ECLI:NL:RBAMS:2022:3501

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
22 juni 2022
Publicatiedatum
22 juni 2022
Zaaknummer
13/005194-21
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Medeplegen poging moord in het kader van drillrapruzie met toepassing van adolescentenstrafrecht

Op 22 juni 2022 heeft de Rechtbank Amsterdam uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die beschuldigd werd van medeplegen van poging tot moord op [persoon 1]. De steekpartij vond plaats op 22 december 2020 in een Albert Heijn in Amsterdam, waar het slachtoffer, een vakkenvuller, werd neergestoken door medeverdachte [medeverdachte 2]. De aanleiding voor de steekpartij lag in een conflict binnen de drillrapscene, waarbij wraak werd genomen voor de dood van [persoon 2], de broer van [medeverdachte 1]. De verdachte wordt verweten dat hij samen met anderen naar de Albert Heijn is gegaan met de intentie om [persoon 1] te doden, en dat hij medeplichtig was door informatie over het slachtoffer te verstrekken en de locatie te verkennen. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte en [medeverdachte 2] een gezamenlijk plan hadden om [persoon 1] aan te vallen. De verdachte werd op 27 januari 2021 aangehouden, waarbij een revolver en munitie in zijn woning werden aangetroffen. De rechtbank oordeelde dat de verdachte medepleger was van de poging tot moord en dat er sprake was van voorbedachte raad. De verdachte werd veroordeeld tot 475 dagen jeugddetentie en een voorwaardelijke PIJ-maatregel, met bijzondere voorwaarden zoals meldplicht en behandeling.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM

VONNIS
Parketnummers: 13/005194-21 + 13/178326-18 (TUL)
Datum uitspraak: 22 juni 2022
Vonnis van de rechtbank Amsterdam, meervoudige strafkamer, in de strafzaak tegen
[verdachte] ,
geboren op [geboortedag 1] 2001 te [geboorteplaats] ( [geboorteland] ),
ingeschreven in de Basisadministratie Personen en verblijvende op het adres [adres 1] .

1.Waar het in deze zaak over gaat

Op 22 december 2020 is [persoon 1] in de Albert Heijn in de [adres 2] te Amsterdam, waar hij op dat moment als vakkenvuller aan het werk was, neergestoken. Het is een wonder dat [persoon 1] deze aanslag op zijn leven heeft overleefd.
De reden voor de steekpartij moet worden gezocht in een fittie (ruzie) in de zogenoemde drillrapscene, meer in het bijzonder in het wreken van de dood van [persoon 2] , de broer van medeverdachte [medeverdachte 1] en bij leven vooraanstaand lid van [naam drillrapgroep 1] ( [naam drillrapgroep 1] ). [1] Het slachtoffer is lid van [naam drillrapgroep 2] , een drillrapgroep die gelieerd is aan [naam drillrapgroep 3] ( [naam drillrapgroep 3] ). [naam drillrapgroep 1] en [naam drillrapgroep 3] zijn drillrapgroepen waarvan de leden elkaar dissen in hun drillraps. Deze drillrapgroepen maken video’s waarin vuurwapens, grote messen en machetes worden getoond en waarin geweld wordt verheerlijkt. En soms voegen zij de daad bij het woord.
Op de camerabeelden van de Albert Heijn is te zien dat de verdachte en [medeverdachte 2] de Albert Heijn binnenkomen en dat een minuut later [medeverdachte 2] meermalen op [persoon 1] insteekt. De rechtbank Amsterdam heeft bij vonnis van 22 juli 2021, ECLI:NL:RBAMS:2021:3780, [medeverdachte 2] veroordeeld wegens medeplegen van poging tot moord op [persoon 1] .
De verdachte wordt kort gezegd ervan beschuldigd dat hij samen met een ander of anderen zich heeft schuldig gemaakt aan de poging tot moord dan wel doodslag op [persoon 1] en als dat niet kan worden bewezen dat hij medeplichtig is geweest door informatie in te winnen en door te geven over de locatie en werkplek van [persoon 1] en door samen met [medeverdachte 2] naar de Albert Heijn toe te gaan en daar te zoeken naar [persoon 1] . De verdachte wordt er daarnaast van beschuldigd dat hij een vuurwapen en munitie voorhanden heeft gehad. De verdachte is op 27 januari 2021 in zijn woning aangehouden. De politie heeft toen in een kledingkast een revolver en munitie gevonden.

