ECLI:NL:RBAMS:2020:6782

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
7 oktober 2020
Publicatiedatum
29 december 2020
Zaaknummer
19/4793
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing herzieningsverzoek AOW-pensioen voor werkzaamheden in Suriname vóór onafhankelijkheid

In deze zaak heeft de Rechtbank Amsterdam op 7 oktober 2020 uitspraak gedaan in een geschil over de afwijzing van een herzieningsverzoek van eiseres met betrekking tot haar AOW-pensioen. Eiseres, geboren in Suriname, heeft in de periode van 1 januari 1954 tot 1993 in Suriname gewerkt, maar heeft geen AOW-pensioen opgebouwd voor de jaren dat zij in overheidsdienst was vóór de onafhankelijkheid van Suriname in 1975. De rechtbank oordeelt dat onder het begrip 'het Rijk', zoals dat in de AOW was opgenomen tot 1990, Suriname niet valt, aangezien de AOW enkel van toepassing is op het deel van het Koninkrijk dat in Europa ligt, te weten Nederland. Eiseres heeft in 1999 een aanvraag voor AOW-pensioen ingediend, die is afgewezen omdat zij niet verzekerd was voor de AOW in de relevante periode. Eiseres heeft bezwaar gemaakt tegen deze afwijzing, maar ook dit bezwaar is ongegrond verklaard. De rechtbank heeft vastgesteld dat het beroep tijdig is ingediend en heeft vervolgens de inhoudelijke beoordeling van het herzieningsverzoek uitgevoerd. De rechtbank concludeert dat er geen nieuwe feiten of omstandigheden zijn die aanleiding geven om het eerdere besluit te herzien. De rechtbank wijst erop dat de verantwoordelijkheid voor het pensioen voor de jaren dat eiseres in Suriname woonde, bij Suriname zelf ligt en niet bij Nederland. De rechtbank verklaart het beroep ongegrond en er is geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM

Bestuursrecht
zaaknummer: AMS 19/4793

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 7 oktober 2020 in de zaak tussen

[eiseres] , te [plaatsnaam] (Suriname), eiseres

(gemachtigde: [naam 1] ),
en
de raad van bestuur van de Sociale Verzekeringsbank, verweerder
(gemachtigde: [naam 1] ).

Procesverloop

Bij besluit van 13 november 2018 (het primaire besluit) heeft verweerder het verzoek van eiseres om herziening van een AOW [1] -besluit van 15 november 1999 afgewezen. [2]
Eiseres heeft tegen het primaire besluit bezwaar gemaakt.
Bij besluit van 10 mei 2019 (het bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van eiseres ongegrond verklaard.
Eiseres heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 30 september 2020 via beeldverbinding (Skype). Eiseres was aanwezig, bijgestaan door haar gemachtigde. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Overwegingen

