ECLI:NL:RBAMS:2021:557

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
9 februari 2021
Publicatiedatum
17 februari 2021
Zaaknummer
AWB - 19 _ 4950
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Laattijdige Wajong-aanvraag en de gevolgen van uitzonderlijke omstandigheden op arbeidsongeschiktheid

In deze zaak heeft de Rechtbank Amsterdam op 9 februari 2021 uitspraak gedaan over een laattijdige aanvraag voor een Wajong-uitkering door eiseres, die in haar jeugd in zeer uitzonderlijke en destructieve omstandigheden verkeerde. Eiseres, vertegenwoordigd door haar gemachtigde mr. M.A. van Hoof, had eerder een Wajong-uitkering aangevraagd, maar deze was afgewezen. De Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen, vertegenwoordigd door mr. E. Kok, had het bezwaar van eiseres ongegrond verklaard. De rechtbank heeft de zaak behandeld na een zitting op 22 oktober 2020, waar eiseres en haar zus aanwezig waren, maar verweerder niet. De rechtbank heeft het onderzoek geschorst om verweerder de gelegenheid te geven vragen te beantwoorden.

De rechtbank overweegt dat eiseres, die opgroeide onder zeer moeilijke omstandigheden, niet kan worden tegengeworpen dat zij geen medische stukken uit haar 18e levensjaar heeft kunnen overleggen. De rechtbank stelt vast dat de omstandigheden waarin eiseres opgroeide, waaronder psychisch en fysiek misbruik door haar stiefvader, een significante invloed hebben gehad op haar huidige psychische toestand. De rechtbank concludeert dat de afwijzing van de Wajong-aanvraag onvoldoende deugdelijk is gemotiveerd, vooral gezien het feit dat de stiefvader eiseres en haar gezin jarenlang heeft geïsoleerd van de maatschappij en hulpverlening.

De rechtbank vernietigt het bestreden besluit en draagt verweerder op om binnen zes weken een nieuw besluit te nemen, waarbij het betaalde griffierecht van € 47,- aan eiseres moet worden vergoed. Tevens veroordeelt de rechtbank verweerder in de proceskosten van eiseres, vastgesteld op € 2.136,-. De uitspraak is openbaar gedaan en partijen zijn op de hoogte gesteld van hun recht om binnen zes weken hoger beroep in te stellen bij de Centrale Raad van Beroep.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM

Bestuursrecht
zaaknummer: AMS 19/4950

uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[naam 1] , te Amsterdam, eiseres

(gemachtigde: mr. M.A. van Hoof),
en
de raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen,verweerder
(gemachtigde: mr. E. Kok).

Procesverloop

Bij besluit van 14 mei 2019 (het primaire besluit) heeft verweerder de aanvraag van eiseres om een uitkering op grond van de Wet arbeidsongeschiktheidsvoorziening jonggehandicapten 2015 (Wet Wajong) afgewezen.
Eiseres heeft tegen het primaire besluit bezwaar gemaakt.
Bij besluit van 9 september 2019 (het bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van eiseres ongegrond verklaard onder wijziging van de motivering.
Eiseres heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 22 oktober 2020. Eiseres was daarbij aanwezig, bijgestaan door haar gemachtigde. Verweerder is niet verschenen. Verder was ter zitting aanwezig [naam 2] , de zus van eiseres.
De rechtbank heeft het onderzoek ter zitting geschorst teneinde verweerder in de gelegenheid te stellen nadere vragen van de rechtbank te beantwoorden. Verweerder heeft deze vragen beantwoord. Eiseres heeft daarop een reactie uitgebracht. De rechtbank heeft vervolgens het onderzoek gesloten.

