ECLI:NL:RBAMS:2019:299

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
18 januari 2019
Publicatiedatum
17 januari 2019
Zaaknummer
AMS 18/4859
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Schorsing van Anw-uitkering in het buitenland en de waarborgen van artikel 8 EVRM

In deze zaak heeft de Rechtbank Amsterdam op 18 januari 2019 uitspraak gedaan over de schorsing van de Anw-uitkering van eiseres, die in Turkije woont. De uitkering was op 1 november 2017 geschorst door de Sociale Verzekeringsbank (SVB) op basis van een rechtmatigheidsonderzoek naar de woonsituatie van eiseres. Eiseres had bezwaar gemaakt tegen deze schorsing, maar de SVB verklaarde het bezwaar ongegrond in een besluit van 21 juni 2018. Eiseres heeft hiertegen beroep ingesteld.

Tijdens de zitting op 2 november 2018 werd duidelijk dat de onderzoekers van de SVB geen 'informed consent' hadden verkregen voordat zij het huisbezoek aflegden. Eiseres, die analfabeet is, heeft betwist dat zij goed geïnformeerd was over het doel van het huisbezoek en dat zij toestemming had gegeven. De rechtbank oordeelde dat de rapporten van de onderzoekers niet op ambtseed of ambtsbelofte waren opgesteld, waardoor de bewijswaarde van deze rapporten niet zwaarder was dan die van de verklaringen van eiseres. Dit leidde tot de conclusie dat de uitkomsten van het huisbezoek niet meegewogen mochten worden in de besluitvorming van de SVB.

De rechtbank stelde vast dat er voldoende andere gronden waren om de uitkering te schorsen, zoals het feit dat het opgegeven adres van eiseres een braakliggend stuk grond bleek te zijn. De rechtbank oordeelde dat de SVB bevoegd was om het rechtmatigheidsonderzoek uit te voeren, maar dat de schorsing van de uitkering niet uitsluitend op basis van het huisbezoek mocht worden gebaseerd. Uiteindelijk verklaarde de rechtbank het beroep van eiseres ongegrond, maar benadrukte dat de SVB voortvarend moet handelen in het vervolgonderzoek naar de woon- en leefsituatie van eiseres.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM

Bestuursrecht
zaaknummer: AMS 18/4859

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 18 januari 2019 in de zaak tussen

[eiseres] , te [woonplaats] , Turkije, eiseres

(gemachtigde: mr. D. Gürses),
en

de raad van bestuur van de sociale verzekeringsbank, verweerder

(gemachtigde: mr. M.F. Sturmans).

Procesverloop

Op 1 november 2017 heeft verweerder de uitkering van eiseres op grond van de Algemene nabestaandenwet (Anw) geschorst. Eiseres heeft tegen dit besluit bezwaar gemaakt.
In een besluit van 21 juni 2018 (het bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van eiseres ongegrond verklaard. Eiseres heeft daartegen beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 2 november 2018. Partijen hebben zich laten vertegenwoordigen door hun gemachtigden. De rechtbank heeft het onderzoek ter zitting geschorst om verweerder in de gelegenheid te stellen een vertaling over te leggen.
Verweerder heeft op 6 november 2018 een nader stuk ingediend. Eiseres heeft hierop niet gereageerd.
De rechtbank heeft partijen in de gelegenheid gesteld te laten weten of zij nogmaals op zitting wilden worden gehoord. Eiseres heeft laten weten dat zij hieraan geen behoefte had. Verweerder heeft niet gereageerd. Vervolgens heeft de rechtbank het onderzoek gesloten.