Wat voorafging aan de procedure bij de rechtbank
1.1
Eiseres is op [geboortedatum] geboren in [plaatsnaam] . Eiseres heeft vanaf 1 januari 1954 tot en met 1993 in Suriname als [functie] bij de [werkgever] gewerkt. Suriname maakte tot de onafhankelijkheid op 25 november 1975 deel uit van het Koninkrijk der Nederlanden.
1.2
Eiseres heeft tot 25 november 1975 de Nederlandse nationaliteit gehad. Op 18 januari 2005 heeft eiseres opnieuw de Nederlandse nationaliteit verkregen.
1.3
Op 6 juni 1999 heeft eiseres de pensioengerechtigde leeftijd bereikt. Eiseres heeft om een AOW-pensioen verzocht. Bij besluit van 15 november 1999 heeft verweerder bepaald dat eiseres geen AOW-pensioen krijgt, omdat ze niet voor de AOW verzekerd is geweest tussen 1 januari 1957 en het bereiken van de pensioengerechtigde leeftijd.
1.4
Met ingang van 1 januari 2005 heeft eiseres alsnog een AOW-pensioen gekregen.
2.1
Bij brief van 2 november 2005 heeft eiseres verzocht om uitkering van opgebouwde AOW-aanspraken over de periode 1954-1975, omdat zij in die periode als [functie] in dienst was van het [naam 2] .
2.2
Bij besluit van 14 december 2005 heeft verweerder het verzoek van eiseres van 2 november 2005 afgewezen.
3.1
Verweerder heeft op 21 september 2018 een brief van eiseres, gedateerd op 30 augustus 2018, ontvangen. Deze brief was aanvankelijk binnengekomen bij het gerechtshof Den Haag. Het gerechtshof heeft de brief doorgezonden naar verweerder. In deze brief verzoekt eiseres om herziening van de beslissing van 15 november 1999. Eiseres verzoekt om het ‘pensioengat’ te vullen dat zij heeft als oud- [functie] in [omschrijving] voorafgaand aan de Surinaamse onafhankelijkheid in 1975.
3.2
In het primaire besluit heeft verweerder het verzoek afgewezen. De beslissing van 15 november 1999 wordt niet herzien. Verweerder heeft dit standpunt gehandhaafd in het bestreden besluit. Volgens verweerder heeft eiseres geen nieuwe feiten of omstandigheden aangevoerd die aanleiding bieden om terug te komen op het besluit van 19 november 2015.
Standpunt van eiseres
4. Eiseres vindt het onfatsoenlijk dat verweerder het besluit van 15 september 1999 niet heeft herzien. Eiseres vindt dat zij recht op AOW-pensioen heeft opgebouwd in de periode van 1 januari 1957 tot 25 november 1975. In die periode maakte Suriname deel uit van het Koninkrijk der Nederlanden en heeft eiseres als [functie] in [werkgever] gewerkt en premies afgedragen. Eiseres wijst erop dat veel voormalig [functie] die in de koloniale tijd in [functie] hebben gewerkt, nalatig zijn behandeld wat betreft hun pensioenrechten. Eiseres is inmiddels op hoge leeftijd en verkeert in financieel moeilijke omstandigheden.
Beoordeling door de rechtbank
Is het beroep tijdig ingediend?
5.1
Voordat de rechtbank de zaak inhoudelijk kan beoordelen, moet de rechtbank eerst nagaan of het beroep tijdig is ingediend. Op grond van de wet geldt een termijn van zes weken na de dag dat een besluit bekend is gemaakt om beroep tegen dat besluit in te dienen. [3]
5.2
In het algemeen wordt een besluit bekend gemaakt door verzending van het besluit aan de belanghebbende. [4] In dit geval is het bestreden besluit gedateerd op 10 mei 2019. In het verweerschrift heeft verweerder te kennen gegeven dat geen verzendadministratie wordt bijgehouden van besluiten. Om die reden kan niet worden vastgesteld dat het bestreden besluit daadwerkelijk op of omstreeks 10 mei 2019 is verzonden. Eiseres heeft in haar brief, ontvangen op 8 oktober 2019, gesteld dat zij het bestreden besluit pas op 1 augustus 2019 heeft ontvangen. Het dossier beidt geen aanleiding om de stelling van eiseres voor onjuist te houden. Gelet hierop gaat de rechtbank ervan uit dat het bestreden besluit pas op 1 augustus 2019 door verzending aan eiseres bekend is gemaakt. Het beroepschrift is ontvangen op 11 september 2019. Dit is binnen zes weken gerekend vanaf 1 augustus 2019. Het beroep is dus tijdig ingediend, waardoor de rechtbank het beroep inhoudelijk zal behandelen.
