ECLI:NL:RBAMS:2019:6609

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
27 augustus 2019
Publicatiedatum
6 september 2019
Zaaknummer
AMS 19/1169, 19/1165 en 19/1168
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Intrekking van bijstandsuitkering en schending van de inlichtingenplicht in het bestuursrecht

In deze zaak heeft de Rechtbank Amsterdam op 27 augustus 2019 uitspraak gedaan in een bestuursrechtelijke procedure over de intrekking van de bijstandsuitkering van eiser. Eiser, die sinds 4 juli 2018 een bijstandsuitkering ontving, kreeg op 3 december 2018 een e-mail van de gemeente Amsterdam waarin werd aangekondigd dat zijn uitkering zou worden ingetrokken. De gemeente verklaarde het bezwaar van eiser tegen deze intrekking niet-ontvankelijk, omdat de e-mail volgens hen geen besluit was in de zin van artikel 1:3 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb). Eiser was het hier niet mee eens en stelde dat de e-mail wel degelijk een publiekrechtelijke rechtshandeling was die gericht was op rechtsgevolg.

De rechtbank oordeelde dat de e-mail niet als een besluit kon worden aangemerkt, omdat deze slechts aankondigde dat de uitkering zou worden ingetrokken, zonder dat er al een rechtsgevolg was ontstaan. De rechtbank verklaarde het beroep van eiser ongegrond. Daarnaast werd vastgesteld dat eiser een gezamenlijke huishouding voerde met zijn vriendin, wat leidde tot de conclusie dat hij de inlichtingenplicht had geschonden. Eiser had niet gemeld dat zijn vriendin bij hem woonde, terwijl haar inkomen boven de bijstandsnorm lag. Dit leidde tot de conclusie dat de intrekking van de bijstandsuitkering per 20 november 2018 terecht was.

De rechtbank benadrukte dat de bewijslast voor de intrekking van de bijstandsuitkering op de gemeente rustte, maar dat de gemeente voldoende bewijs had geleverd dat eiser niet voldeed aan de voorwaarden voor bijstandsverlening. De rechtbank verklaarde de beroepen van eiser ongegrond en wees erop dat er geen aanleiding was voor een proceskostenveroordeling of vergoeding van het griffierecht.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM

Bestuursrecht
zaaknummers: AMS 19/1169, 19/1165 en 19/1168

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 27 augustus 2019 in de zaak tussen

[eiser] , te Amsterdam, eiser

(gemachtigde: mr. N. Rastegar),
en
het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Amsterdam,verweerder
(gemachtigde: I. van Kesteren).

