • terwijl [aangever 1] zich op de grond bevond tegen het hoofd hebben gestompt en
  • met een baksteen op het hoofd van [aangever 1] hebben geslagen;
ten aanzien van het onder 4 ten laste gelegde:
op 3 februari 2018 te Amsterdam op de openbare weg, de Kalverstraat, openlijk in vereniging geweld heeft gepleegd tegen [aangever 3] , welk geweld bestond uit het
  • naar voornoemde [aangever 3] roepen: “sla mij maar”, althans woorden van gelijke aard of strekking en
  • maken van trappende bewegingen tegen de voeten van voornoemde [aangever 3] en
  • geven van een kopstoot tegen de kin van voornoemde [aangever 3] en
  • slaan tegen het hoofd en/of tegen het lichaam van voornoemde [aangever 3] en
  • met kracht met gebalde vuist stompen tegen het oog van voornoemde [aangever 3] , waardoor [aangever 3] achterover op de grond ten val kwam
en welk door hem gepleegd geweld enig lichamelijk letsel, te weten een opgezwollen linker wenkbrauw en een opgezwollen lip en een schaafwond op de linker elleboog en een bult op de linkerslaap van [aangever 3] ten gevolge heeft gehad.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten staan, zijn deze verbeterd. Verdachte is hierdoor niet in de verdediging geschaad.

6.Strafbaarheid van de feiten

De bewezen geachte feiten zijn volgens de wet strafbaar. Het bestaan van een rechtvaardigingsgrond is niet aannemelijk geworden.

7.Strafbaarheid van verdachte

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluit. Verdachte is dan ook strafbaar.

