ECLI:NL:RBAMS:2022:3496

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
22 juni 2022
Publicatiedatum
21 juni 2022
Zaaknummer
AWB 22/1257
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Herziening Wajong-uitkering en beoordeling van ziekte of gebrek als gevolg van verslaving

In deze uitspraak van de Rechtbank Amsterdam op 22 juni 2022, betreft het een beroep van eiser tegen de afwijzing van zijn verzoek om terug te komen van een eerder besluit van 5 januari 2015, waarin hem een Wajong-uitkering werd geweigerd. Eiser, geboren in 1985, had in 2014 een Wajong-uitkering aangevraagd, maar deze was afgewezen omdat hij op dat moment niet verzekerd was. In 2021 diende hij een nieuw verzoek in, dat door de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen werd afgewezen op basis van het ontbreken van nieuwe feiten of veranderde omstandigheden. Eiser stelde dat zijn verslaving en psychische klachten in 2007 al bestonden, maar de verzekeringsarts concludeerde dat er pas in 2011 sprake was van beperkingen door ziekte of gebrek.

De rechtbank oordeelde dat de verzekeringsarts niet de juiste toets had gehanteerd bij de beoordeling van de verslaving van eiser en de gevolgen daarvan. De rechtbank concludeerde dat er wel degelijk nieuwe feiten en omstandigheden waren die de eerdere afwijzing konden onderbouwen. De rechtbank vernietigde het bestreden besluit en droeg verweerder op om opnieuw te beslissen op het bezwaar van eiser, met inachtneming van de uitspraak. Tevens werd verweerder veroordeeld tot het vergoeden van het griffierecht en de proceskosten van eiser.

De uitspraak benadrukt het belang van een zorgvuldige beoordeling van de medische situatie van de aanvrager en de gevolgen van verslaving in relatie tot arbeidsongeschiktheid. De rechtbank stelde vast dat de verzekeringsarts niet had erkend dat verslaving kan leiden tot een ziekte of gebrek, wat in strijd is met de geldende rechtspraak.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM

Bestuursrecht
zaaknummer: AMS 22/1257

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 22 juni 2022 in de zaak tussen

[eiser] , te Amsterdam, eiser

(gemachtigde: mr. F. Reith),
en
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen,verweerder
( [Gem. verweerder] ).

Procesverloop

Met een besluit van 12 augustus 2021 (het primaire besluit) heeft verweerder het verzoek van eiser om terug te komen van het besluit van 5 januari 2015, waarin is besloten dat eiser geen uitkering op grond van de Wet arbeidsongeschiktheidsvoorziening jonggehandicapten 2015 (Wajong) krijgt, afgewezen.
Met een besluit van 27 januari 2022 (het bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van eiser ongegrond verklaard.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld. Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
De zaak is behandeld op een zitting van 18 mei 2022. Eiser is verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Overwegingen