Procesverloop

AMS 19/1169
Bij e-mail van 3 december 2018 heeft de handhavingsspecialist van de gemeente Amsterdam de gemachtigde van eiser bericht dat de uitkering van eiser zal worden ingetrokken.
Bij besluit van 29 januari 2019 (het bestreden besluit I) heeft verweerder het bezwaar van eiser niet-ontvankelijk verklaard.
AMS 19/1165
Bij besluit van 5 december 2018 heeft verweerder de bijstandsuitkering van eiser ingetrokken met ingang van 20 november 2018, omdat hij een gezamenlijke huishouding voert met zijn vriendin.
Bij besluit van 29 januari 2019 (het bestreden besluit II) heeft verweerder het bezwaar van eiser ongegrond verklaard.
AMS 19/1168
Bij besluit van 5 december 2018 heeft verweerder de bijstandsuitkering van eiser ingetrokken met ingang van 20 november 2018, omdat hij werkzaam is als zelfstandig ondernemer.
Bij besluit van 29 januari 2019 (het bestreden besluit III) heeft verweerder het bezwaar van eiser ongegrond verklaard.
Eiser heeft tegen de bestreden besluiten I, II en III beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
De beroepen van eiser zijn op de zitting van 6 augustus 2019 gevoegd behandeld. Eiser is verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.
Overwegingen
Is de e-mail een besluit in de zin van de Algemene wet bestuursrecht?
1. Bij e-mail van 3 december 2018 heeft de handhavingsspecialist van de gemeente Amsterdam de gemachtigde van eiser bericht dat de uitkering van eiser zal worden ingetrokken.
2. Bij het bestreden besluit I heeft verweerder het bezwaar van eiser niet-ontvankelijk verklaard. Verweerder stelt zich op het standpunt dat de e-mail geen besluit is in de zin van artikel 1:3 van de Algemene wet bestuursrecht (verder: Awb). Het betreft hier geen publiekrechtelijke rechtshandeling gericht op rechtsgevolg. Het bezwaar is daarom niet-ontvankelijk verklaard.
3. Eiser voert aan dat er wel sprake is van een publiekrechtelijke rechtshandeling gericht op rechtsgevolg, namelijk het intrekken en stopzetten van de bijstandsuitkering. Volgens eiser is er sprake van een besluit dan wel een beschikking omdat er wordt voldaan aan vijf cumulatieve voorwaarden. De e-mail is een schriftelijke beslissing afkomstig van een bestuursorgaan. De e-mail is publiekrechtelijk van aard en het betreft een rechtshandeling. Volgens eiser staat er in de e-mail concreet en ondubbelzinnig dat de uitkering wordt ingetrokken en is het daarmee op rechtsgevolg gericht.
4. De rechtbank overweegt dat in de e-mail vermeld staat dat de uitkering “zal worden ingetrokken”. Gelet op deze formulering kan niet worden gezegd dat met deze e-mail reeds een rechtsgevolg tot stand is gekomen. Dit betekent dat de e-mail geen besluit is in de zin van artikel 1:3 van de Awb en dat verweerder het bezwaar van eiser terecht niet-ontvankelijk heeft verklaard. De rechtbank zal dit beroep daarom ongegrond verklaren.
De aanleiding voor de procedures over de intrekking van de bijstandsuitkering
5. Eiser ontving sinds 4 juli 2018 een bijstandsuitkering naar de norm kostendeler alleenstaande met twee kostendelers. Omdat eiser niet op verschillende oproepen van verweerder reageerde, heeft verweerder de bijstandsuitkering opgeschort per 28 november 2018 en is een onderzoek gestart naar eisers woon- en leefsituatie. Daartoe heeft verweerder registers geraadpleegd, huisbezoeken afgelegd en waarnemingen bij de woning van eiser gedaan. De bevindingen van dit onderzoek zijn opgenomen in een rapport van bevindingen (hierna het rapport) met afsluitdatum 5 december 2018. Deze bevindingen hebben ertoe geleid dat verweerder de uitkering heeft ingetrokken per 20 november 2018.
