ECLI:NL:RBAMS:2020:559

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
30 januari 2020
Publicatiedatum
31 januari 2020
Zaaknummer
AMS 18/6358
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beroep tegen beslissing Uwv over verhoging WIA-uitkering wegens hulpbehoevendheid

In deze uitspraak van de Rechtbank Amsterdam, gedateerd 30 januari 2020, is het beroep van eiseres gegrond verklaard. Eiseres had verzocht om verhoging van haar WIA-uitkering met 85% op basis van hulpbehoevendheid. Het Uwv had in eerdere besluiten, waaronder een besluit van 28 mei 2018 en een bestreden besluit van 2 oktober 2018, geoordeeld dat eiseres niet in aanmerking kwam voor deze verhoging. De rechtbank oordeelde echter dat het Uwv ten onrechte het criterium 'geregelde oppassing' had gehanteerd, terwijl dit niet in de relevante beleidsregel stond vermeld. De rechtbank had eerder in een tussenuitspraak van 4 september 2019 al geconstateerd dat het Uwv niet had gemotiveerd aan welke situatie was getoetst en dat eiseres niet was gehoord. Ondanks een aanvullende motivering van het Uwv na de tussenuitspraak, bleef de rechtbank van mening dat de gebreken niet waren hersteld. De rechtbank oordeelde dat het Uwv de medische beoordeling niet op een deugdelijke grondslag had gebaseerd en dat de motivering voor de afwijzing van de verhoging met 85% onvoldoende was. De rechtbank vernietigde het bestreden besluit en droeg het Uwv op om binnen zes weken een nieuw besluit te nemen, waarbij het de juiste criteria moet hanteren. Tevens werd bepaald dat het Uwv het griffierecht van eiseres moest vergoeden.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM

Bestuursrecht
zaaknummer: AMS 18/6358

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 30 januari 2020 in de zaak tussen

[eiseres] , te Amsterdam, eiseres,

en
de raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen,verweerder
(gemachtigde: JG. Kramer).

Procesverloop

Met een besluit van 28 mei 2018 (het primaire besluit) heeft het Uwv beslist dat de uitkering van eiseres op grond van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (WIA) niet wordt verhoogd vanwege hulpbehoevendheid.
Met een besluit van 2 oktober 2018 (het bestreden besluit) heeft het Uwv het bezwaar van eiseres ongegrond verklaard.
Eiseres heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 24 juli 2019. Eiseres is verschenen, bijgestaan door haar partner [naam 1] . Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde A.J. Kniesmeijer. De zaak is gelijktijdig behandeld met de zaak AMS 18/5465.
Met een tussenuitspraak van 4 september 2019 (de tussenuitspraak) heeft de rechtbank verweerder in de gelegenheid gesteld om binnen zes weken na verzending van de tussenuitspraak, met inachtneming van wat in de tussenuitspraak is overwogen, de geconstateerde gebreken in het bestreden besluit te herstellen.
Op verzoek van verweerder heeft de rechtbank uitstel verleend voor het herstellen van de gebreken tot 15 november 2019.
Verweerder heeft in reactie op de tussenuitspraak een aanvullende motivering ingediend.
Eiseres heeft hierop een schriftelijke zienswijze (de zienswijze) gegeven.
De rechtbank heeft bepaald dat een nadere zitting achterwege blijft en heeft het onderzoek op 24 december 2019 gesloten.