Wat aan deze procedure voorafging
1. Eiser is geboren op [geboortedatum] 1985. Op 18 november 2014 heeft eiser een Wajong-uitkering aangevraagd. Verweerder heeft met het besluit van 5 januari 2015 de aanvraag van eiser afgewezen, omdat zijn eerste ziektedag is vastgesteld op 11 mei 2011. Eiser was op dat moment niet verzekerd.
2. Op 18 juli 2021 heeft eiser opnieuw een aanvraag voor een Wajong-uitkering ingediend. Verweerder heeft deze aanvraag behandeld als een verzoek om terug te komen op het besluit van 5 januari 2015. Met het primaire besluit heeft verweerder zich op het standpunt gesteld dat er geen nieuwe feiten of veranderde omstandigheden zijn aangedragen en de aanvraag daarom afgewezen. Op 29 september 2021 heeft verweerder informatie opgevraagd bij eiser om duidelijkheid te verkrijgen over wat eiser met zijn aanvraag van 15 juli 2021 beoogde. Eiser heeft aangegeven dat zijn aanvraag kan worden opgevat als een verzoek om terug te komen op het besluit van 5 januari 2015 en een verzoek om herziening voor de toekomst.
3. Met het bestreden besluit heeft verweerder het primaire besluit gehandhaafd en bepaald dat beide verzoeken niet kunnen slagen. Verweerder heeft dit besluit gebaseerd op een medische rapportage van een verzekeringsarts bezwaar en beroep van 24 januari 2022. Volgens de verzekeringsarts bezwaar en beroep is de eerste arbeidsongeschiktheidsdag niet op 11 mei 2011, maar op 8 mei 2011, omdat eiser toen psychotisch ontregelde en opgenomen moest worden. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft vastgesteld dat er geen nieuwe feiten en omstandigheden zijn die aanleiding geven voor een eerste arbeidsongeschiktheidsdag in 2007.
Standpunt eiser
4. Eiser voert aan dat op basis van de inhoud van de geleverde informatie beslist had moeten worden dat zijn eerste ziektedag is gelegen in 2007. Eiser heeft verslagen overgelegd waaruit blijkt dat hij tot 2 augustus 2007 in behandeling was bij de Brijder Stichting. Uit deze verslagen blijkt volgens eiser dat hij destijds al bekend was met psychische stoornissen, psychosociale problemen en een persoonlijkheids- en ontwikkelingsstoornis. Verder voert eiser aan dat verweerder een verkeerde maatstaf heeft gehanteerd bij de beoordeling van de vraag of sprake is van beperkingen als gevolg van ziekte of gebrek. De Centrale Raad van Beroep (de Raad) heeft geoordeeld dat er wel sprake is van een ziekte of gebrek wegens verslaving als de verslaving an sich noodzaakt tot een klinische opname of behandeling. [1] Eiser studeerde in 2007 en werd zowel bij de Brijder Stichting als bij de GGZ behandeld. Daarnaast heeft hij zijn studie moeten staken, heeft hij zich ziek gemeld bij zijn werkgever en heeft hij een Ziektewet-uitkering aangevraagd. De verslaving en psychische klachten maakten dat eiser niet functioneerde in 2007.
Beoordeling door de rechtbank
Het verzoek om terug te komen van het eerdere besluit van 5 januari 2015
5.1.
In artikel 4:6, eerste lid van de Awb staat dat, indien er na een geheel of gedeeltelijk afwijzende beschikking een nieuwe aanvraag wordt gedaan, de aanvrager nieuwe feiten of veranderde omstandigheden bij de aanvraag moet vermelden. In het tweede lid staat vervolgens dat als dat niet is gebeurd, het bestuursorgaan de aanvraag kan afwijzen door middel van een verwijzing naar de eerdere afwijzende beschikking.
5.2.
Verweerder heeft op het verzoek van eiser om terug te komen van het besluit van 5 januari 2015 beslist met toepassing van artikel 4:6, tweede lid, van de Awb. Dit betekent dat aan de hand van de aangevoerde beroepsgronden zal worden getoetst of verweerder zich terecht, zorgvuldig voorbereid en deugdelijk gemotiveerd op het standpunt heeft kunnen stellen dat er geen sprake is van nieuw gebleken feiten of veranderde omstandigheden. Als deze toets is doorstaan, kan de rechtbank aan de hand van de beroepsgronden alsnog oordelen dat het besluit evident onredelijk is. [2] Nieuw gebleken feiten en veranderde omstandigheden zijn feiten of omstandigheden die na het eerdere besluit zijn voorgevallen, dan wel voor het eerdere besluit zijn voorgevallen, maar niet eerder konden worden aangevoerd. [3] De aanvrager dient uiterlijk in de bezwaarfase nieuwe feiten of veranderde omstandigheden naar voren te brengen.