2.Het onderzoek ter terechtzitting

Dit vonnis is op tegenspraak gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van 13 oktober 2021 (toen de feiten zijn besproken en het onderzoek werd geschorst omdat het maatregelrapport over de verdachte, dat te laat was aangevraagd, nog niet klaar was), 10 januari 2022 (waarop de zaak pro forma is behandeld en het onderzoek werd geschorst omdat de persoon van de medeverdachte [medeverdachte 1] door gedragskundigen moest worden onderzocht en de rechtbank de zaken gelijktijdig wilde afdoen), 6 april 2022 (waarop de zaak wederom pro forma werd behandeld en het onderzoek werd geschorst omdat de rapportage over de medeverdachte nog niet was afgerond) en 8 juni 2022 (waarop het vervolg van de inhoudelijke behandeling heeft plaatsgevonden).
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vorderingen van de officier van justitie, mr. H. Hoekstra, en van wat de verdachte en zijn raadsman mr. E.G.S. Roethof, advocaat te Amsterdam, naar voren hebben gebracht.
De rechtbank heeft verder kennisgenomen van de vordering benadeelde partij van [persoon 1] en de toelichting daarop door mr. P. Figge, advocaat te Amsterdam.
De rechtbank heeft [persoon 3] , reclasseringswerker, als deskundige gehoord.
De zaak tegen de verdachte is gelijktijdig maar niet gevoegd behandeld met de zaak tegen de medeverdachte [medeverdachte 1] waarin de rechtbank gelijktijdig uitspraak doet.

3.De tenlastelegging

Aan de verdachte is onder 1 primair ten laste gelegd dat
hij op of omstreeks 22 december 2020 te Amsterdam, in elk geval in Nederland, tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om [persoon 1] opzettelijk en met voorbedachten rade van het leven te beroven naar (de werklocatie van) voornoemde [persoon 1] is toegegaan, waarna hij, verdachte en/of een of meer van zijn mededader(s) voornoemde [persoon 1] eenmaal of meermalen met een mes, in elk geval een scherp en/of puntig voorwerp, in de nek en/of de hals en/of de borst en/of de hand(en), in elk geval in het lichaam heeft/hebben gestoken en/of gesneden, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid.
Subsidiair is aan de verdachte ten laste gelegde dat
[medeverdachte 2] en/of een of meer andere perso(o)n(en) op of omstreeks 22 december 2020 te Amsterdam, in elk geval in Nederland, tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, ter uitvoering van het door voornoemde [medeverdachte 2] en/of andere personen voorgenomen misdrijf om [persoon 1] opzettelijk en met voorbedachten rade van het leven te beroven, naar (de werklocatie van) voornoemde [persoon 1] is/zijn toegegaan, waarna voornoemde [medeverdachte 2] en/of voornoemde andere perso(o)n(en) voornoemde [persoon 1] eenmaal of meermalen met een mes, in elk geval een scherp en/of puntig voorwerp in de nek en/of de hals en/of de borst en/of de hand(en), in elk geval in het lichaam heeft/hebben gestoken en/of gesneden, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid,
tot en/of bij het plegen van welk misdrijf hij, verdachte op of omstreeks 22 december 2020 te Amsterdam, in elk geval in Nederland, opzettelijk behulpzaam is geweest door informatie in te winnen en/of door te geven over de locatie en/of werkplek van voornoemde [persoon 1] en/of samen met voornoemde [medeverdachte 2] en/of andere perso(o)n(en) naar de werkplek en/of locatie van voornoemde [persoon 1] toe te gaan en/of (vervolgens) op deze werkplek te zoeken naar het gangpad waarin voornoemde [persoon 1] zich bevond en/of (vervolgens) de weg vrij te maken voor voornoemde [medeverdachte 2] en/of andere perso(o)n(en).