8.Motivering van de straf en maatregel

8.1.
Het standpunt van het Openbaar Ministerie
De officier van justitie heeft bij requisitoir gevorderd dat verdachte ter zake van de door haar onder 1, 2, 3 en 4 bewezen geachte feiten zal worden veroordeeld tot een jeugddetentie voor de duur van 10 maanden, met aftrek van voorarrest en de maatregel tot Plaatsing in een Inrichting voor Jeugdigen (hierna ook: PIJ-maatregel, of: de maatregel).
8.2.
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft betoogd dat de PIJ-maatregel te heftig is om nu aan verdachte op te leggen. Verdachte is verminderd toerekeningsvatbaar en er zijn nog andere mogelijkheden. Nog niet zo lang geleden hadden ook de Raad en WSS nog plannen voor een schorsingstoezicht voor verdachte. De raadsman kan zich de oplegging van de maatregel in voorwaardelijke vorm voorstellen, zodat er in dat kader aan de persoon van verdachte kan worden gewerkt.
8.3.
Het oordeel van de rechtbank
De rechtbank ziet aanleiding om bij de strafoplegging acht te slaan op de afspraken zoals deze ten aanzien van een aantal delictsgroepen zijn neergelegd in de Landelijke Oriëntatiepunten voor straftoemeting Jeugd, die dienen ter bevordering van de rechtseenheid in de strafoplegging. Bij de vaststelling van deze oriëntatiepunten wordt uitgegaan van het modale feit gepleegd door
first offenders.
Bij de eerste keer recidive wordt een verhoging toegepast van maximaal 50% of een andere strafmodaliteit toegepast. Bij
verdererecidive kan een verhoging worden toegepast van meer dan 50% of een andere strafmodaliteit.
Het betreft in de onderhavige zaak de volgende oriëntatiepunten:
- diefstal met geweld (straatroof): vanaf 60 uur taakstraf, dan wel dienovereenkomstige jeugddetentie.
De meest lichte vorm bestaat uit het weggrissen van een goed. Voor een dergelijk feit geldt 60 uur taakstraf, dan wel dienovereenkomstige jeugddetentie. Strafverzwarende omstandigheden zijn aanleiding om de strafmaat te verhogen. Iedere strafverzwarende omstandigheid telt daarbij in beginsel voor 60 uur taakstraf, dan wel dienovereenkomstige jeugddetentie.
Strafverzwarende omstandigheden in deze zaak zijn: aard en ernst fysiek geweld, aard en ernst letsel, georganiseerd karakter van de groep;
- openlijk geweld personen: uitgangspunt 40 uur taakstraf, dan wel dienovereenkomstige jeugddetentie.
Strafverzwarende omstandigheden zijn aanleiding om de strafmaat te verhogen. Iedere strafverzwarende omstandigheid telt daarbij in beginsel voor 40 uur taakstraf, dan wel 20 dagen jeugddetentie.
Als strafverzwarende omstandigheid wordt in deze zaak gezien: letsel, gepleegd tegen een gezagsdrager.
De hierna te noemen strafoplegging is in overeenstemming met de ernst van het bewezen geachte, de omstandigheden waaronder dit is begaan en de persoon van verdachte, zoals daarvan ter terechtzitting is gebleken.
De rechtbank heeft bij de keuze tot het opleggen van een vrijheidsbenemende straf en bij de vaststelling van de duur daarvan in het bijzonder het volgende laten meewegen.
De voornoemde oriëntatiepunten doen geen recht aan het onder 1 bewezen verklaarde. De omstandigheden waaronder dat feit is begaan, zouden naar het oordeel van de rechtbank ook de kwalificatie van poging tot gekwalificeerde doodslag rechtvaardigen door het slaan met een baksteen op het hoofd. Dat is weliswaar niet ten laste gelegd of bewezen verklaard, maar weegt bij het bepalen van de strafmaat wel strafverhogend mee.
Blijkens het hem betreffende Uittreksel uit de Justitiële Documentatie van 19 november 2018 is verdachte op 27 juli 2017 onherroepelijk veroordeeld voor het medeplegen van poging tot doodslag. Hij zal dan ook niet worden aangemerkt als first offender. De rechtbank neemt het verdachte zeer kwalijk dat hij zich opnieuw en bovendien in de nog lopende proeftijd heeft schuldig gemaakt aan een ernstig gewelddadig delict.
