ECLI:NL:RBAMS:2021:905

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
8 maart 2021
Publicatiedatum
6 maart 2021
Zaaknummer
AMS - 20 _ 2666
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Toekenning studiefinanciering aan EU-burger als migrerend werknemer en de beperkingen voor economisch niet-actieve EU-burgers

In deze zaak heeft de Rechtbank Amsterdam uitspraak gedaan over de toekenning van studiefinanciering aan een Slowaakse burger die in Nederland studeert en werkt. Eiser, die sinds september 2019 in Nederland studeert en werkt als zelfstandige en in loondienst, heeft in januari 2020 studiefinanciering aangevraagd. De minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap heeft zijn aanvraag gedeeltelijk afgewezen, omdat eiser niet voldeed aan de nationaliteitseis voor de volledige studiefinanciering. Eiser heeft bezwaar gemaakt tegen deze beslissing, maar de minister heeft het bezwaar deels niet-ontvankelijk verklaard en deels ongegrond. De rechtbank heeft de zaak op 28 januari 2021 behandeld, waarbij eiser niet aanwezig was, maar de minister vertegenwoordigd was door zijn gemachtigde.

De rechtbank overweegt dat eiser als EU-burger in aanmerking kan komen voor studiefinanciering als hij als migrerend werknemer wordt aangemerkt. De minister heeft echter de studiefinanciering voor een beperkte periode toegekend, omdat eiser een oproepcontract heeft en er periodiek gecontroleerd moet worden of hij nog voldoet aan de voorwaarden voor migrerend werknemerschap. De rechtbank verwijst naar eerdere uitspraken van de Centrale Raad van Beroep (CRvB) die bevestigen dat de toekenning van studiefinanciering aan migrerend werknemers niet in strijd is met het discriminatieverbod en dat niet-economisch actieve EU-burgers pas na vijf jaar rechtmatig verblijf in Nederland recht hebben op bepaalde studiefinanciering.

Uiteindelijk oordeelt de rechtbank dat het beroep van eiser ongegrond is, en dat er geen aanleiding is voor een proceskostenveroordeling of vergoeding van het griffierecht. De uitspraak is openbaar gedaan door rechter M.F. Ferdinandusse, in aanwezigheid van gerechtsjurist E.H. Kalse-Spoon. Partijen hebben de mogelijkheid om binnen zes weken hoger beroep in te stellen bij de Centrale Raad van Beroep.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM

Bestuursrecht
zaaknummer: AMS 20/2666

uitspraak van de enkelvoudige kamer van in de zaak tussen

[eiser] , te Amsterdam, eiser

(gemachtigde: mr. G. Gabrelian),
en
de minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap,verweerder (hierna: de minister)
(gemachtigde: [naam] ).

Procesverloop

Met het besluit van 17 oktober 2019 (het primaire besluit I) heeft de minister de aanvraag van eiser om studiefinanciering afgewezen. Eiser heeft tegen het primaire besluit I bezwaar gemaakt.
Met het besluit van 4 maart 2020 (het primaire besluit II) heeft de minister de aanvraag van eiser om studiefinanciering gedeeltelijk toegekend.
Bij besluit van 1 april 2020 (het bestreden besluit) heeft de minister het bezwaar van eiser deels niet-ontvankelijk en deels ongegrond verklaard.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld. De minister heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek op de zitting heeft plaatsgevonden op 28 januari 2021. Eiser is, met bericht van verhindering, niet verschenen. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde, die deelnam aan de zitting via een spraakverbinding.

