Overwegingen
Waar gaat deze zaak over?
1. Eiseres ontving een uitkering op grond van de Wet op de arbeidsongeschiktheidsverzekering (WAO). Uit onderzoek van verweerder bleek dat eiseres op 27 september 2018 is begonnen met werken bij de [soort bedrijf] [naam bedrijf] . Dit had zij niet doorgegeven aan verweerder. Omdat eiseres nu eigen inkomsten had, werd haar recht op WAO-uitkering lager. Met een besluit van 9 juli 2019 heeft verweerder het bedrag dat eiseres te veel had ontvangen teruggevorderd (het terugvorderingsbesluit). Ook heeft verweerder met het primaire besluit van dezelfde datum een boete opgelegd. Eiseres had namelijk niet zelf gemeld, dat zij inkomsten uit werk had en daarmee voldeed eiseres volgens verweerder niet aan haar plicht om wijzigingen in haar situatie door te geven (de inlichtingenverplichting).De boete bedroeg € 1.494,17. Met het bestreden besluit heeft verweerder dit gehandhaafd.
2. Eiseres is het niet eens met de boete. Zij is daarom in beroep gegaan.
3. Eiseres betoogt dat zij met haar bezwaarschrift niet alleen bezwaar maakte tegen het primaire besluit, maar ook tegen het terugvorderingsbesluit. Eiseres heeft in dit verband verwezen naar artikel 4:125 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb). Volgens eiseres volgt hieruit dat een bezwaar tegen een boete mede gericht is tegen het terugvorderingsbesluit.
4. De rechtbank volgt eiseres niet in haar standpunt. In artikel 4:125 van de Awb staat dat het bezwaar tegen een beschikking waarbij de verplichting tot betaling van een geldsom is vastgesteld, ook mede gericht is tegen beschikkingen over de verrekening van de boete, uitstel van betaling van de boete, vaststelling van de rente van de boete of kwijtschelding van de boete. Er volgt uit dit artikel dus niet dat het bezwaar tegen een boete mede gericht is tegen het terugvorderingsbesluit. Ook uit de tekst van het bezwaarschrift is niet op te maken dat eiseres heeft beoogd om ook bezwaar te maken tegen het terugvorderingsbesluit. Eiseres heeft in het bezwaarschrift geschreven dat ze het niet eens is met de boete, dat ze de boete niet kan betalen en ze verzoekt om de boete ongedaan te maken. Zij heeft niet verzocht om het ongedaan maken van het terugvorderingsbesluit. Wel heeft zij gevraagd om een betalingsregeling voor de te veel ontvangen uitkering, maar daaruit blijkt niet dat zij het niet eens is met de terugvordering. Van belang voor de beoordeling van de boete is wel de mededeling van eiseres in het bezwaarschrift dat zij het formulier inkomens- en vermogensonderzoek niet op tijd heeft kunnen sturen omdat zij de loonstroken van de werkgever nog niet had ontvangen.
Motivering bestreden besluit
5. Eiseres betoogt dat het bestreden besluit onvoldoende is gemotiveerd en onzorgvuldig is voorbereid. Eiseres was te laat met het aanleveren van het formulier ‘Inkomens- en vermogensonderzoek’ (het formulier). Op dat moment was aan eiseres met het primaire besluit al een boete opgelegd. Verweerder heeft toen aan eiseres geadviseerd om in bezwaar te gaan tegen het boetebesluit en bij het bezwaarschrift het formulier te voegen. Eiseres heeft echter in het bestreden besluit niet terug kunnen lezen welke invloed het formulier had op het besluit.
6. In de brief van 20 juni 2019 staat uitgelegd dat verweerder op basis van het formulier de draagkracht van eiseres per maand kan vaststellen. Als uit het formulier was gebleken dat eiseres niet genoeg draagkracht had om de boete te betalen, had de boete verlaagd kunnen worden.Uit het bestreden besluit volgt echter dat eiseres wel voldoende draagkracht heeft om te boete betalen. De rechtbank volgt eiseres daarom niet in haar stelling dat het bestreden besluit onzorgvuldig is voorbereid of gemotiveerd.
7. Voor zover eiseres betoogt dat verweerder haar ook had moeten adviseren bezwaar te maken tegen het terugvorderingsbesluit, volgt de rechtbank haar niet. Juridisch advies geven valt niet binnen het takenpakket van verweerder, maar binnen dat van een gemachtigde.
Het opleggen van de boete
8. Eiseres voert aan dat de boete nog niet opgelegd had kunnen worden, omdat de hoogte van de terugvordering nog niet in rechte vast stond.
9. Deze beroepsgrond slaagt niet. Uit rechtspraak van de hogerberoepsrechter volgt dat een besluit tot boeteoplegging ook zonder een in rechte onaantastbaar besluit tot intrekking en terugvordering kan worden genomen.
10. Eiseres beaamt dat zij geen inlichtingen heeft verstrekt, maar vindt dat dat haar niet verweten kan worden. Om die reden had er daarom geen boete opgelegd moeten worden. Eiseres wist namelijk niet dat zij de gegevens moest verstrekken. Zij dacht dat dat deze gegevens al beschikbaar waren voor verweerder, aangezien de gegevensuitwisseling tussen overheidsinstanties de laatste jaren is toegenomen. Daarnaast wijst eiseres erop dat in artikel 80 van de WAO staat dat de inlichtingenverplichting niet geldt voor gegevens waar verweerder zelf toegang toe kan verkrijgen. Verweerder had via Suwinet hier toegang toe kunnen krijgen. Er gold dus geen inlichtingenverplichting voor haar inkomstengegevens.