Overwegingen

1. In deze zaak gaat het om de vraag of eiseres in aanmerking komt voor een Wajong-uitkering vanwege arbeidsbeperkingen als gevolg van psychische klachten die voortvloeien uit de omstandigheden waarin eiseres is opgegroeid.
Wat voorafging aan de procedure bij de rechtbank
2.1
Eiseres heeft op 24 maart 2009 een Wajong-uitkering aangevraagd. Bij besluit van 24 juli 2009 is deze aanvraag afgewezen.
2.2
Op 8 maart 2019 heeft eiseres opnieuw een Wajong-uitkering aangevraagd. Om de aanvraag te beoordelen heeft verweerder een verzekeringsarts onderzoek laten verrichten. Volgens de verzekeringsarts is er onvoldoende medische informatie beschikbaar om de belastbaarheid van eiseres ten tijde van haar 18e verjaardag ( [datum 1] 1982) vast te stellen.
2.3
Bij het primaire besluit heeft verweerder de aanvraag van eiseres afgewezen. Verweerder baseert zich daarbij op de conclusie van de verzekeringsarts.
2.4
Eiseres heeft bezwaar gemaakt tegen het primaire besluit. Naar aanleiding van het bezwaar heeft verweerder opnieuw medisch advies laten uitbrengen. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft geconcludeerd dat er geen medische argumenten zijn om af te wijken van het primaire medische oordeel. Onder meer wordt door de verzekeringsarts bezwaar en beroep overwogen:
‘Duidelijk is dat betrokkene te maken heeft gehad met zeer moeilijke en belastende omstandigheden. De afwijzing van de Wajong moet, hoe lastig dat ook is, niet gezien worden als een ontkenning of bagatellisering van die omstandigheden. Bij de beoordeling gaat het om de vaststelling van de objectiveerbare beperkingen, en spelen ook juridische argumenten een rol, hoe hard dat ook overkomt.’
2.5
Bij het bestreden besluit heeft verweerder het bezwaar van eiseres ongegrond verklaard. Verweerder heeft daarbij de motivering van zijn standpunt als volgt gewijzigd. Volgens verweerder moet de aanvraag van eiseres worden beschouwd als een verzoek om terug te komen van het eerdere afwijzende besluit van 24 juli 2009. Verweerder ziet geen aanleiding om op dat besluit terug te komen, omdat eiseres geen nieuwe of andere informatie heeft overgelegd dan verweerder al voorhanden had.
2.6
Gelet op de gewijzigde rechtspraak [1] over het Wajong-regime heeft verweerder op 26 augustus 2020 desgevraagd aan de rechtbank te kennen gegeven dat de aanvraag van eiseres van 8 maart 2019 niet langer als herhaalde aanvraag, maar als een nieuwe (laattijdige) aanvraag wordt aangemerkt. Om die reden moet de aanvraag worden getoetst aan de bepalingen van de inmiddels vervallen Algemene Arbeidsongeschiktheidswet (AAW).
Volgens verweerder is eiseres vanaf [datum 1] 1982 niet arbeidsongeschikt in de zin van de AAW, omdat er onvoldoende medische gegevens beschikbaar zijn om haar belastbaarheid in de vorm van een functionele mogelijkhedenlijst in 1982 vast te stellen.
Beoordelingskader
3.1
Volgens vaste rechtspraak moet in een geval als dit – waarin de betrokkene voor [datum 2] 1980 is geboren en de aanvraag is ingediend na 1 januari 2010 – de beoordeling van de arbeidsongeschiktheid plaatsvinden aan de hand van het bepaalde in de destijds geldende AAW. [2]
3.2
Op grond van artikel 5, eerste lid, van de AAW, zoals deze bepaling destijds luidde, is arbeidsongeschikt, geheel of gedeeltelijk, degene die ten gevolge van ziekte of gebreken geheel of gedeeltelijk buiten staat is om met arbeid, die voor zijn krachten en bekwaamheden is berekend en die met het oog op zijn opleiding en vroeger beroep hem in billijkheid kan worden opgedragen, ter plaatse waar hij arbeid verricht of het laatst heeft verricht of op een naburige soortgelijke plaats, te verdienen, hetgeen lichamelijk en geestelijk gezonde personen, van dezelfde soort en soortgelijke opleiding, op zodanige plaats met arbeid gewoonlijk verdienen.
3.3
Op grond van artikel 6, eerste lid, aanhef en onder b, van de AAW heeft recht op toekenning van een arbeidsongeschiktheidsuitkering de verzekerde, die op de dag, waarop hij 17 jaar wordt, arbeidsongeschikt is, zodra hij onafgebroken 52 weken arbeidsongeschikt is geweest, indien hij na afloop van deze periode nog arbeidsongeschikt is.
3.4
De vraag die in dit geding beantwoord moet worden is of eiseres vanaf [datum 3] 1981, de dag waarop zij 17 is geworden, 52 weken, en dus tot [datum 1] 1982, onafgebroken arbeidsongeschikt is geweest. Volgens vaste rechtspraak rust de bewijslast in dat geval op de aanvrager, omdat het medisch beeld met het verstrijken van de tijd steeds moeilijker is vast te stellen. [3] Hieruit volgt dat het eiseres is om met medisch objectiveerbare stukken aannemelijk te maken dat zij vanaf [datum 1] 1982 duurzaam geen arbeidsvermogen heeft.
Standpunt van eiseres
4. Eiseres vindt dat haar belastbaarheid rond haar 17e/18e levensjaar wel kan worden ingeschat. Eiseres verwijst daarbij naar medische informatie uit 1990, 2009, 2012 en 2014, waaruit – samengevat – kan worden afgeleid dat eiseres rond haar 17e/18e levensjaar niet in staat was om binnen de gevestigde maatschappij te functioneren vanwege de extreme en destructieve leefomstandigheden waarin zij, buiten haar toedoen, vanaf haar 11e jaar aanhoudend en ook rond haar 17e en 18e levensjaar verkeerde.