6. In het rapport wordt onder andere vermeld dat eiser op dinsdag 20 november 2018 een gesprek heeft gehad op kantoor. Tijdens dit gesprek heeft hij meerdere vragen beantwoord over zijn woon- en gezinssituatie en het [bedrijf] dat op zijn naam staat in het handelsregister van de Kamer van Koophandel (KvK). Verweerder heeft na dit gesprek vier keer een huisbezoek afgelegd aan het [adres] : op 23 november, 28 november, 29 november en 3 december 2018. Tijdens alle huisbezoeken heeft eiser niet gereageerd op hoorbaar herhaaldelijk aanbellen. Op 3 december heeft een handhavingsspecialist vanaf de straat naar boven gekeken terwijl zijn collega aanbelde. Hij heeft eiser toen achter het raam herkend. Op het moment dat mensen uit de flat naar buiten kwamen zijn de handhavingsspecialisten naar boven gelopen. Op het aankloppen bij de woning van eiser werd niet gereageerd. Op 29 november 2018 zag een ambtenaar van de gemeente een [vervoermiddel] ( [merk] , [kenteken] ) voor het huis van eiser staan toen deze het opschortingsbesluit in eisers brievenbus deed. Op 3 december 2018 zagen handhavingsspecialisten dezelfde [vervoermiddel] daar ook staan toen zij voor de vierde keer een huisbezoek wilden afleggen. Op 5 december 2018 zagen handhavingsspecialisten in de buurt van het uitkeringsadres eiser komen aanlopen en in dat voertuig instappen [kenteken] ) en na enkele minuten wegrijden.
Het standpunt van verweerder
7.1.
Verweerder stelt zich in het bestreden besluit II op het standpunt dat sprake is van een onweerlegbaar rechtsvermoeden van een gezamenlijke huishouding. Verweerder baseert zijn standpunt op de verklaring van eiser van 20 november 2018.
7.2.
Verweerder stelt zich in het bestreden besluit III op het standpunt dat uit onderzoek is gebleken dat eiser vanaf 4 juli 2018 staat ingeschreven bij in het handelsregister van de KvK met het [bedrijf] Het gaat om [vervoer] . Eiser heeft op 20 november 2018 bankafschriften verstrekt over de laatste drie maanden. Hierop komen vele betalingen voor ter zake van parkeren en tanken zonder dat eiser een [vervoermiddel] op zijn naam heeft staan. Bij diverse huisbezoeken stond het als [vervoermiddel] gebruikte voertuig [kenteken] voor de deur van eiser en op 5 december 2018 reed eiser in dat voertuig weg. Verder verwijst verweerder naar een politierapport waarin vermeld staat dat eiser bij een verkeerscontrole in oktober 2018 de bestuurder was van een [vervoermiddel] met [kenteken] . Gelet hierop acht verweerder het aannemelijk dat er sprake is van werkzaamheden als [functie] .
Het standpunt van eiser
8. Eiser betwist dat hij een gezamenlijke huishouding heeft gevoerd met zijn vriendin en zoontje. Volgens eiser was er sprake van logeren. Met betrekking tot het in de KvK ingeschreven [bedrijf] voert eiser aan dat hij daarmee niet economisch actief was. Zijn broer gebruikte de [vervoermiddel] als [vervoermiddel] , maar eiser leende de [vervoermiddel] regelmatig van zijn broer voor bezoek aan zijn familie in Amsterdam en zijn vriendin in Rotterdam. Volgens eiser heeft verweerder naar zowel de gezamenlijke huishouding als het gebruik door hem van de [vervoermiddel] als [vervoermiddel] onvoldoende onderzoek verricht.
De intrekking van de bijstandsuitkering
9.1.
De te beoordelen periode loopt van 20 november 2018 tot en met 5 december 2018, de datum van de intrekkingsbesluiten.
9.2.
Intrekking van bijstand is een voor eiser belastend besluit. Daarom rust de bewijslast om aannemelijk te maken dat aan de voorwaarden voor intrekking is voldaan in beginsel op verweerder. Dit betekent dat verweerder de nodige kennis over de relevante feiten moet verzamelen.
Het oordeel van de rechtbank over de gezamenlijke huishouding
10. Vaststaat dat uit de relatie van eiser en zijn vriendin een kind is geboren. Of in de te beoordelen periode sprake was van een gezamenlijke huishouding is daarom volgens artikel 3, vierde lid, aanhef en onder b, van de Participatiewet (Pw) alleen van belang of eiser en zijn vriendin hun hoofdverblijf hadden in dezelfde woning. [1]
11. Eiser voert aan dat zijn vriendin stond ingeschreven op het adres van haar moeder in Rotterdam.