Onder 2 is aan de verdachte ten laste gelegd dat
hij op of omstreeks 27 januari 2021 te Amsterdam, in elk geval in Nederland, een wapen van categorie III, onder 1 van de Wet wapens en munitie, te weten een revolver (zeer vermoedelijk getransformeerd van gas/alarm revolver naar projectielen verschietende revolver), van het merk Bruno Bruni Milano (BBM), model Olympic 38, kaliber .22 (long blanc (origineel kaliber), nu zeer vermoedelijk getransformeerd naar .22 long rifle), zijnde een vuurwapen in de vorm van een geweer, revolver en/of pistool en/of munitie van categorie III, te weten zes, in elk geval een of meer patro(o)n(en) (Kaliber: zeer vermoedelijk .22 long rifle) voorhanden heeft gehad.

4.De waardering van het bewijs

4.1.
Het standpunt van het Openbaar Ministerie
De officier van justitie heeft gerekwireerd tot bewezenverklaring van het onder 1 primair ten laste gelegde (medeplegen van poging tot moord) en het onder 2 ten laste gelegde (voorhanden hebben van een revolver en patronen).
4.2.
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft verzocht de verdachte vrij te spreken van het onder 1 ten laste gelegde en daartoe het volgende aangevoerd. De voorbedachte raad noch het medeplegen kan worden bewezen. Het slachtoffer is neergestoken zonder dat de verdachte dat wilde of wist dat dat zou gebeuren. De verdachte heeft geen bewuste en actieve bijdrage aan het neersteken geleverd; hij stond erbij en keek ernaar. Ten aanzien van het onder 2 ten laste gelegde heeft de raadsman zich aan het oordeel van de rechtbank gerefereerd.
4.3.
Het oordeel van de rechtbank
Feiten en omstandigheden
De rechtbank stelt op grond van de bewijsmiddelen, waaronder haar eigen waarneming van de camerabeelden en geluidsopnamen, de volgende feiten en omstandigheden vast. [2]
Op 22 december 2020 is [persoon 1] om 12.00 uur bij de Albert Heijn in de [adres 2] begonnen met werk.
Medeverdachte [medeverdachte 1] werkte die dag van 13.00 uur tot 17.00 uur bij dezelfde Albert Heijn.
Om 13.16 uur werd op de halte [halte 1] in Amsterdam ingecheckt met de OV-chipkaart van de verdachte. De verdachte woonde destijds op het adres [adres 3] , hetgeen vlakbij de halte [halte 1] is.
Om 13.39 uur werd op de locatie [halte 2] met de OV-chipkaart van de verdachte [medeverdachte 2] ingecheckt. Hij woonde op het adres [adres 4] , gelegen op loopafstand ongeveer 170 meter van de tramhalte [halte 2] .
Om 13.52 uur en 14.02 uur is met het telefoon van de verdachte gebeld naar de telefoon van [medeverdachte 2] .
Om 14:03 uur belde [medeverdachte 3] , leider van de drillrapgroep [naam drillrapgroep 1] ( [medeverdachte 3] ) met de verdachte ( [verdachte] ). In het gesprek dat volgde, werd onder meer het volgende gezegd:
[verdachte] : Hey
[medeverdachte 3] : Hey fawaka
[verdachte] : Ben nu onderweg naar opps... opps...
(…)
[verdachte] : Oh zo, dat heb ik niet gehoord...dat heb ik niet gehoord dan... ntv... maar luister dan!... Luister, luister!... ik ben nu op het drop... G... is heet, is heet...
[medeverdachte 3] : ben je nu?
[verdachte] : Op de drop... op de drop...
(…)
[medeverdachte 3] : Dalijk... dalijk... dalijk... Get Back!
[verdachte] : Dalijk, dalijk...
Om 14.09 uur werd zowel met de ov-kaart van de verdachte als die van [medeverdachte 2] op ongeveer hetzelfde moment op station Lelylaan ingecheckt.