11. Naar het oordeel van de rechtbank kan eiseres wel een verwijt worden gemaakt. Eiseres had moeten begrijpen dat zij haar gewijzigde inkomstensituatie aan verweerder had moeten doorgeven. In brieven en betaalspecificaties van het verweerder staat ook dat zij wijzigingen in haar situatie of in haar inkomen moet doorgeven. Het is de verantwoordelijkheid van eiseres om deze informatie zorgvuldig door te nemen. Het is niet relevant dat verweerder eerder op de hoogte had kunnen zijn van de inkomsten uit arbeid door raadpleging van Suwinet. Er bestond voor verweerder geen reden om spontaan Suwinet te raadplegen, omdat verweerder niet op de hoogte was dat eiseres inkomsten uit arbeid ontving.Eiseres heeft de inlichtingenverplichting dus wél geschonden. Als de inlichtingenverplichting geschonden, is verweerder verplicht om een boete op te leggen.De boete is daarom terecht opgelegd.
12. Eiseres betoogt verder dat zij het niet eens is met de manier waarop de boete berekend is. Zij vindt de boete te hoog.
13. De berekening van de boete is uitgewerkt in het Boetebesluit socialezekerheidswetten. Verweerder stemt de boete af op de mate van verwijtbaarheid. Bij opzet is de boete het hoogst, bij sterk verminderde verwijtbaarheid het laagst. Indien er sprake is van verwijtbaarheid zonder opzet of grove schuld, legt verweerder een boete op van 50% van het benadelingsbedrag.
14. De rechtbank volgt het standpunt van verweerder dat er sprake is van verwijtbaarheid zonder opzet of grove schuld. Daarom is verweerder voor het berekenen van de boete op basis van het staande beleid uitgegaan van 50% van het benadelingsbedrag. Het is echter de vraag of een boete met die omvang in deze zaak op zijn plaats is. Het is niet zo dat op basis van beleid het een automatisme is dat altijd een boete van 50% passend is bij verwijtbaarheid zonder opzet of grove schuld. Gezien het punitieve karakter zal er altijd een concrete afweging gemaakt dienen te worden en is het laatste woord aan de rechter. In deze zaak betreft het een relatief gering benadelingsbedrag over een korte periode. Er zijn geen aanwijzingen dat eiseres frauduleus heeft gehandeld. Het heeft er alle schijn van dat eiseres eerder uit onwetendheid heeft gehandeld. In het bestuursrecht gaat het niet alleen om toepassing van de formele (beleids)regels, maar speelt ook de redelijke toepassing van regels een belangrijke rol. Er zijn geen concrete aanwijzingen dat eiseres bewust het inkomen uit arbeid
niet tijdigheeft gemeld. Het was daarom redelijker geweest om eerst een waarschuwing te geven of een aanzienlijk lagere boete op te leggen.
Een dergelijke benadering sluit ook aan bij het maatschappelijke debat over de verhouding tussen burgers en de overheid. Zo vraagt de Nationale Ombudsman sinds enige tijd aandacht voor de wijze waarop de overheid omgaat met burgers die vergissingen of kleinere fouten maken. Het NRC heeft hier op 15 mei 2020 een redactioneel commentaar aan gewijd met als kop: “De burger moet zijn overheid weer herkennen”. Dit commentaar is geschreven naar aanleiding van het jaarverslag 2019 van de Nationale Ombudsman. In het slot van het redactionele commentaar staat de volgende zin:
“Vertrouw de burgers ook, aan wie je zoveel overlaat. Achtervolg ze niet meteen bij de eerste vergissing”.
Deze oproep van de Nationale Ombudsman is zeker van toepassing in deze zaak.
Nu het hier gaat om een beslissing met een sterk punitief karakter is er ruimte voor een volle rechterlijke toetsing. De rechtbank kiest er alles afwegende voor om wel te accepteren dat een beperkte boete op zijn plaats is. Een boete van 10% van het teruggevorderde bedrag wordt redelijk geacht. Afgrond komt dit neer op € 320,-
15. Eiseres stelt zich ook op het standpunt dat de boete netto teruggevorderd had moeten worden. Verweerder heeft in reactie op deze grond terecht verwezen naar artikel 29a, tweede lid van de WAO, waaruit volgt dat voor de berekening van de boete uitgegaan wordt van het bruto benadelingsbedrag. Verweerder is dus terecht van het bruto benadelingsbedrag uitgegaan.
Dringende reden om af te zien van terugvordering
16. Eiseres voert ten slotte aan dat er dringende reden zijn op grond waarvan verweerder geheel of gedeeltelijk van terugvordering van de boete moet afzien.
17. Volgens vaste rechtspraak van de hogerberoepsrechter kan er alleen afgezien worden van terugvordering wanneer er sprake is van een dringende reden. Een dringende reden doet zich voor als de terugvordering voor de verzekerde onaanvaardbaar is vanwege de financiële en/of sociale gevolgen die de terugvordering voor de verzekerde heeft. Het moet dan gaan om incidentele gevallen, waarin iets bijzonders en uitzonderlijks aan de hand is, en waarin een individuele afweging plaatsvindt van alle relevante omstandigheden.
18. Eiseres heeft niet aannemelijk gemaakt dat in haar geval iets bijzonders en uitzonderlijks aan de hand is. Er is dus geen aanleiding voor verweerder om van terugvordering af te zien.
19. Het beroep is, gelet op overweging 14, deels gegrond. Eiseres krijgt dus deels gelijk.
20. De rechtbank veroordeelt verweerder in de door eiseres gemaakte proceskosten. Deze kosten stelt de rechtbank op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 525.- (1 punt voor het indienen van het beroepschrift met een waarde per punt van € 525,- en een wegingsfactor 1). Ook bepaalt de rechtbank dat verweerder het door eiseres betaalde griffierecht vergoed.