12. Waar een persoon zijn hoofdverblijf heeft, hangt af van de concrete feiten en omstandigheden. Dat eiser en zijn vriendin op afzonderlijke adressen stonden ingeschreven, staat volgens vaste rechtspraak op zichzelf niet in de weg aan het hebben van hoofdverblijf in dezelfde woning op één van die adressen. [2]
13. Eiser voert aan dat zijn vriendin en zoontje alleen maar bij hem hebben gelogeerd.
14. De rechtbank stelt vast dat - zoals op de zitting is besproken - verweerder voor de intrekking van de bijstandsuitkering de verklaring van de medeflatbewoners niet heeft gebruikt. Wel acht verweerder van belang de verklaring van eiser van 20 november 2018. Eiser heeft op 20 november 2018 onder andere verklaard dat:
Ik woon daar, [adres] met mijn vrouw en kind (zij logeert bij mij);
Alle andere vier personen zijn vertrokken uit de woning, een week geleden;
Ik weet niet waar zij naartoe zijn gegaan;
Ik woon nu een week samen met mijn partner op het adres;
Mijn partner is er elke dag met de baby;
Ik heb geen idee hoe lang we nog op het adres kunnen blijven;
Ik denk nog vier of vijf weken;
Waar we dan naartoe gaan weet ik nog niet.
15. Eiser betoogt dat zijn verklaring van 20 november 2018 terzijde moet worden geschoven omdat hij die onder druk heeft afgelegd. Het dossier bevat echter geen aanknopingspunten voor de juistheid van dat betoog. Dat betoog wordt verworpen.
16. Tegenover de verklaring van eiser dat zijn vriendin bij hem logeerde - eiser heeft ter zitting toegelicht dat de woorden ‘zij logeert bij mij’ op zijn uitdrukkelijke verzoek in het rapport zijn opgenomen na lezing van het concept van het rapport - staat hetgeen eiser op 20 november 2018 over zijn woon- en leefsituatie nog meer heeft verklaard. Hetgeen eiser voor het overige heeft verklaard - weergegeven in rechtsoverweging 14 onder 2 tot en met 8 - levert voldoende grond op voor het oordeel dat eiser, zijn vriendin en zoontje in de in geding zijnde periode feitelijk hun hoofdverblijf hadden in dezelfde woning.
17. Eiser voert nog aan dat verweerder nader onderzoek had moeten doen. De rechtbank kan eiser hier niet in volgen. De rechtbank overweegt dat uit het rapport blijkt dat handhavingsspecialisten vier keer hebben geprobeerd een huisbezoek af te leggen. Bij de poging om een huisbezoek af te leggen op 3 december, is eiser door een handhavingsmedewerker gezien. De rechtbank ziet geen reden om te twijfelen aan de juistheid van het op ambtsbelofte opgemaakte en ondertekende rapport. De rechtbank gaat er dus van uit dat eiser op 3 december 2018 in zijn woning aanwezig was en er voor heeft gekozen - om voor hem moverende redenen - om niet open te doen. Uitsluitend als gevolg daarvan kon op die dag geen nader onderzoek worden gedaan naar zijn feitelijke woon- en leefsituatie. Onder de gegeven omstandigheden dient dat voor rekening en risico van eiser te komen.
18. Nu van een gezamenlijk hoofdverblijf in de beoordelingsperiode op het uitkeringsadres moet worden uitgegaan, is gelet op artikel 3, vierde lid, aanhef en onder b, van de Pw sprake van een gezamenlijke huishouding. Omdat eiser verweerder niet heeft ingelicht dat zijn vriendin bij hem haar verblijf had, heeft hij de inlichtingenplicht geschonden. Vaststaat dat het inkomen van eisers vriendin boven de bijstandsnorm lag. Als gevolg van schending van de inlichtingenplicht heeft eiser dan ook uitkering genoten terwijl hij daar geen recht op had.
Tussenconclusie 1
19. Gelet hierop heeft verweerder de uitkering terecht per 20 november 2018 tot en met 5 december 2018 ingetrokken.
Het oordeel van de rechtbank over het gebruik van de [vervoermiddel]