Om 14.10 uur werd met het telefoonnummer [telefoonnummer] (in gebruik bij medeverdachte [medeverdachte 1] ) naar de verdachte gebeld. Er heeft vervolgens gedurende 70 seconden telefonisch contact plaatsgevonden.
Om 14.49 uur, werd met de ov-kaart van de verdachte en die van [medeverdachte 2] op de locatie [locatie] uitgecheckt. De bushalte [locatie] is gelegen op ongeveer 500 meter van de Albert Heijn aan de [adres 2] te Amsterdam.
Om 14.55 uur kwamen de verdachte en [medeverdachte 2] de Albert Heijn binnen. De verdachte liep voorop en deed handschoenen aan. Beiden hebben een winkelwagentje gepakt en zijn de supermarkt ingelopen.
Op de camerabeelden van de Albert Heijn is te zien dat de verdachte en [medeverdachte 2] heel even (zoekend) in de Albert Heijn hebben rondgelopen. Zodra zij [persoon 1] in het vizier kregen, heeft de verdachte ruimte voor [medeverdachte 2] gemaakt. [medeverdachte 2] is vervolgens een gangpad ingerend, op [persoon 1] afgestormd en heeft meermalen op [persoon 1] ingestoken die hierdoor levensgevaarlijk gewond is geraakt.
Om 14.56 uur heeft [medeverdachte 2] de Albert Heijn rennend verlaten. Even later is ook de verdachte vertrokken.
Om 14:59 uur heeft een tweede inkomende registratie met het telefoonnummer [telefoonnummer] (medeverdachte [medeverdachte 1] ) plaatsgevonden. Deze registratie duurde 1 seconde. Het gesprek werd doorgeschakeld naar de voicemail.
Om 15.57 uur heeft er weer een telefoongesprek tussen [medeverdachte 3] ( [medeverdachte 3] ) en [verdachte] ( [verdachte] ) plaatsgevonden. Hierin werd onder meer het volgende gezegd:
[medeverdachte 3] : Hey...Yo....Yo
[verdachte] : Je wil niet weten wat er is gebeurd.
(…)
[medeverdachte 3] : Ja welke drop was je G?
[verdachte] : Kan hier niet takken man... [persoon 1] ... die man is sowieso... die man is sowieso blauw... kan hier niet takken... kan hier niet takken je weet toch
[medeverdachte 3] : [persoon 1] ?
[verdachte] : [persoon 1] na, [persoon 1] na... [persoon 1] na... [persoon 1] na... [persoon 1] na
[medeverdachte 3] : Je hebt gemelkt al?
[verdachte] : Nee man ik ga nu richting dinges weer man... groepa (fon) maar ik heb, maar ik heb niet gecheft, want ik was een mans met iemand met een mattie van me... hoe we binnen komen die man hij cheft hem 4, 5 keer of zo... wapen eruit... haha...
[medeverdachte 3] : Dus, dus [persoon 1] is gecheft?!
[verdachte] : Ja we hebben die man ge... we hebben die man... kierie... die man is kierie volgens mij man.
[medeverdachte 3] : Chef ik zweer... de F is gescoord!
[verdachte] : Jaaa.... drop
[medeverdachte 3] : Hahahaha...
[verdachte] : Bloed overal...
[medeverdachte 3] : [naam drillrapgroep 2] ...
[verdachte] : Bloed overal...
[medeverdachte 3] : [naam drillrapgroep 2]
[verdachte] : He? Ik hoor je niet ik hoor je niet
[medeverdachte 3] : Is het een [naam drillrapgroep 2] ?
[verdachte] : He? Ik hoor je slecht man.
[medeverdachte 3] : Hey is het een [naam drillrapgroep 2] ?