Overwegingen

1. Deze uitspraak bouwt voort op de tussenuitspraak. De rechtbank blijft bij al wat zij in de tussenuitspraak heeft overwogen en beslist, tenzij hierna uitdrukkelijk anders wordt overwogen. Het staat de rechtbank niet vrij om terug te komen van zonder voorbehoud gegeven oordelen in de tussenuitspraak. Dit is alleen anders in zeer uitzonderlijke gevallen. [1]
2. In haar tussenuitspraak heeft de rechtbank, kort gezegd, overwogen dat verweerder ten onrechte niet heeft gemotiveerd aan welke situatie, zoals genoemd in de Beleidsregel verhoging uitkering bij hulpbehoevendheid van 23 oktober 2007 (hierna: de Beleidsregel) [2] , is getoetst. Daarnaast is eiseres ten onrechte niet gehoord. Verweerder kan de genoemde gebreken herstellen door eiseres alsnog te horen teneinde de feitelijke situatie van eiseres vast te stellen ten tijde van de aanvraag. Verweerder dient verder inzichtelijk te maken, gelet op de criteria die hiervoor gelden, waarom eiseres wel of niet in aanmerking komt voor verhoging van haar uitkering met 100% dan wel 85%.
3. Voordat de rechtbank uitspraak zal doen over de vraag of verweerder de in de tussenuitspraak genoemde gebreken heeft hersteld, zal de rechtbank eerst ingegaan op twee andere punten die in deze procedure door eiseres naar voren zijn gebracht.
Machtiging
4. Eiseres voert aan dat zij alleen een machtiging aan verzekeringsarts bezwaar en beroep [naam 2] heeft afgegeven voor het opvragen van medische gegevens.
5. De rechtbank geeft eiseres geen gelijk. Uit de door eiseres ondertekende machtiging van 25 september 2019 volgt dat zij hiermee aan een verzekeringsarts van het Uwv toestemming geeft voor het opvragen van medische gegevens bij een behandelaar. De door verzekeringsarts bezwaar en beroep [naam 2] opgevraagde gegevens mochten daarom door verzekeringsarts bezwaar en beroep [naam 3] worden gebruikt in haar onderzoek van 12 november 2019.
Correctie
6. Eiseres voert aan dat het Uwv nog steeds geen contact met haar heeft opgenomen over het recht op correctie.
7. De rechtbank wijst het Uwv op haar uitspraak van 4 september 2019 in de zaak met procedurenummer AMS 18/5465. Op de zitting van 24 juli 2019 heeft de gemachtigde van het Uwv toegezegd dat met eiseres contact zal worden opgenomen over haar beroep op het inzage- en correctierecht. De rechtbank vindt daarom dat het Uwv hier alsnog uitvoering aan moet geven.
Toetsing aan de Beleidsregel
8. In de tussenuitspraak heeft de rechtbank uitgelegd dat in artikel 2 en 3 van de Beleidsregel verschillende criteria staan genoemd voor verhoging van de uitkering tot 100% dan wel tot 85%. Het criterium “continue oppassing” staat genoemd in artikel 2 van de Beleidsregel, dat gaat over de verhoging van de uitkering met 100%. In artikel 3, eerste lid, van de Beleidsregel over verhoging van de uitkering met 85%, staat het criterium “oppassing” helemaal niet. Uit het rapport van verzekeringsarts bezwaar en beroep van 12 november 2019 volgt onder het kopje “overwegingen” dat bij de vraag of eiseres in aanmerking komt voor verhoging van haar uitkering met 85% toch het criterium “geregelde oppassing” is toegepast. Dit is echter een onjuiste maatstaf gelet op de tekst van artikel 3, eerste lid, van de Beleidsregel. Het voorgaande betekent dat de motivering van verweerder waarom eiseres niet in aanmerking komt voor verhoging van haar uitkering met 85% nog steeds onvoldoende is. De verwijzing van verweerder naar uitspraken van de Centrale Raad van Beroep van 5 juni 2019 en 8 augustus 2019 [3] maakt het voorgaande niet anders. In deze uitspraken is wel getoetst aan de juiste criteria. Het voorgaande betekent dat het Uwv het rapport van de verzekeringsarts bezwaar en beroep van 12 november 2019 wat betreft het oordeel over een verhoging met 85% niet aan het bestreden besluit ten grondslag had mogen leggen. Het gebrek is in zoverre dus niet hersteld.
9. In de tussenuitspraak heeft de rechtbank niet expliciet een oordeel gegeven over een verhoging van de uitkering met 100%. De rechtbank vindt het aannemelijk dat eiseres niet in aanmerking komt voor een verhoging met 100% omdat zij geen continue oppassing nodig heeft. Dit blijkt uit het rapport van de verzekeringsarts, maar ook uit het verhandelde ter zitting.
Hoorzitting
10. Verweerder heeft eiseres na de tussenuitspraak met een brief van 19 september 2019 uitgenodigd voor een hoorzitting op 4 november 2019. Eiseres heeft in haar brief van 30 oktober 2019 aan de rechtbank gemeld dat zij afziet van de hoorzitting. De rechtbank heeft deze brief op 1 november 2019 doorgestuurd aan verweerder. Verweerder schrijft in zijn brief van 12 november 2019 dat hij deze brief eerst op 5 november 2019 heeft ontvangen. Verweerder heeft geen rechtstreekse afmelding voor de hoorzitting van eiseres ontvangen.
11. De rechtbank oordeelt dat er geen sprake meer is van een schending van de hoorplicht. Het in de tussenuitspraak geconstateerde gebrek is alsnog hersteld omdat eiseres in de gelegenheid is gesteld om te worden gehoord. Omdat eiseres ervan afziet om te worden gehoord, is verweerder niet meer verplicht om haar te horen. [4] De rechtbank merkt nog op dat eiseres in haar brief meerdere redenen noemt waarom zij het niet eens is met de gang van zaken bij het Uwv. Dit zijn echter allemaal punten die zij bij de hoorzitting had kunnen bespreken. De rechtbank vindt daarnaast dat het op de weg van eiseres had gelegen om zich bij het Uwv af te melden voor de hoorzitting. Gelet op het oordeel van de rechtbank in rechtsoverweging 8 en indien eiseres bereidt is om door een andere verzekeringsarts bezwaar en beroep dan [naam 2] te worden gezien, geeft de rechtbank verweerder niettemin in overweging om alsnog een hoorzitting te houden.
Conclusie
12. Gelet op de in de tussenuitspraak geconstateerde gebreken, is het beroep gegrond. De rechtbank vernietigt het bestreden besluit omdat het niet op een deugdelijke medische grondslag berust.
13. De rechtbank ziet geen aanleiding de rechtgevolgen in stand te laten of zelf in de zaak te voorzien, omdat de rechtmatige uitkomst naar de huidige stand van zaken nog te veel open ligt. Verweerder moet een nieuwe beslissing op bezwaar nemen met inachtneming van deze uitspraak en de tussenuitspraak. Dat betekent dat verweerder moet toetsen aan de criteria van artikel 3, eerste lid, van de Beleidsregel en aan de hand daarvan moet bepalen of eiseres al dan niet in aanmerking komt voor een verhoging van haar uitkering met 85%. De rechtbank stelt hiervoor een termijn van zes weken na de dag van verzending van deze uitspraak. De rechtbank merkt op dat deze termijn pas begint nadat de termijn om hoger beroep in te stellen ongebruikt is verstreken of, indien hoger beroep wordt ingesteld, nadat op het hoger beroep is beslist.
14. Omdat de rechtbank het beroep gegrond verklaart, bepaalt de rechtbank dat verweerder aan eiseres het door haar betaalde griffierecht vergoedt.
15. Er zijn geen voor vergoeding in aanmerking komende proceskosten.