De officier van justitie heeft gemotiveerd betoogd dat sprake is van homo gerelateerd geweld bij het onder 1 bewezen verklaarde. De raadsman heeft betoogd dat het opzet enkel gericht was op het wegnemen van goederen en niets met de geaardheid van de aangever te maken had. De rechtbank verwerpt dat verweer.
De aangever is in het metrostation Wibautstraat door verdachte en zijn medeverdachte letterlijk in het vizier genomen: zij houden hem daar in de gaten. Niet alleen kijken zij herhaaldelijk naar de aangever en lijken zij zeer op hem te zijn gericht, zij schelden hem bovendien uit voor homo en het Surinaamse equivalent van dat woord. Het gebruik van deze woorden als scheldwoord is niet aanvaardbaar. De aangever heeft zich door het schelden van verdachte en zijn medeverdachte gekwetst gevoeld en dat neemt de rechtbank verdachte en zijn medeverdachte kwalijk. Verdachte en zijn medeverdachte hebben het metrostation verlaten en kwamen daar een derde persoon tegen. Toen de aangever het metrostation verliet zijn verdachte en zijn twee medeverdachten hem gevolgd. Zij hebben hem uiteindelijk tegen de grond gewerkt en door het gebruik van ernstig geweld van zijn spullen beroofd. De rechtbank kan het geweld niet los zien van de eerdere uitingen door verdachte en zijn medeverdachte. Uit niets blijkt dat het opzet van verdachte en zijn medeverdachten “slechts” gericht is geweest op het wegnemen van goederen, het lijkt er vooral op gericht te zijn geweest de aangever zoveel mogelijk pijn te doen. Het uitschelden van een persoon vanwege zijn seksuele geaardheid en het daarop gebruiken van zulk ernstig geweld – het slaan met een baksteen op het hoofd – is misselijkmakend. Dat de aangever niet levensgevaarlijk gewond is geraakt, is een gelukkige omstandigheid die niet aan verdachte of zijn medeverdachten te danken is.
Amsterdam is een stad – en Nederland is een land – waarin iedereen vrij is en moet kunnen zijn om te zijn wie hij of zij is. De aangever deed niets meer dan dat: hij was zichzelf in de stad waarin hij zich thuis voelde, in het land waarin hij zich thuis voelde, zoals uit de namens hem voorgelezen slachtofferverklaring zo treffend is gebleken. De aangever bracht verdachte en zijn medeverdachten daarmee geen enkele hinder of schade toe en zij hadden geen enkel recht om de aangever een haar te krenken. Verdachte en zijn medeverdachten hebben de aangever niet alleen lichamelijk letsel toegebracht, zij hebben hem ook psychisch ernstige schade toegebracht en hem zijn gevoel van veiligheid afgenomen. De ingrijpende gevolgen die het onder 1 bewezen verklaarde voor de aangever heeft gehad, blijken uit de toelichting op zijn vordering benadeelde partij en uit de namens hem voorgelezen slachtofferverklaring. Die gevolgen neemt de rechtbank verdachte en zijn medeverdachte(n) zeer kwalijk.
Verdachte heeft zich ook bij het onder 4 ten laste gelegde, schijnbaar vanuit het niets, schuldig gemaakt aan agressief gedrag en het gebruik van geweld. Het is tekenend voor het gebrek aan inzicht bij verdachte dat hij het onder 4 ten laste gelegde incident niet ziet als agressie, maar als “actie en reactie”.
Naar het oordeel van de rechtbank is, gelet op de ernst van de voornoemde feiten, geen andere straf dan jeugddetentie passend. De rechtbank zal aan verdachte daarom een jeugddetentie van na te noemen duur opleggen, met aftrek van voorarrest.
De rechtbank heeft acht geslagen op het opgemaakte klinisch multidisciplinair onderzoek pro Justitia betreffende verdachte van 8 november 2018, opgemaakt door GZ-psycholoog drs. M. van Heteren-van Namen en kinder- en jeugdpsychiater drs. B.G.J. Gunnewijk. De rapporteurs geven daarin onder meer het volgende aan.