[verdachte] : Jaaaaa... [persoon 1] kil... gangster gewoon... met 7K enzo... broer
[medeverdachte 3] : [straattaal] (fon)
[verdachte] : Ja, ik zweer op [straattaal] ... die man... ik was met hem naar binnen gegaan, maar ik had niks op me toch... toen zeiden we van ... toen zei ik tegen die man.... van hé weet je... maak hem gewoon af... jullie gaan naar daar dat je die man die man chieft 4, 5 keer... nek alles... die man is zo
[medeverdachte 3] : Ohhh...! Ik bel je dalijk, ik bel je dalijk... timer
Op 23 december 2020 tussen 23.40 en 23.50 belt de medeverdachte [medeverdachte 1] ( [medeverdachte 1] ) met een onbekend gebleven ander ( [naam 1] ). In dat gesprek is het volgende gezegd:
[naam 1] : Ik moet gewoon lachen om die is man. (ntv). Ik ben gewoon kaolo blij om die is. (ntv) is niet eens nieuwjaar en een opp is al gepacked, bijna. (Gelach)
[medeverdachte 1] : (ntv) duurt lang, kijk wat (ntv) gebeurd.
[naam 1] : Kijk wat gebeurd.
[medeverdachte 1] : Helemaal (ntv).
[naam 1] : (Gelach) Ik wil niet dubbele karma.
[medeverdachte 1] : Ik, ik... Hé, hé ik liep nog... Ik liep nog stage daar hé.
[naam 1] : Waar? Ja, joesoe (fon.)
[medeverdachte 1] : Ja man. Ik zag...
[naam 1] : Hodè.
[medeverdachte 1] : Hij... hij... hij liep nog voorbij me en zo. En ik... en ik had die... Kijk, hij deed (ntv) praten aan tellie.
[naam 1] : Uhuhm.
[medeverdachte 1] : Wacht, ik (ntv) van...
[naam 1] : (Ntv) je doet nog steeds stage daar?
[medeverdachte 1] : Nee, man.
[naam 1] : Dat is al een tijdje geleden?
[medeverdachte 1] : Nee kijk. Sinds gisteren... Kijk vandaag was laatste dag, dus sinds gisteren ben ik... uhh vandaag nog even gegaan en daarna ging ik...”
[naam 1] : Oooohhhh. (Gelach) Ja man. Aigh, hij heeft gekregen wat die, wat die zocht broer. Orgi, hij heeft hem gekregen. Hele dag wil die dissen op je bradah (broeder). Broer die dingen daar.
[medeverdachte 1] : Ja man. Eig... eigen... Is eigenlijk gewoon door mij geluk.
[naam 1] : Snap je, hij wil… hij wil dissen op je bradah broer. Karma kaolo dumpen we hard broer. Dat krijg je broer als je... als je op iemand zijn broer... je weet toch, wil dissen.
Op 26 december 2020 belt [medeverdachte 1] met een vrouw. Het gesprek gaat over [persoon 1] ( [persoon 1] ). [medeverdachte 1] zegt dat [persoon 1] nog steeds gewoon kan doodgaan in zijn coma. Als de vrouw vraagt wat hij hen heeft aangedaan, antwoordt [medeverdachte 1] dat hij ( [persoon 1] ) zijn ‘brada’ (broer) ‘dist in zijn tune’.
Tussenconclusie
De rechtbank leidt uit het voorgaande het volgende af. [persoon 1] is op 22 december 2020 aan het werk gegaan bij de Albert Heijn ( [adres 2] in Amsterdam). Medeverdachte [medeverdachte 1] is een uur later daar ook aan het werk gegaan. Even later is zowel de verdachte als [medeverdachte 2] van huis gegaan. De verdachte is om 14.03 uur gebeld door [medeverdachte 3] , leider van [naam drillrapgroep 1] , de drillrapgroep waar de verdachte en [medeverdachte 1] lid van zijn. De verdachte heeft toen tegen [medeverdachte 3] gezegd dat hij onderweg was naar ‘opps’. De rechtbank concludeert, ook na het luisteren van de geluidsopnamen, dat de verdachte niet ‘oost’ heeft gezegd zoals de verdachte en diens raadsman de rechtbank stellen, maar ‘opps’. De betekenis van ‘opps’ is vijand, tegenstander, oppositie (van het Engelse opposite). [3] De verdachte heeft verder gezegd dat ‘hij nu op de drop is’. De raadsman heeft