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart het beroep gegrond;
- vernietigt het bestreden besluit voor zover verweerder heeft geweigerd de uitkering van
eiseres met 85% te verhogen;
- draagt verweerder op binnen zes weken nadat deze uitspraak gezag van gewijsde heeft gekregen een nieuw besluit te nemen op het bezwaar met inachtneming van deze uitspraak en de tussenuitspraak;
- draagt verweerder op het betaalde griffierecht van € 46,- aan eiseres te vergoeden.
Deze uitspraak is gedaan door mr. H.B. van Gijn, rechter, in aanwezigheid van
mr. S.E. Berghout, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 30 januari 2020.
griffier
rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak en de tussenuitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending van deze uitspraak hoger beroep worden ingesteld bij de Centrale Raad van Beroep. Als hoger beroep is ingesteld, kan bij de voorzieningenrechter van de hogerberoepsrechter worden verzocht om het treffen van een voorlopige voorziening.

Voetnoten

1.De rechtbank verwijst hiervoor naar de uitspraken van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State van 24 augustus 2011, ECLI:NL:RVS:2011:BR5704, en 15 augustus 2012, ECLI:NL:RVS:2012:BX4694.
2.Stcrt
3.Gepubliceerd op rechtspraak.nl onder: ECLI:NL:CRVB:2019:1824 en ECLI:NL:CRVB:2019:2675.
4.Zie artikel 7:3, aanhef en onder c, van de Awb.