5.3.
De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft op grond van de nieuwe stukken van de Brijder Stichting en een ex-werkgever van eiser onderzocht of er sprake is van nieuwe feiten of veranderde omstandigheden. De verzekeringsarts bezwaar en beroep is tot de conclusie gekomen dat er geen sprake is van nieuwe feiten en omstandigheden waardoor de eerste arbeidsongeschiktheidsdag in 2007 gelegen zou zijn. De verzekeringsarts motiveert dit als volgt. Uit de aangeleverde gegevens blijkt dat eiser in 2007 in behandeling was bij de Brijder stichting vanwege middelenmisbruik (alcohol en amfetamine). Ook wordt vermeld dat sprake is van cannabisafhankelijkheid. Gebruik van of verslaving aan middelen is op zich geen reden voor stellen van beperkingen ten gevolge van ziekte of gebrek. Dit is pas het geval als ten gevolge van het gebruik medische aandoeningen ontstaan (zoals levercirrose). Bij eiser ontstonden pas beperkingen ten gevolge van ziekte of gebrek toen hij psychotisch ontregelde en dat was in mei 2011. In de brief van de Brijder stichting van 2007 wordt, in tegenstelling tot wat de gemachtigde aangeeft, ook geen melding gemaakt van een persoonlijkheids- of ontwikkelingsstoornis, er staat: uitgestelde diagnose op as II. Ook de brief van de Brijder stichting van 10 januari 2013 leidt niet tot vaststelling van een eerdere arbeidsongeschiktheidsdag. Dat betrokkene ook in behandeling was voor middelenmisbruik in de periode 2010-2012 was nog niet bekend (wel dat hij gebruikte), maar dit betekent niet dat er vanaf 2010 al beperkingen waren ten gevolge van ziekte of gebrek, aldus de verzekeringsarts.
5.4.
Eiser voert aan dat er wel sprake is van nieuwe feiten en omstandigheden en dat verweerder een verkeerde toets heeft gehanteerd. De eerste ziektedag van eiser was al in 2007 tijdens zijn studie. Toen was hij al in behandeling bij GGZ en Brijder voor zijn verslaving. Betrokkene had toen al een persoonlijkheidsstoornis. Dat blijkt uit het ongedateerde stuk van de Brijder Stichting dat eiser wel een DSM-stoornis heeft. Bij AS II wordt namelijk gesproken van een Uitgestelde diagnose. Verder blijkt het ook uit zijn arbeidsverleden met alleen maar kortdurende dienstverbanden.
5.5.
De rechtbank stelt vast dat eiser nieuwe stukken heeft aangeleverd. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft getoetst of er sprake is van een stoornis en of er een zodanige verslaving is dat er als gevolg van het gebruik medische aandoeningen zijn ontstaan. Naar het oordeel van de rechtbank heeft de verzekeringsarts bezwaar en beroep toereikend gemotiveerd dat er bij eiser in 2007 geen sprake was van een persoonlijkheidsstoornis, omdat uit de ongedateerde brief van de Brijder Stichting blijkt dat er een uitgestelde diagnose was en er nog geen persoonlijkheidsstoornis was vastgesteld.
5.6
De rechtbank stelt verder vast dat de verzekeringsarts bezwaar en beroep bij het onderzoek of verslaving een grondslag is voor arbeidsongeschiktheid ten onrechte alleen heeft gekeken of er medische aandoeningen zoals levercirrose zijn als gevolg van het middelengebruik. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft hierbij niet in aanmerking genomen dat uit vaste rechtspraak van de Raad [4] blijkt dat er wel sprake kan zijn van een ziekte of gebrek als uit de verslaving gebreken voortvloeien dan wel de verslaving noodzaakt tot een klinische opname of behandeling. Uit de stukken (verloop van het behandeltraject van de Bijrijder) blijkt dat eiser in 2007 al in behandeling was vanwege een stoornis in het middelengebruik in de vorm van amfetamine misbruik, cannabis afhankelijkheid en alcoholmisbruik. De behandeling is stopgezet in augustus 2007. Niet omdat eiser uitbehandeld was, maar omdat hij zelf had aangegeven niks aan de behandeling te hebben en de risico’s van middelengebruik te kennen. Dit maakte niet dat zijn middelengebruik stopte. Zijn middelengebruik heeft uiteindelijk in 2011 geleid tot een door drugs geïndiceerde psychotische ontregeling. Verder heeft eiser stukken van zijn werkgever en