Op grond van dit onderzoek wordt vastgesteld dat [verdachte] een jongen is bij wie het uitstellend vermogen onvoldoende is ontwikkeld en bij wie directe bevrediging en zoeken van impulsen nog in sterke mate de boventoon voert. Als etiologische factoren worden hierbij gezien dat hij in pedagogische zin in zijn vroege jeugd onvoldoende begrensd is en dat hij in aanleg een temperamentvolle jongen was bij wie op de basisschoolleeftijd de diagnose ADHD is vastgesteld. Ook in het huidig functioneren, zien we dat ADHD-kenmerken nog aanwezig zijn, vooral in de zin van zijn impulsieve, ongeremde gedrag. Op gedragsniveau zien we dat, als [verdachte] boos wordt, de controle over zijn impulsen afneemt en hij dan als het ware reageert als een driftige peuter, waar nauwelijks nog contact mee te krijgen is. Voorts is hij een jongeman met een sterke discrepantie in zijn IQ profiel, waarbij hij vooral op de performale intelligentie, het visueel-ruimte inzicht en het planmatig handelen uitvalt met een relatief sterkere verbale intelligentie. Door zijn relatief sterke verbale vermogen, bestaat het risico dat hij overschat wordt in zijn handelingsvaardigheden, door de uitval op perceptueel/performaal/praktisch handelen. Bijna alles in de digitale samenleving gaat via cijfers en symbolen die [verdachte] niet of met moeite visueel kan verwerken. Hij is zich goed bewust van deze uitval, schaamt zich ervoor en vermijdt confrontatie ermee door met name snel opgeven, boos worden of door spanning lichamelijk te laten afvloeien door bijvoorbeeld sportief bezig te zijn. Op grond van bovenstaande problematiek zijn de executieve functies van [verdachte] zwak ontwikkeld. In de adolescentie wordt bij [verdachte] gezien dat hij komt tot herhaald contact met justitie, in verband met vechtpartijen en agressief gedrag jegens personen. In toenemende mate houdt hij zich op bij jongeren op straat met negatief gedrag, tegenover welke jongeren hij zich ook wil laten gelden. De algehele conclusie is dat er bij [verdachte] sprake is van een ziekelijke stoornis van zijn geestvermogens in de zin van zowel neurobiologische als neurocognitieve problemen, waarbij differentiaal diagnostisch op ontwikkelingspsychologisch en gedragsmatig gebied er mogelijk sprake is van ADHD maar er differentiaal diagnostisch ook sprake kan zijn van een meer brede neurocognitieve problematiek. Daarnaast is er een gebrekkige ontwikkeling van zijn geestvermogens in de zin van een beperkte performale intelligentie en een normoverschrijdende gedragsstoornis, met begin in de adolescentie. In de ten laste gelegde feiten 1 en 4 wordt gezien dat [verdachte] vanuit nauwelijks of in het geheel niet voorbereide acties, komt tot impulsief agressief handelen, welk gedrag weinig gecontroleerd of gericht plaatsheeft. In dit handelen komt, nadat zijn boosheid getriggerd wordt, sterk driftmatig, impulsief agressief gedrag naar voren. Dit driftmatig impulsief handelen, hangt samen met zijn gebrek aan controle op zijn impulsen, zijn gebrekkig uitstellend vermogen, zijn beperkte executieve functies en gebrekkige handelingsvaardigheden. In de feiten 1 en 4 wordt een duidelijke doorwerking van zijn ziekelijke stoornis en gebrekkige ontwikkeling van de geestvermogens vastgesteld. Geadviseerd wordt op basis van het bovenstaande, hem de feiten 1 en 4 slechts in een verminderde mate toe te rekenen.