Daarnaast doet eiseres een beroep op het gelijkheidsbeginsel. Aan haar zus is namelijk wel een Wajong-uitkering toegekend en de situatie van de zus van eiseres is identiek aan die van eiseres. Verweerder heeft onvoldoende deugdelijk gemotiveerd waarom geen sprake is van gelijke gevallen.
Eiseres heeft verklaard dat zij ten tijde van de eerdere aanvraag, onder meer uit angst, niet in staat was om volledige openheid te geven over haar verleden.
Standpunt van verweerder
5. Verweerder stelt zich op het standpunt dat onvoldoende concrete medische gegevens beschikbaar zijn om de belastbaarheid van eiseres in 1982 in de vorm van een functionele mogelijkhedenlijst vast te stellen. Eiseres kan daarom geen aanspraak maken op een AAW-uitkering. De medische stukken die namens eiseres bij de brief van 7 oktober 2020 zijn overgelegd, geven geen aanleiding dit standpunt te herzien. Het vaststellen van arbeidsongeschiktheid is wettelijk geregeld en biedt geen ruimte om op basis van een hardheidsclausule voor eiseres een uitzondering te maken.
Voor zover eiseres een beroep heeft gedaan op het gelijkheidsbeginsel, merkt verweerder op dat een arbeidsongeschiktheidsbeoordeling op het individu is toegesneden en dat de resultaten van zo’n onderzoek als regel geen betekenis hebben voor een ander. In de bestreden beslissing is duidelijk en inzichtelijk gemotiveerd waarom eiseres geen recht heeft op een uitkering en is van een rechtens vergelijkbare situatie geen sprake.
Beoordeling door de rechtbank
6. De rechtbank volgt verweerder niet in zijn standpunt en overweegt daartoe het volgende.
7.1
Ten eerste stelt de rechtbank vast dat verweerder niet betwist dat eiseres is opgegroeid in zeer moeilijke en voor haar belastende omstandigheden. Uit het levensverhaal van eiseres blijkt onomwonden dat eiseres, evenals haar zus en broer, door toedoen van de stiefvader geïsoleerd werd gehouden van de rest van de maatschappij, waarbij zij onder meer niet naar school mocht, weg werd gehouden van elke vorm van hulpverlening en zowel psychisch, als fysiek, waaronder seksueel, door haar stiefvader langdurig en ernstig werd mishandeld. Dit wordt tevens onderschreven door de medische informatie uit 1990, 2009, 2012 en 2014. Hieruit blijkt het volgende (onderstreping door de rechtbank):
- Informatie van huisarts [naam 3] van 11 februari 1990 (overgelegd bij brief van 7 oktober 2020):
‘N.a.v. uw verzoek om inlichtingen betreffende mevr. [naam 1] (…) deel ik U mede, dat zij op mij ook een depressieve indruk maakt. Uit gesprekken met haar en haar situatie enigszins kennende lijkt een mogelijke verklaring hiervoor gelegen in haar
opvoeding die tegen deze huidige maatschappij gericht is.
Slechts in de subcultuur waarin zij is opgegroeid lijkt zij te kunnen functioneren. De confrontatie van haar opvoeders in het verleden met de psychiatrie en de teleurstelling over de opvang van haar broer door de psychiatrische instanties verklaren haar afkeer en in haar ogen terechte afwijzing van een psychiatrische expertise.
Het voorafgaande moge U duidelijk maken dat ik haar dan ook
volledig arbeidsongeschikt acht met oog op de normen die deze maatschappij aan haar stelt in het arbeidsproces; een gedwongen poging haar hierin deel te laten nemen zal m.i. tot een psychische decompensatie leiden.’
- Informatie huisarts van 16 april 2009 (opgenomen in het rapport van de verzekeringsarts van 23 juli 2009):
‘Ik ken het gezin vanaf ongeveer 1976.
Moeder en haar vriend hadden beiden een psychiatrisch verleden en wilden zich afkeren van de maatschappij om in een eigen gecreëerde subcultuur geen last meer te hebben van de eisen van de gevestigde maatschappij. De kinderen moesten hierin mee. De vader heb ik nooit gekend.
Door deze opvoeding hebben zij nooit goed kunnen functioneren binnen in het ‘normale’ leven. Beide andere kinderen zijn hetzij door erfelijke belasting, hetzij door deze opvoeding psychisch gedecompenseerd. Betrokkene is mogelijk deze dans ontsprongen door de bepalende invloed van de partner van haar moeder met wie zij zo rond deze leeftijd (17-18 jaar) is gaan samenwonen en met wie zij later twee kinderen kreeg. Op de leeftijd van 17-18 jaar leefde zij ver van deze wereld in haar eigen droomwereld en was absoluut geestelijk en lichamelijk niet in staat om ‘normaal’ te functioneren.
Ik acht haar psychisch momenteel ook niet in staat om langdurend in onze maatschappij te functioneren gezien de eisen die het aan haar stelt. Ik heb nog slechts aantekeningen vanaf 1994.’
- Informatie van drs. [naam 4] , GZ-psycholoog van 16 februari 2012 (overgelegd bij brief van 7 oktober 2020):
‘Ze vertelt dat zij de relatie met haar 14 jaar oudere partner wil verbreken. Zij is sinds haar 12e bij hem en heeft met hem een zoon en dochter (16 en 14 jaar oud). Zij durft de stap niet te nemen en de angst betreffen mogelijk (zelf)destructieve acties van haar partner, maar ook de angst om alleen verder te gaan.
Binnen de relatie waren haar moeder (enkele jaren) en haar zus (ruim 15 jaar) medeminnaressen. De autonomie van patiënte lijkt gebrekkig en zij lijkt te worden gemanipuleerd.’
- Informatie van [naam 5] , AIOS huisartsgeneeskunde, mede namens [naam 6] , huisarts, van 26 augustus 2014 (overgelegd bij brief van 7 oktober 2020):