Overwegingen

Inleiding en het onderzoek door verweerder
Aan eiseres is, in verband met het overlijden van haar echtgenoot [naam 1] , met ingang van 24 november 1977 een weduwenpensioen toegekend. Met ingang van 1 juli 1996 is deze uitkering van rechtswege omgezet in een uitkering op grond van de Anw.
Verweerder heeft een rechtmatigheidsonderzoek uitgevoerd naar de woonsituatie van eiseres. De uitkomsten van dat onderzoek zijn neergelegd in een ‘Handhavingsrapportage’ van rapporteur [naam 2] van 1 november 2017 en een ‘Rapportage toets regiomanager’ van 10 november 2017 van diezelfde rapporteur. Uit deze rapporten blijkt het volgende.
3.1.
Het opgegeven adres van eiseres was [adres 1] , [woonplaats] in Ankara. Zij had opgegeven dat zij alleen woonde. [naam 3] en [naam 4] hebben dit adres op onbekende datum bezocht en troffen daar een braakliggend stuk bouwgrond. Zij hebben vervolgens het kantoor van het wijkhoofd bezocht, die meedeelde dat eiseres in dezelfde straat op nummer [huisnummer 1] woonde. Ook dat adres is bezocht, maar er werd niet open gedaan.
3.2.
Op maandag 23 oktober 2017 hebben [naam 5] en [naam 6] nogmaals een bezoek gebracht aan het adres [adres 1] [huisnummer 1] . Zij werden vanuit een raam op de eerste verdieping aangesproken door een vrouw. Toen de onderzoekers uitlegden dat zij op zoek waren naar eiseres, verklaarde deze vrouw dat eiseres met haar echtgenoot [naam 7] in een gebouw vlak om de hoek woonde. Vervolgens zijn de onderzoekers op aanwijzingen van deze vrouw naar een zijstraat van de [adres 1] gegaan, de [adres 2] . Omdat er geen namen op de deurbellen stonden, hebben zij aangebeld bij een willekeurige woning. Een echtpaar verklaarde desgevraagd dat een vrouw met de naam [eiseres] met haar echtgenoot [naam 7] in het gebouw met nummer [huisnummer 2] woonde. Ook in het gebouw met nummer [huisnummer 2] hebben de onderzoekers bij een willekeurige woning aangebeld. Een vrouw deed open. De onderzoekers vroegen naar de woning van [eiseres] . De vrouw verklaarde dat een vrouw met de naam [eiseres] samen met haar echtgenoot [naam 7] en hun zoon [naam 8] in de woning vlak boven haar woonde. De onderzoekers zijn naar die woning gegaan en na aanbellen werd de deur open gedaan door een vrouw die zich voorstelde als [eiseres] . Daarna zijn zij die woning binnen gegaan en hebben zij met eiseres gesproken. Eiseres heeft tijdens dat gesprek verklaringen afgelegd over haar woonsituatie.
3.3.
[naam 5] en [naam 6] hebben ook nog navraag gedaan bij het bevolkingsregister. Daaruit bleek dat eiseres stond ingeschreven op het adres [adres 3] [huisnummer 1] , [woonplaats] en dat Yaser en [naam 8] stonden ingeschreven op het adres [adres 2] [huisnummer 2] , [woonplaats] , het adres waar zij eiseres hebben aangetroffen. Uit het uittreksel van het bevolkingsregister bleek verder dat [naam 7] twee buitenechtelijke kinderen heeft (waaronder [naam 8] ), en dat als naam van de moeder ‘ [eiseres] ’ wordt genoemd.
4. Vervolgens heeft verweerder de betaling van de nabestaandenuitkering per 1 november 2017 geschorst op grond van artikel 46, derde lid, van de Anw omdat verweerder twijfelt aan de rechtmatigheid van de uitkering. Verweerder heeft nog geen definitief besluit genomen over de rechtmatigheid van de uitkering.
Was het onderzoek discriminatoir?
5. Eiseres erkent dat verweerder bevoegd was om onderzoek te doen, maar stelt dat de uitvoering van het onderzoek niet juist is geweest. Zij vermoedt dat het onderzoek zich uitsluitend richt op uitkeringsgerechtigden met een Turkse nationaliteit. Hierdoor zou het onderzoek in strijd zijn met het discriminatieverbod van artikel 14 van het EVRM [1] en artikel 1 van Protocol 12 bij het EVRM.
6. In het bestreden besluit staat dat verweerder na de invoering van de kostendelersnorm in de Anw per 1 juli 2015 steekproefsgewijs gerechtigden bezoekt die op het vragenformulier ‘Onderzoek woonsituatie’ uit 2015 hebben aangegeven dat niet met een ander persoon wordt samengewoond. Dergelijke onderzoeken worden uitgevoerd door de medewerkers van de Sociaal Attaché in de landen waar een Sociaal Attaché is gevestigd. Dat is in Turkije het geval. Dat betekent niet dat alleen in Turkije onderzoek wordt gedaan. Op de zitting heeft verweerder nog toegelicht dat in Nederland vergelijkbare onderzoeken worden gedaan, via de gemeentelijke basisadministratie. Ook in onder andere Marokko en Suriname vinden onderzoeken van de Sociaal Attaché plaats.