Bij [verdachte] komen als belangrijke risicofactoren voor toekomstig gewelddadig gedrag naar voren dat hij eerder gewelddadig gedrag vertoond heeft, zich onttrokken heeft aan toezicht en interventies en zijn geringe schoolprestaties. Daarnaast wordt gezien dat hij zich ophoudt met delinquente jongeren en er negatieve opvattingen op nahoudt. Tevens beschikt hij over onvoldoende copingvaardigheden, met riskant/impulsief driftmatig gedrag en hyperactiviteit. Voorts wordt gezien dat zijn moeder en oma onvoldoende in staat geacht kunnen worden om hem voldoende sturing te bieden, mede ook omdat hij zich onvoldoende laat sturen en sterk geneigd is zijn eigen gang te gaan. Geconcludeerd wordt dat er bij [verdachte] een hoog risico aanwezig is op toekomstig gewelddadig gedrag, ook op korte termijn. Vanuit gedragsdeskundige optiek wordt geadviseerd dat [verdachte] behandeling behoeft ter bevordering van een zo gunstig mogelijke ontwikkeling, waarin zijn zwakke copingvaardigheden en agressieregulatie versterkt kunnen worden en zijn cognitieve ontwikkeling verder gestimuleerd kan worden. Qua hyperactiviteit/impulsiviteit en cognitieve functieproblemen is het zinvol procesdiagnostiek te plegen. Gemeend wordt dat [verdachte] , vanwege zijn gebrek aan besef en inzicht in zijn problematiek, zijn gebrekkige motivatie en risico op hernieuwd gewelddadig handelen een sterk beveiligde setting behoeft om motivatie voor behandeling tot stand te kunnen brengen en de noodzakelijk geachte behandeling vorm te kunnen geven. Hij is afhankelijk van externe structuur voor het reguleren van zijn gedrag, maar accepteert die regulering (nog) niet. Geadviseerd wordt om hem een onvoorwaardelijke PIJ-maatregel op te leggen, omdat gemeend wordt dat dit kader noodzakelijk is om genoemde ontwikkeling en gedragsverandering tot stand te kunnen brengen en het recidiverisico afdoende te kunnen inperken. In het verleden is gebleken dat in ambulant kader geen gedragsverandering van de grond is gekomen.
De rechtbank heeft verder acht geslagen op het rapport van de Raad van 30 november 2018, waarin de Raad onder meer het volgende aangeeft.
De Raad is van mening dat [verdachte] pedagogisch gezien het meest gebaat zal zijn bij een intensieve vorm van behandeling. Enkel straffen in de vorm van jeugddetentie en/of een taakstraf, zal de forse gedragsproblematiek van [verdachte] niet wegnemen. Daarvoor is gedragstraining, behandeling en begeleiding nodig in een intensieve vorm, die langdurig, residentieel en niet vrijblijvend is. In het verleden is gebleken dat [verdachte] zich niet aan de ambulante vormen van intensieve interventies kon houden of er aan kon beginnen, wegens onder meer gebrek aan motivatie. Hierdoor is de Raad van mening dat ambulante hulpverlening op dit moment een gepasseerd station is. Gezien de problematiek die speelt betreffende [verdachte] en de ernst van de delicten, is de Raad van mening dat [verdachte] gebaat zal zijn bij een langdurige en intensieve behandeling in een residentiële behandelsetting in een fors strafrechtelijk kader. De Raad acht dit noodzakelijk voor de ontwikkeling van [verdachte] , zodat hij binnen zijn mogelijkheden kan groeien tot een evenwichtige volwassene, die verantwoordelijkheid neemt voor zijn daden en een positieve bijdrage levert aan de samenleving. De maatregel is in het belang van [verdachte] en zijn verdere ontwikkeling. Vanuit dit oogpunt, adviseert de Raad een onvoorwaardelijke PIJ-maatregel.
De Raad heeft ter zitting gepersisteerd bij het voornoemde advies. WSS heeft zich aangesloten bij het advies.
De rechtbank acht verdachte, gelet op het voorgaande, verminderd toerekeningsvatbaar voor de bewezen verklaarde feiten.
De rechtbank stelt vast dat de gepleegde feiten zoals onder 1 en 4 bewezen verklaard misdrijven zijn waarop naar de wettelijke omschrijving een gevangenisstraf van vier jaar of meer is gesteld. Op grond van hetgeen de psycholoog, de psychiater en de Raad voor de Kinderbescherming in hun rapporten vermelden en op grond van hetgeen ook door WSS is aangegeven, is de rechtbank tot het oordeel gekomen dat bij de verdachte ten tijde van het begaan van de misdrijven een gebrekkige ontwikkeling of ziekelijke stoornis van de geestvermogens bestond en daarnaast de veiligheid van anderen en de algemene veiligheid van personen en goederen het opleggen van een maatregel van plaatsing in een inrichting voor jeugdigen eisen. Bovendien is deze maatregel in het belang van een zo gunstig mogelijke verdere ontwikkeling van verdachte.