Overwegingen

1.1.
Eiser heeft de Slowaakse nationaliteit en is dus onderdaan van de Europese Unie. Vanaf september 2019 volgt hij in Nederland een studie in het hoger onderwijs. Eiser werkt vanaf februari 2019 als zelfstandige (bezorger voor Uber Eats) en sinds september 2019 in loondienst (oproepcontract voor één jaar bij Albert Heijn). Op 11 januari 2020 heeft hij studiefinanciering aangevraagd.
1.2.
Met het primaire besluit I heeft de minister eiser voor de periode van januari tot en met december 2020 geen aanvullende beurs en reisvoorziening toegekend, omdat hij niet voldoet aan de nationaliteitseis. Eiser heeft tegen het primaire besluit I bezwaar gemaakt.
1.3.
Met het primaire besluit II heeft de minister eiser voor de periode van januari tot en met augustus 2020 studiefinanciering in de vorm van een aanvullende beurs en reisvoorziening toegekend. Voor de periode van september tot en met december 2020 heeft de minister geen studiefinanciering (aanvullende beurs en reisvoorziening) toegekend.
2. De minister acht het bezwaar van eiser tegen het primaire besluit I mede gericht tegen het primaire besluit II. Met het bestreden besluit heeft de minister het bezwaar ten aanzien van de maanden januari tot en met augustus 2020 niet-ontvankelijk verklaard, omdat volledig aan het bezwaar van eiser tegemoet is gekomen. De minister heeft het bezwaar ten aanzien van de maanden september tot en met december 2020 ongegrond geacht. Eiser kan op grond van het EU-recht in aanmerking komen voor Nederlandse studiefinanciering, als hij migrerend werknemer is of daarmee gelijkgesteld kan worden. Eiser heeft een oproepcontract (geen vast aantal uren). Daarom wordt studiefinanciering voor maximaal een half jaar toegekend. Daarna moet steeds een nieuwe aanvraag worden ingediend. De toekenning tot en met augustus 2020 is een afwijking van het beleid ten gunste van eiser en blijft in bezwaar ongewijzigd. Studenten uit andere lidstaten hebben recht op dezelfde behandeling als Nederlandse studenten voor wat betreft de steun ter dekking van de kosten voor de toegang tot het onderwijs, maar dit geldt niet voor de kosten van levensonderhoud. Het studiefinancieringsbudget als bedoeld in artikel 3.3, eerste lid, onder a, van de Wet studiefinanciering (Wsf) 2000 is alleen bedoeld voor levensonderhoud en valt daarom onder de uitzondering van artikel 24, tweede lid, van Richtlijn 2004/38/EG. Er is daarmee geen sprake van een ongerechtvaardigd onderscheid tussen Nederlandse en niet-Nederlandse studenten.
3. Eiser is het niet eens met de toekenning van de studiefinanciering voor beperkte duur. Eiser vindt dat hij, net als Nederlandse studenten, recht heeft op studiefinanciering gedurende een heel kalenderjaar. Ten onrechte wordt hij beoordeeld als migrerend werknemer en niet gelijk gesteld met een Nederlander. Daarnaast vindt eiser dat hij op grond van het Unierecht ook als niet-economisch actieve EU-student recht op ‘de kosten van toegang tot het onderwijs’ heeft. Volgens eiser volgt uit de wetsgeschiedenis dat in de ‘kosten voor het levensonderhoud’ ook een deel studiekosten zit, zoals studieboeken. Ten onrechte stelt de Centrale Raad van Beroep (CRvB) in de uitspraak van 4 december 2019 (ECLI:NL:CRVB:2019:3700
)dat het maandbudget van studiefinanciering integraal betrekking heeft op kosten levensonderhoud. Eiser verzoekt prejudiciële vragen te stellen over de uitleg van het begrip ‘kosten van toegang tot het onderwijs’, omdat het niet aan de nationale rechter is om de inhoud van dit niet-unierechtelijke begrip vast te stellen. Ook het studentenreisproduct houdt volgens eiser direct verband met de toegang tot de studie zelf.
Toetsingskader
4.1.