7.1.
Uit vaste rechtspraak van de Centrale Raad van Beroep (CRvB) [2] volgt dat een algemeen rechtmatigheidsonderzoek onder uitkeringsgerechtigden in het buitenland een legitiem doel dient. Verweerder is in beginsel bevoegd om met het oog op effectiviteit, efficiëntie en kostenbesparing, en vanwege het grote belang van bestrijding van onjuist gebruik van sociale voorzieningen, bij het toepassen van de algemene onderzoeksbevoegdheid een selectie op het totale bestand van uitkeringsgerechtigden te maken, tenzij hierbij een ongerechtvaardigd verschil in behandeling als bedoeld in artikel 1 van Protocol 12 bij het EVRM wordt gemaakt tussen uitkeringsgerechtigden.
7.2.
Uit het dossier blijkt dat eiseres op 2 april 2015 op het formulier ‘Onderzoek woonsituatie’ heeft ingevuld dat zij alleen woont. Uit de handhavingsrapportage en het onderzoeksrapport blijkt dat het dossier is geselecteerd voor een aselecte steekproef. De rechtbank is van oordeel dat verweerder voldoende heeft toegelicht dat bij het rechtmatigheidsonderzoek geen ongerechtvaardigd onderscheid is gemaakt naar nationaliteit. Verweerder was daarom bevoegd het rechtmatigheidsonderzoek uit te voeren.
Mocht verweerder de uitkomsten van het huisbezoek gebruiken?
8. Eiseres stelt dat er voorafgaand aan het huisbezoek op 23 oktober 2017 geen sprake was van ‘informed consent’. De onderzoekers hebben zich niet aan haar gelegitimeerd en niet verteld wat zij kwamen doen. Pas toen ze eenmaal binnen waren hebben ze haar een formulier laten ondertekenen, maar dat kon zij niet lezen omdat zij analfabeet is. Er was geen tolk bij het huisbezoek aanwezig. Haar verklaringen tijdens dat huisbezoek mochten dus niet worden gebruikt. Zij betwist ook de juistheid van haar verklaringen tijdens het huisbezoek.
9. Het is vaste rechtspraak van de CRvB [3] dat geen sprake is van inbreuk op het huisrecht als bedoeld in artikel 8 van het EVRM als de rechthebbende toestemming heeft gegeven voor het binnentreden in de woning. De toestemming moet vrijwillig zijn verleend en op basis van ‘informed consent’. Dit houdt in dat de toestemming van de belanghebbende berust op volledige en juiste informatie over reden en doel van het huisbezoek en over de gevolgen die het weigeren van toestemming heeft voor, in dit geval, de nabestaandenuitkering. Welke gevolgen voor de uitkering zijn verbonden aan het weigeren van toestemming tot binnentreden in de woning hangt af van de vraag of een redelijke grond voor het afleggen van een huisbezoek bestaat. Is sprake van een redelijke grond voor het afleggen van een huisbezoek, dan dient de belanghebbende erop te worden gewezen dat het weigeren van toestemming gevolgen kan hebben voor de uitkering. De bewijslast voor het ‘informed consent’ ligt bij het bestuursorgaan.
10. Eiseres heeft niet betwist dat er een redelijke grond voor het afleggen van een huisbezoek was.
11. De rechtbank is van oordeel dat uit de rapporten niet blijkt dat er voorafgaand aan het huisbezoek sprake was van ‘informed consent’. Daarvoor is doorslaggevend dat het formulier ‘informed consent’ pas in de woning is ingevuld en ondertekend. Eiseres heeft betwist dat de onderzoekers daarvóór al het doel van het huisbezoek hadden uitgelegd. In de rapporten staat wel “wij legden het doel van ons bezoek uit” en “wij legden de urgentie van ons onderzoek uit en verzochten haar ons binnen te laten”, maar dit is naar het oordeel van de rechtbank te algemeen om daaruit af te kunnen leiden wat de onderzoekers eiseres precies hebben verteld. Bovendien zijn de rapporten niet door de onderzoekers zelf opgesteld en ook niet op ambtseed of ambtsbelofte ondertekend. Dat betekent dat de bewijswaarde van die rapporten niet zwaarder is dan die van de verklaringen van eiseres. Tot slot staat in de rapporten dat het formulier ‘informed consent’ “na lezing door betrokkene (is) ondertekend”, maar eiseres stelt dat zij analfabeet is. Uit de rapporten blijkt niet dat het formulier ook aan eiseres is voorgelezen voordat zij het ondertekende. Al met al is de rechtbank van oordeel dat niet is gebleken dat het huisbezoek heeft plaatsgevonden met inachtneming van de waarborgen die artikel 8 van het EVRM daarvoor biedt. Dat betekent dat verweerder de uitkomsten van het huisbezoek niet mocht meewegen in zijn besluitvorming.