Hierboven heeft de rechtbank al uitgebreid gemotiveerd waarom de door verdachte begane feiten zo ernstig zijn dat hem daarvoor een straf in de vorm van een jeugddetentie moet worden opgelegd. De rechtbank ziet onder ogen dat – zoals ook al door de Raad is aangegeven – alleen straffen geen zin heeft. Bij verdachte is sprake van problematiek en een stoornis die behandeling behoeft. Verdachte schiet als zijn boosheid wordt getriggerd van nul naar honderd in enkele seconden en hij kan en laat zichzelf daarbij op geen enkele manier begrenzen. Verdachte heeft geen enkel inzicht in zijn problemen, hij ziet het onder 4 bewezen verklaarde bijvoorbeeld niet als geweld. De rechtbank ziet daarin, net als de rapporteurs, een heel groot risico op herhaling van gewelddadige delicten door verdachte. Verdachte is, als zijn boosheid wordt getriggerd, een ongeleid projectiel en dat levert ernstig gevaar voor het welzijn en de lichamelijke integriteit van andere mensen op. De rechtbank heeft eerder in dit vonnis aangegeven dat iedereen de vrijheid moet kunnen hebben om zichzelf te zijn. Dat recht heeft ook verdachte, maar dat recht op vrijheid moet worden ingeperkt als anderen daardoor schade wordt toegebracht. De problemen van verdachte zijn dermate groot, dat hij daarvoor behandeling nodig heeft. Daarover zijn alle rapporteurs het eens en ook de rechtbank ziet die noodzaak. De rechtbank ziet verder dat moeder en oma het beste met verdachte voor hebben en dat zij hun best doen en hebben gedaan. Zij kunnen verdachte echter niet het klimaat bieden dat hij nodig heeft om tot een evenwichtige volwassene uit te groeien. Daarvoor is een residentiële behandelsetting noodzakelijk, waarin verdachte veel externe structuur wordt geboden. Een voorwaardelijke PIJ-maatregel wordt daardoor niet zinvol geacht. Eerder ingezette ambulante hulpverlening heeft geen enkel effect gehad. Sterker nog: verdachte heeft zich na een eerdere veroordeling voor een gewelddadig feit gedurende de proeftijd en het lopen van de bijzondere voorwaarden schuldig gemaakt aan de bewezen verklaarde feiten. Verdachte heeft een intensieve en sterk beveiligde setting nodig waarin hij kan worden behandeld. De rechtbank ziet, net als de rapporteurs, geen andere mogelijkheid dan het opleggen van de maatregel. Dit is voor verdachte de enige mogelijkheid om tot gedragsverandering te kunnen komen en het recidiverisico voldoende te kunnen beperken. De rechtbank vindt, net als de rapporteurs, dat het opleggen van de maatregel in het belang van een zo gunstig mogelijke verdere ontwikkeling van verdachte is. Verdachte heeft ter zitting aangegeven dat de maatregel voor hem geen enkele zin heeft en dat hij daaraan niet gaat meewerken. De rechtbank heeft de hoop dat verdachte binnen de maatregel gemotiveerd kan worden om mee te werken en tot het inzicht zal komen dat hij problemen heeft die behandeling nodig hebben. Zelfs als dat niet zo mocht zijn, acht de rechtbank de maatregel passend omdat ook bij het niet meewerken door verdachte de maatschappij in ieder geval tegen hem wordt beschermd doordat hij in een klinische setting verblijft, waar hij anderen in de samenleving geen schade kan toebrengen.
De rechtbank overweegt dat de PIJ-maatregel zal worden opgelegd ter zake van een misdrijf dat gericht is tegen of gevaar veroorzaakt voor de onaantastbaarheid van het lichaam van een of meer personen. Dit betekent dat verlenging van deze maatregel mogelijk is voor zover de maatregel daardoor de duur van zeven jaar niet te boven gaat.