Het verzoek om herziening
Nieuwe feiten en omstandigheden aangevoerd?
6.1
In het besluit van 15 november 1999 is de aanvraag van eiseres om een AOW-pensioen afgewezen. Met haar brief van 30 augustus 2018, ontvangen op 21 september 2018, heeft eiseres verzocht om terug te komen op die afwijzing.
6.2
Verweerder heeft in deze zaak toepassing gegeven aan artikel 4:6, tweede lid, van de Awb. [5] Dit betekent dat de bestuursrechter aan de hand van de aangevoerde beroepsgronden toetst of verweerder zich terecht, zorgvuldig voorbereid en deugdelijk gemotiveerd op het standpunt heeft gesteld dat er geen nieuw gebleken feiten of veranderde omstandigheden zijn. Als de bestuursrechter tot het oordeel komt dat verweerder zich terecht op het standpunt heeft gesteld dat er geen nieuw gebleken feiten of veranderde omstandigheden zijn, dan kan dat de afwijzing van het verzoek om terug te komen van een besluit in beginsel dragen.
De bestuursrechter kan niettemin aan de hand van de beroepsgronden tot het oordeel komen dat het bestreden besluit evident onredelijk is. Als verweerder op dit punt beleid voert, toetst de bestuursrechter in de eerste plaats of verweerder een juiste toepassing heeft gegeven aan zijn beleid. [6]
6.3
De rechtbank is van oordeel dat verweerder zich terecht op het standpunt heeft gesteld dat niet is gebleken van nieuw gebleken feiten of veranderde omstandigheden die tot een herziening van het eerdere besluit zouden moeten leiden.
6.4
In hetgeen door eiseres is aangevoerd ziet de rechtbank geen aanleiding voor het oordeel dat het bestreden besluit evident onredelijk is. Op grond van beleidsregel SB1076 acht verweerder het evident onredelijk om zonder terugwerkende kracht terug te komen van een rechtens onaantastbaar besluit indien dit besluit onmiskenbaar onjuist is. In dit geval heeft verweerder geen aanleiding gezien het besluit van 15 november 1999 onmiskenbaar onjuist te achten. In hetgeen eiseres heeft aangevoerd ziet de rechtbank ook geen aanleiding om aan te nemen dat het besluit van 15 november 1999 onmiskenbaar onjuist is. Dit betekent dat verweerder een juiste toepassing heeft gegeven aan zijn beleid.
Waarom geen recht op AOW voor werkzaamheden in de periode 1957-1975?
7.1
In de voorgaande overwegingen is de rechtbank – samengevat – tot het oordeel gekomen dat verweerder het herzieningsverzoek van eiseres terecht heeft afgewezen onder verwijzing naar het eerdere besluit van 15 november 1999, omdat eiseres geen nieuwe feiten en omstandigheden heeft aangevoerd die tot een ander oordeel leiden.
7.2
De rechtbank begrijpt dat met voornoemde oordeel nog geen inhoudelijk antwoord wordt gegeven op de vraag van eiseres waarom zij geen recht heeft op AOW-pensioen, ondanks dat zij in de periode 1957-1975 in Suriname in [functie] heeft gewerkt. Ter informatie voor eiseres zal de rechtbank hieronder uitleggen waarom dat zo is.
7.3
Voor het begrip ‘verzekerde’ in de AOW is niet de nationaliteit van belang, maar het ingezetenschap.
Tot 1 januari 1990 was in artikel 2 van de AOW opgenomen dat ‘ingezetene’ in de zin van de AOW degene is die in het Rijk woont.