aangevoerd dat dit betekent dat de verdachte naar een afspraak ging zoals de verdachte ter zitting heeft verklaard. ‘Droppen’ betekent in de drillrapscene ook wel iemand hardhandig neerhalen. De rechtbank merkt op dat medeverdachte [medeverdachte 1] op 27 januari 2021 in een (afgeluisterd) gesprek met de verdachte heeft verteld over de keer dat hij is neergestoken. Hij heeft toen gezegd dat hij weet ‘wie die drop(kans) aan [hen] heeft gegeven. [4] De rechtbank is van oordeel dat wat ‘drop’ ook mag betekenen het in deze context een negatieve betekenis heeft en verband houdt met de steekpartij. [medeverdachte 3] heeft aan het einde van het telefoongesprek tegen de verdachte gezegd: “Get back!”, wat zoveel wil zeggen als wraak nemen. [5]
Kort na dit telefoongesprek hebben de verdachte en [medeverdachte 2] elkaar ontmoet op station Lelylaan en zijn zij samen verder gereisd. Om 14.10 uur heeft de medeverdachte [medeverdachte 1] naar de verdachte gebeld. Zij hebben ruim een minuut telefonisch contact. De verdachte en [medeverdachte 2] zijn samen verder gereisd naar [adres 5] , vlakbij de Albert Heijn waar [persoon 1] en de medeverdachte [medeverdachte 1] aan het werk waren. Op de camerabeelden van de Albert Heijn is te zien dat de verdachte samen met [medeverdachte 2] om 14.55 uur de Albert Heijn binnenkwam. De verdachte liep voorop en deed zijn handschoenen aan. De verdachte en [medeverdachte 2] hebben een minuut door de Albert Heijn gelopen, duidelijk niet om boodschappen te doen, maar op zoek naar iemand. Toen zij [persoon 1] in het vizier kregen, heeft de verdachte een stap opzij gedaan voor [medeverdachte 2] die vervolgens naar [persoon 1] is gerend, zijn naam heeft geroepen en op hem is gaan insteken. Na het steken is de verdachte op rustige wijze langs [persoon 1] , die hevig bloedend op de grond lag, richting de uitgang gelopen. Daarbij keek hij naar [persoon 1] . Op de camerabeelden is te zien dat de verdachte op weg naar de uitgang zijn handschoenen heeft uitgetrokken.
Een uur na de steekpartij is de verdachte door [medeverdachte 3] gebeld. De verdachte heeft toen gezegd dat hij ‘met een mattie’ van hem was en dat die man ( [medeverdachte 2] ) [persoon 1] vier of vijf keer cheft (steekt). Toen [medeverdachte 3] de verdachte vroeg of [persoon 1] is gecheft (gestoken), heeft de verdachte geantwoord: “Ja, we hebben die man (…) kierie... die man is kierie volgens mij man.” Even later heeft de verdachte gezegd: “Ik was met hem naar binnen gegaan, maar ik had niks op me toch... toen zeiden we van ... toen zei ik tegen die man... (…) van hé weet je... maak hem gewoon af...”.
Buiten kijf is dat [persoon 1] op 22 december 2020 meermalen met een mes is gestoken. Evenmin staat ter discussie dat [medeverdachte 2] degene is geweest die heeft gestoken. Uit de letselverklaring volgt dat [persoon 1] meerdere steekwonden had, waaronder twee in zijn hals en een in zijn borstkas, en dat hij zonder medisch ingrijpen zou zijn overleden.
Medeplegen
De vraag die de rechtbank moet beantwoorden is of bewezen is dat de verdachte, zoals is ten laste gelegd, tezamen en in vereniging met een ander of anderen heeft geprobeerd [persoon 1] van het leven te beroven, met andere woorden of de verdachte kan worden aangemerkt als medepleger en ook in strafrechtelijke zin verantwoordelijk kan worden gehouden voor de poging om [persoon 1] van het leven te beroven.