9.Ten aanzien van het beslag

Onder verdachte zijn de volgende voorwerpen in beslag genomen:
1. STK Zaktelefoon
APPLE 5
5526334
2 1.00 STK Jas
AIR FORCE
5546476
3 1.00 STK Schoenen
NIKE AIR
5546479
4 15.00 STK Sjaal
AJAX
5546712
5 1.00 STK Kentekenplaat
PIAGGIO [kenteken]
5546711.
De rechtbank zal van de items 1 t/m 4 de teruggave aan verdachte gelasten en ten aanzien van item 5 de bewaring ten behoeve van de rechthebbende.

10.Ten aanzien van de benadeelde partij

De benadeelde partij [aangever 1] vordert € 1.933,54 aan materiële schadevergoeding en € 7.500,- aan immateriële schadevergoeding, te vermeerderen met de wettelijke rente.
Ten aanzien van de materiële schade
Ten aanzien van de materiële schade, heeft de officier van justitie zich op het standpunt gesteld dat er een dubbeltelling is wat betreft de bril, dat er ten aanzien van de jas rekening moet worden gehouden met de afschrijving en dat de kosten voor het repareren van het kapotte iPhone scherm niet zijn gemaakt. De raadsman heeft zich bij het standpunt van de officier van justitie aangesloten.
Uit het onderzoek ter terechtzitting is gebleken dat de behandeling van een deel van de vordering van de benadeelde partij [aangever 1] , te dezen wettelijk vertegenwoordigd door zijn advocaat mr. M. Lochs, advocaat te Amsterdam, niet een onevenredige belasting van het strafgeding oplevert. Tevens is komen vast te staan dat de benadeelde partij als gevolg van het hiervoor onder 1 bewezen geachte feit, rechtstreeks schade heeft geleden.
De rechtbank is met de officier van justitie en de raadsman van oordeel dat er ten aanzien van de bril sprake is van een dubbeltelling. De rechtbank zal daarom de post voor de kapotgemaakte bril afwijzen, maar de gevorderde kosten voor de nieuwe bril wel toewijzen. Ten aanzien van de jas zal de rechtbank in verband met de afschrijving sinds de aanschaf in 2015 een bedrag van € 450,- toewijzen. Nu de kosten voor het vervangen van het kapotte iPhone scherm niet door een offerte of anderszins zijn onderbouwd, zal de rechtbank daarvoor een bedrag van € 100,- toewijzen. De omstandigheid dat de benadeelde partij het scherm van zijn telefoon niet heeft laten vervangen, betekent niet dat er geen schade is.
De rechtbank waardeert de materiële schade derhalve op een bedrag van € 1.409,44, te vermeerderen met de wettelijke rente daarover vanaf het moment van het ontstaan van de schade (pleegdatum) tot aan de dag van de algehele voldoening. De vordering kan wat de materiële schade betreft dan ook tot dat bedrag worden toegewezen. Het overige deel van de vordering tot vergoeding van materiële schade zal worden afgewezen.
Ten aanzien van de immateriële schade
Deze schadevergoeding is gevorderd als “voorschot”. De rechtbank begrijpt dit als een vordering tot schadevergoeding van slechts een deel van de geleden schade. De benadeelde partij behoudt zich kennelijk het recht voor een ander deel van de schade buiten het strafgeding van verdachte te vorderen.
Vast staat dat aan de benadeelde partij door het onder 1 bewezen verklaarde rechtstreeks immateriële schade is toegebracht. Op grond van artikel 6:106 lid 1 van het Burgerlijk Wetboek heeft de benadeelde partij recht op een naar billijkheid vast te stellen vergoeding van de immateriële schade aangezien de benadeelde partij ten gevolge van het strafbare feit lichamelijk en geestelijk letsel heeft opgelopen. In dit geval is sprake van meer dan een enkel psychisch onbehagen of een zich gekwetst voelen. De benadeelde partij heeft voldoende concrete en objectieve gegevens aangevoerd waaruit blijkt dat ten gevolge van het strafbare feit een psychische beschadiging is ontstaan. Voorts is naar het oordeel van de rechtbank door het onder 1 bewezen verklaarde een ernstige inbreuk gemaakt op de persoonlijke levenssfeer en de lichamelijke integriteit van de benadeelde.
De hoogte van de vordering is ter terechtzitting betwist. De officier van justitie en de raadsman hebben toewijzing van de immateriële schade tot een bedrag van € 3.250,- bepleit.
Op grond van de door de benadeelde partij gestelde omstandigheden en rekening houdend met de vergoedingen die in soortgelijke zaken worden toegekend, begroot de rechtbank de immateriële schadevergoeding naar billijkheid op € 3.250,-, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf het moment waarop het strafbare feit is gepleegd.
Voorts dient de verdachte te worden veroordeeld in de kosten die de benadeelde partij heeft gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog zal maken.
De benadeelde partij zal voor het overige niet-ontvankelijk worden verklaard in zijn vordering. De behandeling van dit deel van de vordering levert een onevenredige belasting van het strafgeding op. De vordering is voor het meerdere onvoldoende onderbouwd en het toelaten van nadere bewijslevering zou betekenen dat de behandeling van de strafzaak moet worden aangehouden. De benadeelde partij kan dit deel van zijn vordering bij de burgerlijke rechter aanbrengen.
In het belang van [aangever 1] voornoemd wordt, als extra waarborg voor betaling aan laatstgenoemde, de maatregel van artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht aan verdachte opgelegd, met dien verstande dat daar conform het door de rechtbank gehanteerde uitgangspunt geen vervangende jeugddetentie tegenover zal worden gesteld.

11.Tenuitvoerlegging voorwaardelijke veroordeling

Bij de stukken bevindt zich de op 9 februari 2018 ter griffie van deze rechtbank ontvangen vordering van de officier van justitie in het arrondissement Amsterdam in de zaak met parketnummer 13/684166-17, betreffende het onherroepelijk geworden vonnis d.d. 27 juli 2017 van deze rechtbank, waarbij verdachte onder andere is veroordeeld tot een werkstraf voor de duur van 80 uren, met bevel dat van deze straf een gedeelte, groot 40 uren niet zal worden ten uitvoer gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten op grond dat veroordeelde zich voor het einde van een op 2 jaren bepaalde proeftijd aan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt.
Tevens blijkt uit de stukken dat de kennisgeving, bedoeld in artikel 366a van het Wetboek van Strafvordering, aan verdachte is toegestuurd.
Gebleken is dat verdachte zich voor het einde van voornoemde proeftijd aan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt, zoals naar voren komt uit de verdere inhoud van dit vonnis. De rechtbank is echter van oordeel dat, gelet op de oplegging van de na te noemen straf en maatregel, tenuitvoerlegging van het voornoemde voorwaardelijke strafdeel niet opportuun is.

12.Toepasselijke wettelijke voorschriften

De op te leggen straf en maatregelen zijn gegrond op de artikelen 36f, 77a, 77g, 77i, 77s, 77gg, 141 en 312 van het Wetboek van Strafrecht.
De rechtbank komt op grond van het voorgaande tot de volgende beslissing.