20. De rechtbank stelt allereerst vast dat uit vaste rechtspraak volgt dat een inschrijving van een bedrijf bij de KvK van belang is voor het vaststellen van het recht op bijstand en dat hieruit moet worden afgeleid dat de betrokkene het oogmerk heeft zich als zelfstandige te vestigen en daarmee inkomsten te verwerven. [3] Gezien de verklaring van eiser op 20 november 2018 neemt de rechtbank als vaststaand aan dat eiser samen met zijn broer een [vervoermiddel] , [merk] , [kenteken] , heeft gekocht, de aanschafprijs € 7.000 bedroeg, waarvan eiser aan zijn broer € 500 heeft betaald, dat de [vervoermiddel] op naam van de broer staat en dat de [vervoermiddel] als [vervoermiddel] in gebruik is. Van belang acht de rechtbank verder dat handhavingsspecialisten op 29 november, 3 en 5 december 2018 de als [vervoermiddel] herkenbare [vervoermiddel] in de straat van eiser (twee keer voor zijn huisdeur) zagen staan en eiser, ook op 5 december 2018, in de [vervoermiddel] , die als [vervoermiddel] herkenbaar was, zagen plaatsnemen en daarmee wegrijden.
21. Op grond van de inschrijving van een [vervoermiddel] in de KvK, het bijdragen in de aanschaf van het voertuig en het kunnen beschikken over dat voertuig dat als [vervoermiddel] in gebruik is, acht de rechtbank voldoende aannemelijk dat eiser (al dan niet samen met zijn broer) het voertuig [kenteken] in de in geding zijnde periode heeft gebruikt voor [vervoer] om daarmee inkomsten te verwerven. Hierbij heeft de rechtbank betrokken dat eiser zijn verklaring dat hij het voertuig alleen gebruikte voor bezoek aan zijn vriendin in Rotterdam en familie in Amsterdam in het geheel niet aannemelijk heeft gemaakt. Het standpunt van eiser dat alleen zijn broer de [vervoermiddel] als [vervoermiddel] heeft gebruikt, kan de rechtbank dan ook niet volgen.
22. Het gebruik van het voertuig [kenteken] voor [vervoer] is een voor bijstandverlening relevante omstandigheid. Eiser had daarom daarvan melding moeten doen bij verweerder. Dat heeft eiser niet gedaan. Dat de [vervoermiddel] niet op naam van eiser stond, doet hier niet aan af. Ook met het gebruik van andermans [vervoermiddel] kunnen inkomsten worden verworven.
23. Schending van de inlichtingenplicht levert een rechtsgrond op voor intrekking van bijstand indien als gevolg daarvan niet kan worden vastgesteld of en zo ja, in hoeverre de betrokkene verkeert in bijstandbehoevende omstandigheden. Het is dan aan betrokkene om aannemelijk te maken dat in het geval hij wel aan die verplichting zou hebben voldaan, hij over de betreffende periode (deels) recht op bijstand zou hebben gehad. [4]
24. Eiser heeft in het geheel geen gegevens overgelegd waaruit de omvang van zijn [werkzaamheden] en eventuele inkomsten daaruit zouden kunnen worden afgeleid.
Tussenconclusie 2
25. Gelet op het bovenstaande heeft verweerder ook op deze grond de bijstandsuitkering vanaf 20 november 2018 tot en met 5 december 2018 terecht ingetrokken.
Eindconclusie
26. De beroepen zullen ongegrond worden verklaard. Eiser krijgt dus geen gelijk.
27. Voor een proceskostenveroordeling of vergoeding van het griffierecht is geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart de beroepen ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. C.F. de Lemos Benvindo, rechter, in aanwezigheid van mr. S.E. Berghout, griffier
.De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 27 augustus 2019.
griffier
De griffier is verhinderd te medeondertekenen
rechter

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending hiervan hoger beroep worden ingesteld bij de Centrale Raad van Beroep. Als hoger beroep is ingesteld, kan bij de voorzieningenrechter van de hogerberoepsrechter worden verzocht om het treffen van een voorlopige voorziening.
Afschrift verzonden aan partijen op:

Voetnoten

1.De rechtbank wijst in dit verband op de uitspraak van de Centrale Raad van Beroep (de Raad) van
2.De rechtbank wijst op deze plaats eveneens naar de uitspraak van de Raad genoemd in voetnoot 1.
3.De rechtbank wijst in dit verband op de uitspraken van de Raad van 24 oktober 2017 ECLI:NL:CRVB:2017:3646 en 27 november 2018, en ECLI:NL:CRVB:2018:3847.
4.Zie bijvoorbeeld de uitspraak van de Raad van 6 juni 2017, ECLI:NL:CRVB:2017:2129.