De rechtbank stelt voorop dat de betrokkenheid aan een strafbaar feit als medeplegen kan worden bewezen verklaard als is komen vast te staan dat bij het begaan daarvan sprake is geweest van een voldoende nauwe en bewuste samenwerking. Ook indien het ten laste gelegde medeplegen in de kern niet bestaat uit een gezamenlijke uitvoering tijdens het begaan van het strafbare feit, maar uit gedragingen die doorgaans met medeplichtigheid in verband plegen te worden gebracht (zoals het verstrekken van inlichtingen, op de uitkijk staan, helpen bij de vlucht), kan sprake zijn van de voor medeplegen vereiste nauwe en bewuste samenwerking. De materiële en/of intellectuele bijdrage van de verdachte aan het strafbare feit zal dan van voldoende gewicht moeten zijn. Bij de beoordeling of daaraan is voldaan, kan rekening worden gehouden met onder meer de intensiteit van de samenwerking, de onderlinge taakverdeling, de rol in de voorbereiding, de uitvoering of de afhandeling van het delict en het belang van de rol van de verdachte, diens aanwezigheid op belangrijke momenten en het zich niet terugtrekken op een daartoe geëigend tijdstip. [6]
Uitgangspunt bij medeplegen is een hechte samenwerking tussen twee (of meer) personen, waaraan een gemeenschappelijk plan ten grondslag ligt. Uit het doelgerichte handelen van een dergelijke dadergroep kan worden afgeleid dat de verdachte medepleger is van het feit waarop de gedragingen van de groep en dus ook die van de verdachte zijn gericht. De verdachte kan dan ook als medepleger worden gekwalificeerd als zijn bijdrage de uitvoering van een gemeenschappelijk plan is en het ook zijn intentie is om het doel van het plan te verwezenlijken. Als sprake is van een vooraf voor alle deelnemers duidelijk plan en gezamenlijk optrekken met het oog op het realiseren van dat gezamenlijk plan doet daaraan dan ook niet af dat niet elk van de verdachte een gedraging heeft verricht die op zichzelf beschouwd niet als een bijdrage van voldoende gewicht aan het ten laste gelegde kan worden aangemerkt. [7] In geval van medeplegen kan de verdachte dus ook in strafrechtelijke zin aansprakelijk worden gehouden voor de uitvoeringshandelingen die (uitsluitend) door een medeverdachte zijn verricht. [8] Het achterwege blijven van een fysieke uitvoeringshandeling op de plaats van het delict kan worden gecompenseerd door andere factoren, zoals de rol van de verdachte in het kader van het beramen en voorbereiden van het feit. [9]
De rechtbank stelt vast dat op de dag van het steekincident de verdachte en [medeverdachte 2] min of meer op hetzelfde moment van huis zijn gegaan en uiteindelijk samen naar de Albert Heijn zijn toegegaan waar [medeverdachte 2] even later [persoon 1] zou neersteken. De rechtbank leidt uit het telefoongesprek dat de verdachte had toen hij onderweg was naar de Albert Heijn dat het voor de verdachte duidelijk was wat er stond te gebeuren en dat er die dag wraak zou worden genomen. Dit duidt ten minste op een vooraf bestaand plan tussen de verdachte en [medeverdachte 2] . De verdachte en [medeverdachte 2] hebben samen opgetrokken met het oog op het realiseren van een gezamenlijk plan. Hun doel was het neersteken van [persoon 1] . Het hiervoor aangehaalde telefoongesprek tussen de verdachte en [medeverdachte 3] na de steekpartij spreekt wat dat betreft boekdelen. De verdachte heeft immers gezegd dat hij met [medeverdachte 2] naar binnengegaan is en toen tegen hem heeft gezegd: “Hé weet je... maak hem gewoon af...”.
Verklaring van de verdachte
Bij de beoordeling of sprake is van medeplegen mag de procesopstelling van de verdachte ook een rol spelen. Als een aannemelijke verklaring van de verdachte achterwege blijft, mag de rechter dit bij de bewijsvoering betrekken. [10]
De verdachte heeft op de vraag wat zijn plan was die dag, 22 december 2020, toen hij samen met [medeverdachte 2] naar de Albert Heijn ging, zakelijk weergegeven, het volgende geantwoord: “Ik wilde gewoon (…) [medeverdachte 1] ‘checken’. Ik bedoel dat ik wilde gaan kijken waar hij was. Ik zou hem die dag ontmoeten, maar hij zei dat hij al naar zijn werk was. Als hij nog niet klaar was dan zouden wij weer naar huis gaan en daarna weer terugkomen. Waarom ik hem niet heb ontmoet? Ik heb [medeverdachte 1] in de Albert Heijn gezocht, maar kon hem niet vinden. Ik draaide mij om en wilde verder zoeken.”