13.Beslissing

De rechtbank:
Verklaart het onder 2 en 3 ten laste gelegde niet bewezen en spreekt verdachte daarvan vrij.
Verklaart bewezen dat verdachte het onder 1 en 4 ten laste gelegde heeft begaan zoals hiervoor in rubriek 8 is vermeld.
Verklaart niet bewezen wat aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hiervoor is bewezen verklaard en spreekt verdachte daarvan vrij.
Het bewezen verklaarde levert op:
ten aanzien van het onder 1 bewezen verklaarde:
diefstal, vergezeld van geweld tegen personen, gepleegd met het oogmerk om die diefstal gemakkelijk te maken, terwijl het feit wordt gepleegd op de openbare weg en terwijl het feit wordt gepleegd door twee of meer verenigde personen;
ten aanzien van het onder 4 bewezen verklaarde:
het openlijk in vereniging geweld plegen tegen personen, terwijl het door hem gepleegde geweld enig lichamelijk letsel ten gevolge heeft.
Verklaart het bewezene strafbaar.
Verklaart verdachte,
[verdachte], daarvoor strafbaar.
Veroordeelt verdachte tot een
jeugddetentie van 10 (tien) maanden.
Beveelt dat de tijd die door verdachte voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en in voorlopige hechtenis is doorgebracht, bij de tenuitvoerlegging van die straf in mindering gebracht zal worden.
Legt op aan verdachte
de maatregel van plaatsing in een inrichting voor jeugdigen.
Gelast de
teruggave aan verdachtevan:
1. STK Zaktelefoon
APPLE 5
5526334
2 1.00 STK Jas
AIR FORCE
5546476
3 1.00 STK Schoenen
NIKE AIR
5546479
4 15.00 STK Sjaal
AJAX
5546712.
Gelast de
bewaring ten behoeve van de rechthebbendevan:
5 1.00 STK Kentekenplaat
PIAGGIO [kenteken]
5546711.
Wijst de vordering van [aangever 1] , in deze procedure vertegenwoordigd door zijn advocaat mr. M. Lochs te Amsterdam,
toe tot € 4.659,44(vierduizend zeshonderd negenenvijftig euro en vierenveertig eurocent), waarvan € 1.409,44 (duizend vierhonderd negen euro en vierenveertig eurocent) voor materiële schade en € 3.250,- (drieduizend tweehonderd vijftig euro) voor immateriële schade, te vermeerderen met de wettelijke rente daarover vanaf het moment van het ontstaan van de schade tot aan de dag van de algehele voldoening.
Veroordeelt verdachte tot betaling van het toegewezen bedrag aan [aangever 1] voornoemd, behalve voor zover deze vordering al door of namens een ander of anderen is betaald.
Veroordeelt verdachte voorts in de kosten door de benadeelde partij gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog te maken, tot op heden begroot op nihil.
Wijst de vordering van de benadeelde partij voor het overige deel van de materiële schadevergoeding af.
Bepaalt dat de benadeelde partij voor het overige deel van de immateriële schadevergoeding niet-ontvankelijk in zijn vordering is.
Legt verdachte de verplichting op ten behoeve van [aangever 1] , in deze procedure vertegenwoordigd door zijn advocaat mr. M. Lochs te Amsterdam, € 4.659,44 (vierduizend zeshonderd negenenvijftig euro en vierenveertig eurocent), waarvan € 1.409,44 (duizend vierhonderd negen euro en vierenveertig eurocent) voor materiële schade en € 3.250,- (drieduizend tweehonderd vijftig euro) voor immateriële schade, te vermeerderen met de wettelijke rente daarover vanaf het moment van het ontstaan van de schade tot aan de dag van de algehele voldoening
aan de Staatte betalen.
Behoudens voor zover deze vordering reeds door of namens anderen is betaald.
Bepaalt dat, indien en voor zover verdachte heeft voldaan aan een van voornoemde betalingsverplichtingen, daarmee de andere is vervallen.
Wijst afde vordering tot tenuitvoerlegging met parketnummer 13/684166-17.
Dit vonnis is gewezen door
mr. E.M. Devis, voorzitter tevens kinderrechter,
mrs. J.P.C. van Dam van Isselt en G.M. Beunk, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. G. Veldman, griffier,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van deze rechtbank van 24 december 2018.