Op grond van artikel 2.2, aanhef en onder b, van de Wet studiefinanciering (Wsf) 2000 kan voor studiefinanciering in aanmerking komen een studerende die niet de Nederlandse nationaliteit bezit, maar wel ingevolge een verdrag of een besluit van een volkenrechtelijke organisatie op het terrein van de studiefinanciering met een Nederlander wordt gelijkgesteld. Ter uitvoering van deze bepaling heeft verweerder de Beleidsregel controlebeleid migrerend werknemerschap van 13 december 2012, nr. HO&S/463528, Stcrt. 2013, 6218 (de Beleidsregel) vastgesteld.
4.2.
In de Beleidsregel wordt uiteengezet dat studerenden afkomstig uit één van de lidstaten van de EU in aanmerking kunnen komen voor volledige studiefinanciering indien zij aangemerkt worden als migrerend werknemer. Op grond van de Beleidsregel laat de minister na toekenning van de studiefinanciering controleren of de studerende blijft voldoen aan de voorwaarden om als migrerend werknemer te worden aangemerkt. Hiertoe controleert DUO per studiefinancieringstijdvak en schrijft DUO de studerenden aan met het verzoek door te geven hoeveel uren zij over het te controleren studiefinancieringstijdvak hebben gewerkt.
Beoordeling door de rechtbank
4.3.
Uit de uitspraak van de CRvB van 30 augustus 2017 (ECLI:NL:CRVB:2017:2973) blijkt dat de vertegenwoordiger van DUO ter zitting van de CRvB de Beleidsregel desgevraagd aanvullend heeft toegelicht, in die zin dat de studiefinanciering voor EU-studerenden voor bepaalde tijd wordt toegekend, teneinde controle uit te kunnen oefenen op het werknemerschap. Bij EU-studerenden met een arbeidsovereenkomst voor bepaalde tijd wordt het studiefinancieringstijdvak gekoppeld aan de duur van de arbeidsovereenkomst en moet na afloop van die periode een aanvraag om verlenging van de studiefinanciering worden gedaan. De CRvB heeft in deze uitspraak het belang om in het geval van EU-studerenden periodiek te controleren of zij nog voldoen aan de vereisten van het migrerend werknemerschap, onderkend.
4.4.
In de uitspraak van 19 december 2019 (ECLI:NL:RBOBR:2019:7322) heeft de rechtbank Oost Brabant geoordeeld dat de toekenning van studiefinanciering op deze wijze aan migrerend werknemers niet in strijd is met het discriminatieverbod en ook geen ontoelaatbare belemmering vormt op het recht van vrij verkeer binnen de Unie. De rechtbank verwijst naar deze uitspraak en maakt de motivering tot de hare.
4.5.
De gemachtigde van eiser heeft met dezelfde gronden reeds bij de CRvB betoogd dat ook economisch niet-actieve EU-burgers recht hebben op het gedeelte van de basisbeurs dat is ‘bestemd’ voor de aanschaf van boeken en leermiddelen en de reisvoorziening. In de uitspraak van 4 december 2019 (ECLI:NL:CRVB:2019:3700) heeft de CRvB uitgebreid gemotiveerd en geoordeeld dat het niet afzonderlijk in de normbedragen opgenomen bedrag voor boeken en leermiddelen en de reisvoorziening deel uitmaken van het bedrag dat voor levensonderhoud wordt betaald en dat een niet-economisch actieve EU-burger daarop pas recht heeft na vijf jaar rechtmatig verblijf in Nederland. De CRvB heeft daarbij overwogen dat deze kosten vallen onder de in artikel 24, tweede lid, van Richtlijn 2004/38/EG neergelegde afwijking van het beginsel van gelijke behandeling van artikel 18 van het VWEU. De rechtbank ziet geen aanleiding hierover anders te oordelen of om prejudiciële vragen te stellen.
Conclusie
5. Het beroep is ongegrond. Voor een proceskostenveroordeling of vergoeding van het griffierecht is geen aanleiding

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. M.F. Ferdinandusse, rechter, in aanwezigheid van mr. E.H. Kalse-Spoon, gerechtsjurist
.De beslissing is in het openbaar uitgesproken op
griffier
rechter
(griffier op de zitting)
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Partijen kunnen tegen deze uitspraak binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep instellen bij de Centrale Raad van Beroep.
Als uw zaak spoedeisend is, kunt u bij de voorzieningenrechter van de hogerberoepsrechter ook verzoeken om het treffen van een voorlopige voorziening.