‘2011 weg gegaan bij de vader van haar kinderen (…). Heeft dit als bevrijding ervaren, maar merkt zich niet verder te kunnen ontwikkelen. (…)
In relatie met de vader van haar kinderen werd ze onderdrukt, verbaal en fysiek mishandeld. (…).’
7.2
Het dossier, waaronder de hierboven geciteerde medische informatie, geeft een consistent beeld van de uiterst uitzonderlijke en destructieve omstandigheden waarin eiseres vanaf haar 11e jaar heeft verkeerd. Hoewel voornoemde documenten weliswaar van na 1982 dateren, hebben deze naar het oordeel van de rechtbank wel degelijk betekenis voor de beoordeling van de arbeidsongeschiktheid van eiseres op de peildata. In deze documenten wordt namelijk een duidelijk verband gelegd met de ontwrichtende invloed die de stiefvader op het gezin heeft gehad vanaf de 11-jarige leeftijd van eiseres. Onder deze specifieke omstandigheden vindt de rechtbank het niet redelijk om aan eiseres tegen te werpen dat onvoldoende concrete medische gegevens beschikbaar zijn om haar belastbaarheid op de peildata vast te stellen. Verweerder miskent daarmee dat in dit geval het ontbreken van die gegevens direct verband houdt met de extreme leefomstandigheden waarin eiseres buiten haar toedoen verkeerde, waarbij de stiefvader eiseres en de overige gezinsleden jarenlang heeft gedwongen in een van de samenleving geïsoleerde positie te leven en waarbij elke vorm van hulpverlening werd afgehouden. Naar het oordeel van de rechtbank is voldoende aannemelijk geworden dat eiseres in zodanige uitzonderlijke omstandigheden verkeerde, waarin zij onder meer – mede door indoctrinatie – werd weggehouden bij elke vorm van hulpverlening, dat het niet redelijk is om eiseres tegen te werpen dat zij niet over medisch objectiveerbare informatie beschikt die ziet op de periode ten tijde van de peildata. Om die reden is het bestreden besluit naar het oordeel van de rechtbank onvoldoende deugdelijk gemotiveerd.
8.1
Ten tweede overweegt de rechtbank dat in het verzekeringsgeneeskundig onderzoek dat is verricht door de verzekeringsarts bezwaar en beroep als diagnose is gesteld dat bij eiseres sprake is van een chronische depressieve stoornis (matige ernst), angststoornis/PTSS en een ontwijkende persoonlijkheidsstoornis. Uit de medische rapporten en de overige medische stukken in het dossier kan de rechtbank niet anders afleiden dan dat deze psychische klachten zich door toedoen van de stiefvader en de door hem veroorzaakte destructieve omstandigheden waarin eiseres vanaf haar 11e jaar is opgegroeid, bij eiseres hebben gemanifesteerd, dan wel zijn verhevigd. Met andere woorden, op basis van de medische stukken in het dossier bestaat geen aanleiding om een andere bron van de klachten aan te wijzen dan uitzonderlijke en destructieve gezinssituatie.
8.2
Eiseres doet een beroep op het gelijkheidsbeginsel. Op de zitting heeft de zus van eiseres verklaard dat zij in haar jeugd in exact dezelfde situatie verkeerde als eiseres. Als gezinsleden waren zij 24 uur per dag onder invloed van de stiefvader en werden zij fysiek, waaronder seksueel, en psychisch misbruikt. Ook zij (de zus) is hierdoor psychisch gedecompenseerd. De zus van eiseres heeft anders dan eiseres wel een Wajong-uitkering gekregen.
8.3
Gelet op deze omstandigheden had het op de weg van verweerder gelegen om in dit uitzonderlijke geval ook van de Wajong-aanvraag en toekenning van de uitkering aan de zus kennis te nemen en dit bij de beoordeling te betrekken. De stelling van verweerder dat een arbeidsongeschiktheidsbeoordeling op het individu is toegesneden en dat de resultaten van zo’n onderzoek als regel geen betekenis hebben voor een ander, vormt in dit
specifiekegeval geen toereikende motivering waarom eiseres geen geslaagd beroep op het gelijkheidsbeginsel kan doen. De omstandigheid dat eiseres twee kinderen met de stiefvader heeft gekregen en dat de zus van eiseres zich eerder dan eiseres aan de relatie met de stiefvader heeft weten te onttrekken, is in dit geval niet relevant nu die omstandigheden zich geruime tijd na 1982 hebben voorgedaan. Naar het oordeel van de rechtbank is verweerders standpunt – door alleen te verwijzen naar het algemene uitgangspunt dat een arbeidsongeschiktheidsbeoordeling op het individu is toegesneden – ook op dit punt, gelet op de uitzonderlijke omstandigheden van dit geval, onvoldoende deugdelijk gemotiveerd.
Conclusie
9. Het beroep is gegrond en de rechtbank vernietigt het bestreden besluit. Verweerder zal een nieuw besluit moeten nemen met inachtneming van deze uitspraak. De rechtbank merkt op dat deze termijn pas begint nadat de termijn om hoger beroep in te stellen ongebruikt is verstreken of, indien hoger beroep wordt ingesteld, nadat op het hoger beroep is beslist.
10. Omdat de rechtbank het beroep gegrond verklaart, bepaalt de rechtbank dat verweerder aan eiseres het door haar betaalde griffierecht vergoedt.
11. De rechtbank veroordeelt verweerder in de door eiseres gemaakte proceskosten. Deze kosten stelt de rechtbank op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 2.136,- (1 punt voor het indienen van het bezwaarschrift, 1 punt voor het verschijnen ter hoorzitting, 1 punt voor het indienen van het beroepschrift, 1 punt voor het verschijnen ter zitting, met een waarde per punt van € 534,- en een wegingsfactor 1).