Mocht verweerder de uitkering schorsen?
12. Op grond van artikel 46, derde lid, van de Anw, kan verweerder de uitkering schorsen als hij het gegronde vermoeden heeft dat het recht op een uitkering niet meer bestaat of recht op een lagere uitkering bestaat. In het bestreden besluit heeft verweerder zich op het standpunt gesteld dat alleen al de uitkomsten van het eerste onderzoek voldoende aanleiding zijn voor het schorsen van de uitkering. Het opgegeven uitkeringsadres bleek immers een braakliggend stuk bouwgrond te zijn. Daardoor zijn de woon- en leefsituatie van eiseres niet vast te stellen.
13.1.
De rechtbank is van oordeel dat verweerder ook zonder de bevindingen tijdens het huisbezoek voldoende aanleiding had om de uitkering te schorsen. De enkele omstandigheid dat op het adres [adres 1] een braakliggend stuk grond bleek te zijn, is daarvoor echter nog niet voldoende. Eiseres heeft immers in bezwaar een verklaring van het wijkhoofd overgelegd waaruit blijkt dat het huisnummer [huisnummer 3] is gewijzigd in [huisnummer 1] vanwege de Wet op de Grootgemeenten. De huisnummers [huisnummer 1] en [huisnummer 3] betreffen volgens het wijkhoofd hetzelfde adres. Uit het bestreden besluit blijkt niet dat verweerder dit nader heeft onderzocht. Tegen deze achtergrond is het enkele verschil in huisnummer naar het oordeel van de rechtbank onvoldoende voor een gegrond vermoeden dat het recht op een uitkering niet meer bestaat of dat recht op een lagere uitkering bestaat.
13.2.
De overige onderzoeksbevindingen kunnen dat gegronde vermoeden echter wel dragen. Daaruit blijkt immers dat meerdere buurtbewoners verklaarden dat eiseres samenwoonde met [naam 7] , dat de onderzoekers via aanwijzingen van die buurtbewoners bij een ander adres dan het opgegeven adres uitkwamen, dat eiseres daar de deur open deed en dat op dat adres [naam 7] stond ingeschreven. De aanwijzingen van de buurtbewoners bleken dus te kloppen. Ook deze bevindingen zijn niet in een op ambtseed opgemaakt rapportage neergelegd, maar eiseres heeft deze bevindingen niet betwist. Daarom kon verweerder deze bevindingen wel meewegen en kon het gegronde vermoeden ontstaan dat eiseres geen recht meer had op een uitkering of dat zij recht had op een lagere uitkering. Dat betekent dat verweerder op grond van deze bevindingen de uitkering mocht schorsen.
13.3.
De rechtbank vindt het belangrijk om op te merken dat de schorsing naar zijn aard een tijdelijke maatregel is, in afwachting van de uitkomsten van nader onderzoek. De Anw kent geen maximale duur voor een schorsing. Desondanks vereist de rechtszekerheid dat eiseres duidelijkheid krijgt over haar recht op uitkering. Zodra verweerder een definitief beeld heeft van de woon- en leefsituatie van eiseres, moet hij een definitief besluit nemen over het recht op uitkering. Verweerder heeft op zitting verklaard dat er, voor zover hij heeft kunnen nagaan, geen nader onderzoek loopt. Voor zover verweerder nog van plan is nader onderzoek te doen voordat hij een definitief besluit neemt, moet dit nader onderzoek wel voortvarend worden uitgevoerd, gelet op de lange duur van de schorsing tot nu toe en de omstandigheid dat er kennelijk sinds de rapporten uit november 2017 al meer dan een jaar geen nader onderzoek heeft plaatsgevonden.
Conclusie
14. Het beroep is ongegrond.
15. Voor een proceskostenveroordeling of vergoeding van het griffierecht bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. H.J. Schaberg, rechter, in aanwezigheid van mr. M. Gayir, griffier
.De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 18 januari 2019.
griffier
rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Centrale Raad van Beroep.
Als hoger beroep is ingesteld, kan bij de voorzieningenrechter van de hogerberoepsrechter worden verzocht om het treffen van een voorlopige voorziening.

Voetnoten

1.Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden.
2.Zie bijvoorbeeld de uitspraak van 6 december 2016, ECLI:NL:CRVB:2016:5009.
3.Zie bijvoorbeeld de uitspraak van 24 november 2009, ECLI:NL:CRVB:2009:BK4064, zoals herhaald in ECLI:NL:CRVB:2016:2414.