2.21.Molenwijck heeft in deze procedure schriftelijke verklaringen overgelegd van respectievelijk [betrokkene 2] van 3 januari 2020, [betrokkene 1] van december 2019 en [naam accountant] (registeraccountant, in 2015 betrokken bij Molenwijck, hierna: [naam accountant] ) van 7 januari 2020.
Voor zover van belang staat in de verklaring van [betrokkene 2] :
“(…) Ik heb samen met de heer [betrokkene 3] bij Molenwijck met de banken gesproken. De heer [betrokkene 3] in de functie van directeur en ik vanuit mijn rol als penningmeester van het bestuur.
Omdat de rente laag was hebben wij voor een vaste rente gekozen. Een vastrentende lening is niet aangeboden, alleen de renteswapconstructie is aangeboden. De afschrijvingstermijn was een jaar of 20 en daarom hebben wij voor een gelijke looptijd gekozen. Wij vonden het belangrijk om daarmee een positie te creëren voor Molenwijck die duidelijkheid en zekerheid verschafte voor de toekomst.
(…)
Ik heb zelf nooit over een rentederivaat geadviseerd. Ik heb zelf nooit aan een dergelijk team deelgenomen. Rabobank mag stellen dat ik meer kennis van bankzaken of bedrijfsfinancieringen heb dan de gemiddelde Nederlander, maar niet dat ik kennis had van swapconstructies of derivaten. Dat was niet mijn kennisgebied (…)
(…)
Ik heb de negatieve waarde altijd als een theoretisch iets beschouwd. Een plus of een min, die meldingen werden voor kennisgeving aangenomen, weggelegd en als niet relevant beschouwd, omdat de renteswap aan het einde van de looptijd eindigt op nul. We dachten, we hebben een vaste rente dus je hoeft daar niet naar te kijken. Een papieren aangelegenheid, zo is het eigenlijk beschouwd. (…)”
Voor zover van belang staat in de verklaring van [betrokkene 1] :
“(…) Het onroerend goed was in feite het enige vermogensbestanddeel van Molenwijck en daarmee moest zeer zorgvuldig en behoedzaam worden omgesprongen. Het bestuur wenste een financiering waarbij in feite vaste (lage) toekomstige lasten vaststonden, zodat ook toekomstige besturen en directies daarmee konden werken en de vaste lasten als uitgangspunt konden hanteren bij de in de toekomst aan nieuwe bewoners in rekening te brengen huren. Het feit dat de onroerende zaken in eigendom waren van de stichting, was ook altijd een essentieel uitgangspunt van het beleid (…)
De commissie onderhield het contact met Rabobank en de externe adviseurs en bracht daaromtrent verslag uit in de bestuursvergadering. (…)
Uitgangspunt van Molenwijck was om over een langere periode (lage) vaste lasten te hebben gezien het bijzondere karakter van Molenwijck en haar doelstelling. (…) Uitgangspunt van de herfinanciering en de nieuwe financieringen was naar mijn mening echter de wens van Molenwijck om in een vroeg stadium van de ontwikkelingen en plannen zekerheid te hebben over de hoogte van de rente van de financieringen.
(…)
Er bestond bij Molenwijck geen enkele wens noch intentie om de renteswap tussentijds te beëindigen.
(…)
Als advocaat ben ik met name gespecialiseerd in het arbeidsrecht en mijn praktijk is nagenoeg volledig op dat rechtsgebied georiënteerd. Ik heb in mijn werk voor 2005 met rentederivaten niet te maken gehad en ook geen specifieke kennis van rentederivaten, ook niet in privé.
(…)
De renteswap is aan het bestuur gepresenteerd als een soort ‘verzekeringsproduct’ waarmee Molenwijck zich in feite verzekerde van een vaste rente gedurende de looptijd van de overeenkomst. Vanuit de wens dat Molenwijck graag op voorhand wist wat over een langere periode haar vaste lasten zouden zijn, werd dat nu juist ook door Molenwijck als gunstig ervaren. (…)
Nu echter Molenwijck in het geheel niet voornemens was om te komen tot verkoop van de onroerende zaak, was dat een te overzien (nagenoeg theoretisch) risico (…)
(…) Molenwijck heeft gerealiseerd wat haar voor ogen stond, namelijk de zekerheid van een vaste rente over de looptijd van de financiering.
Anderzijds, indien ik mij destijds gerealiseerd had dat bij een eventuele verkoop van de onroerende zaak, herfinanciering bij een andere bank en/of aanvullende/herfinanciering bij Rabobank Molenwijck aan het rentecontract met de Rabobank vastgezeten had en dit Molenwijck ernstig in haar mogelijkheden zou hebben beperkt, had ik vermoedelijk de voorkeur aan een andere vorm van financiering gegeven. (…)”
Voor zover van belang staat in de verklaring van [naam accountant] :
“(…) Bij mijn analyse van de Jaarrekening over 2014 blijkt reeds dat alle lines-of-business, dus zowel de appartementenverhuur, als de zorgverlening als de dienstverlening verlieslatend zijn. (…)
De liquiditeitspositie was al onvoldoende om normaal onderhoud te doen, laat staan verbeteringen door te voeren (...)
(…) de optelsom van schuldrest en de positie van het rentecontract opgeteld [waren] veel meer dan 75% van de waarde-van-het-pand. Gerekend vanuit een (marktconforme maximale) verstrekkingsnorm met een maximum Loan-to-value van 75% zou geen enkele andere financier bereid zijn de hypothecaire financiering van SRM [Molenwijck] over te nemen. Daar komt bij dat de op dat moment slechte performance van het bedrijf een nieuwe financier terecht zou doen twijfelen aan het vermogen van SRM om uit haar exploitatie de toekomstige rente- en aflossingsverplichting te kunnen voldoen. (…)
(…)
De Jaarrekening 2014 (…) toonde volop de gevolgen van een slechte bezettingsgraad en het interen op de onderhoudsvoorzieningen om aan de rente- en aflossingsverplichting te kunnen voldoen. (…)”