Beslissing

De rechtbank:
  • verklaart het beroep gegrond;
  • vernietigt het bestreden besluit;
  • draagt verweerder op binnen zes weken na het gezag van gewijsde krijgen van deze uitspraak een nieuw besluit te nemen op het bezwaar met inachtneming van deze uitspraak;
  • draagt verweerder op het betaalde griffierecht van € 47,- aan eiseres te vergoeden;
  • veroordeelt verweerder in de proceskosten van eiseres tot een bedrag van € 2.136,-.
Deze uitspraak is gedaan door mr. F.P. Lauwaars, rechter, in aanwezigheid van
mr. A.G. Sijbrands, griffier
.De beslissing is in het openbaar uitgesproken op
griffier
rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Centrale Raad van Beroep. Als hoger beroep is ingesteld, kan bij de voorzieningenrechter van de Centrale Raad van Beroep worden verzocht om het treffen van een voorlopige voorziening.

Voetnoten

1.Uitspraak van de Centrale Raad van Beroep van 9 april 2019 (ECLI:NL:CRVB:2019:1242).
2.Zie onder meer de uitspraak van de Centrale Raad van Beroep van 15 januari 2016 (ECLI:NL:CRVB:2016:150).
3.Zie de uitspraak van de Centrale Raad van Beroep van 19 juli 2018 (ECLI:NL:CRVB:2018:2192).