school aangeleverd uit die tijd, waaruit blijkt dat hij als gevolg van zijn verslaving in het jaar 2007 slecht tot niet functioneerde op school en werk. Eiser geeft zelf aan dat hij veel drugs en drank gebruikte en moeite had met concentreren, vergeetachtig was, in de war was en overprikkeld was als er veel informatie binnenkwam. Hij werd dan angstig en onrustig waarna de klachten verergerden. Verder meldde hij zich vaak ziek, zette de telefoon uit en kwam zijn bed niet uit. Zijn toenmalige werkgever in de periode 1 oktober 2006 tot 30 april 2007 is nog met eiser naar de Brijder stichting gegaan om te kijken hoe hij van zijn verslaving af kon komen omdat hij als gevolg van zijn verslaving heel slecht functioneerde op werk. Hij was behoorlijk verstrooid en afwezig. Verder kwam hij vaak te laat en deed zijn werk niet goed, aldus de werkgever. Eiser is uiteindelijk ontslagen omdat hij niet functioneerde en de ingezette ondersteuning niet werkte.
5.7.
De rechtbank concludeert dat de verzekeringsarts bezwaar en beroep bij de beoordeling of er sprake is van nieuwe feiten en omstandigheden niet volledig de juiste toets heeft gehanteerd, zodat verweerder het herzieningsverzoek opnieuw moet beoordelen aan de hand van artikel 4:6, tweede lid van de Awb en expliciet rekening moet houden met de hiervoor genoemde feiten en omstandigheden.
Het verzoek om voor de toekomst terug te komen van het eerdere besluit van 5 januari 2015
6.1.
Verweerder heeft ook het verzoek van eiser om herziening voor de toekomst afgewezen. De door eiser aangedragen feiten en omstandigheden geven volgens verweerder geen aanleiding tot het nemen van een ander besluit dan die van 5 januari 2015.
6.2.
Nu de rechtbank heeft geconcludeerd dat de verzekeringsarts bezwaar en beroep niet volledig het juiste toetsingskader heeft gehanteerd bij de beoordeling of sprake is van ziekte of gebrek als gevolg van een verslaving, dient verweerder ook het verzoek om herziening voor de toekomst opnieuw te beoordelen.
Conclusie
7. De rechtbank verklaart het beroep gerond en vernietigt het bestreden besluit. De rechtbank ziet geen aanleiding de rechtsgevolgen in stand te laten of zelf in de zaak te voorzien. Verweerder zal opnieuw moeten beslissen op het bezwaar van eiser tegen het primaire besluit met inachtneming van deze uitspraak.
8. Omdat de rechtbank het beroep gegrond verklaart, moet verweerder aan eiser het door hem betaalde griffierecht van € 49,- vergoeden.
9. De rechtbank veroordeelt verweerder ook in de door eiser gemaakte proceskosten. Deze kosten stelt de rechtbank op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 1.518,- (1 punt voor het indienen van het beroepschrift en 1 punt voor het verschijnen ter zitting, met een waarde per punt van € 759,- en een wegingsfactor 1). De rechtbank ziet geen aanleiding voor een vergoeding van de proceskosten in bezwaar.
Beslissing
De rechtbank:
  • verklaart het beroep gegrond;
  • vernietigt het bestreden besluit;
  • draagt verweerder op na het gezag van gewijsde krijgen van deze uitspraak een nieuw besluit te nemen op het bezwaar met inachtneming van deze uitspraak;
  • draagt verweerder op het betaalde griffierecht van € 49,- aan eiser te vergoeden;
  • veroordeelt verweerder in de proceskosten van eiser tot een bedrag van € 1.518,-.
Deze uitspraak is gedaan door mr. L.Z. Achouak el Idrissi, rechter, in aanwezigheid van mr. I.G.A. Karregat, griffier
.De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 22 juni 2022.
griffier
rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Centrale Raad van Beroep.
Als hoger beroep is ingesteld, kan bij de voorzieningenrechter van de hogerberoepsrechter worden verzocht om het treffen van een voorlopige voorziening.

Voetnoten

1.Zie de uitspraak van de Raad van 27 februari 2020, ECLI:NL:CRVB:2021:332.
2.Zie de uitspraak van de Centrale Raad van Beroep van 24 september 2020, ECLI:NL:CRVB:2020:2287.
3.Zie de uitspraak van de Centrale Raad van Beroep van 19 maart 2020, ECLI:NL:CRVB:2020:733.
4.Zie de uitspraken van de Raad van 13 november 2019, ECLI:NL:CRVB:2019:3562, 27 februari 2020, ECLI:NL:CRVB:2021:332, 17 februari 2021, ECLI:NL:2021:332.