Artikel 6, eerste lid, aanhef en sub b, van de AOW bepaalde tot 1 januari 1990 dat verzekerd overeenkomstig de bepalingen van de AOW degene is ‘die de leeftijd van 15 jaar, doch nog niet die van 65 jaar heeft bereikt, indien hij geen ingezetene is, doch terzake van binnen het Rijk in dienstbetrekking verrichte arbeid aan de loonbelasting is onderworpen.’
Vanaf 1 januari 1990 zijn in alle artikelen van de AOW, waaronder de twee voornoemde, de woorden ‘het Rijk’ vervangen door ‘Nederland’.
7.4
Uit vaste rechtspraak van de hoogste bestuursrechter in pensioenzaken, de Centrale Raad van Beroep (CRvB) [7] , blijkt dat onder het begrip ‘het Rijk’, zoals dat in de AOW was opgenomen tot 1990, niet mede moet worden begrepen Suriname voordat dit land in 1975 onafhankelijk werd. De AOW is namelijk geen Rijkswet en is slechts van toepassing op het deel van het Koninkrijk dat gelegen is in Europa, te weten Nederland. Bij de uitleg van de AOW moet onder het begrip ‘het Rijk’ dus worden verstaan ‘het Rijk in Europa’. [8]
7.5
Nu vaststaat dat eiseres in de jaren 1957 tot 1975 niet in Nederland heeft gewoond en zij in die periode evenmin in Nederland aan de loonbelasting onderworpen arbeid verrichtte, heeft verweerder eiseres terecht voor deze jaren niet verzekerd geacht.
7.6
De rechtbank verwijst verder, wat betreft de verhouding en taakverdeling tussen Nederland en Suriname, naar onder meer de uitspraak van de CRvB van 1 april 2016. Daarin is – onder verwijzing naar parlementaire behandeling van de positie van ingezetenen van Suriname voorafgaand aan de onafhankelijkheid van dit land – overwogen dat de staatkundige relatie tussen Nederland en Suriname tot gevolg heeft gehad dat Suriname steeds verantwoordelijk is geweest voor zijn eigen socialezekerheidsstelsel. [9] De Nederlandse overheid is daarom voor de jaren dat personen in Suriname hebben gewoond niet verantwoordelijk voor het pensioen. Ook de toenmalige Staatssecretaris van Sociale Zaken en Werkgelegenheid heeft in haar brief van 5 oktober 2017 in reactie op vragen uit de Tweede Kamer geantwoord geen mogelijkheid te zien voor een speciale regeling voor de niet volledige AOW-opbouw van Nederlandse (voormalig) ingezetenen van Surinaamse herkomst. [10]
7.7
Voor zover eiseres betoogt dat Nederland op grond van fatsoen verplicht is een oudedagsvoorziening in het leven te roepen voor haar voormalige onderdanen in Suriname, verwijst de rechtbank naar artikel 11 van de Wet algemene bepalingen. Daarin is bepaald dat de rechter zich dient te onthouden van een oordeel over de innerlijke waarde of de billijkheid van de wet.
Conclusie
8. Het beroep is ongegrond. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. F.P. Lauwaars, rechter, in aanwezigheid van mr. A.G. Sijbrands, griffier
.De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 7 oktober 2020.
griffier
rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Centrale Raad van Beroep. Als hoger beroep is ingesteld, kan bij de voorzieningenrechter van de hogerberoepsrechter worden verzocht om het treffen van een voorlopige voorziening.

Voetnoten

1.AOW: Algemene Ouderdomswet.
2.In het primaire en in het bestreden besluit wordt abusievelijk gesproken van ‘15 september 1999’.
3.Zie artikel 6:7 en 6:8, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb).
4.Zie artikel 3:41, eerste lid, van de Awb.
5.Met toepassing van dat artikel kan een bestuursorgaan aan aanvraag afwijzen onder verwijzing naar de eerder afwijzende beschikking.
6.Zie de uitspraak van de CRvB van 7 maart 2018, ECLI:NL:CRVB:2018:791.
7.Zie bijvoorbeeld de uitspraak van de CRvB van 1 april 2016, ECLI:NL:CRVB:2016:1225.
8.Zie bijvoorbeeld de uitspraak van de CRvB van 17 juli 2008, ECLI:NL:CRVB:2008:BD8827
9.Uitspraak van de CRvB van 1 april 2016, ECLI:NL:CRVB:2016:1225.
10.Kenmerk [nummer]