De rechtbank acht deze verklaring niet geloofwaardig en gaat daar dan ook aan voorbij. De verdachte is de dag van de steekpartij omstreeks 13.15 uur van huis gegaan ( [adres 3] ) en met het openbaar vervoer naar de Albert Heijn in de [adres 2] gereisd, helemaal aan de andere kant van de stad. Om 14.10 uur was er ruim een minuut contact tussen de telefoon van de verdachte en die van [medeverdachte 1] , aangenomen mag worden dat de verdachte en [medeverdachte 1] elkaar toen hebben gesproken. Drie kwartier later was de verdachte in de Albert Heijn. Het is dan onbegrijpelijk waarom de verdachte na nog geen twee minuten door slechts een gedeelte van de Albert Heijn te zijn gelopen onverrichter zake weer naar huis is gegaan. De rechtbank ziet in de door de verdachte gekozen procesopstelling een poging om zijn betrokkenheid bij de uitvoering van het gemeenschappelijk plan te verhullen.
Conclusie
De slotsom is dat de rechtbank van oordeel is dat sprake is geweest van een voldoende nauwe en bewuste samenwerking tussen de verdachte en [medeverdachte 2] die in de kern bestond uit de uitvoering van een gezamenlijk plan: [persoon 1] van het leven te beroven. Daarmee acht de rechtbank het primair ten laste gelegde medeplegen bewezen.
4.3.6.
Voorbedachte raad
Ten slotte is het de vraag of sprake is geweest van voorbedachte raad en dus van een poging tot moord.
De rechtbank stelt voorop dat voor een bewezenverklaring van het bestanddeel ‘voorbedachten rade’ moet komen vast te staan, dat de verdachte zich gedurende enige tijd heeft kunnen beraden op het te nemen of het genomen besluit en hij niet heeft gehandeld in een ogenblikkelijke gemoedsopwelling, zodat hij de gelegenheid heeft gehad na te denken over de betekenis en de gevolgen van zijn voorgenomen daad en zich daarvan rekenschap te geven.
Bij de vraag of sprake is van voorbedachte raad gaat het bij uitstek om een weging en waardering van de omstandigheden van het concrete geval, waarbij de rechter het gewicht moet bepalen van de aanwijzingen die voor of tegen het bewezen verklaren van voorbedachte raad pleiten. De vaststelling dat de verdachte voldoende tijd had om zich te beraden op het te nemen of het genomen besluit vormt weliswaar een belangrijke objectieve aanwijzing, maar behoeft de rechter niet ervan te weerhouden aan contra-indicaties een zwaarder gewicht toe te kennen. [11]
Voor de bewezenverklaring van het bestanddeel ‘voorbedachten rade’ acht de rechtbank in het bijzonder de volgende feiten en omstandigheden redengevend.
Zoals de rechtbank hiervoor heeft overwogen, is zij van oordeel dat de verdachte en zijn mededader samen naar de Albert Heijn zijn gegaan om daar hun gezamenlijke plan ten uitvoer te brengen: wraak nemen door [persoon 1] neer te steken. De medeverdachte had een mes bij zich. Nadat zij naar binnen zijn gegaan, zijn zij doelgericht op zoek gegaan naar [persoon 1] . Zodra de verdachte en [medeverdachte 2] [persoon 1] in het vizier kregen, heeft de verdachte ruim baan gemaakt voor [medeverdachte 2] die vervolgens direct op [persoon 1] is afgerend. [medeverdachte 2] heeft [persoon 1] vervolgens elf keer gestoken. In de letselverklaring staat dat er sprake was van onder meer twee wonden aan de rechterzijde van de hals met letsel van twee grote bloedvaten (ader en slagader) van de hals met veel bloedverlies en dat zonder direct medisch ingrijpen [persoon 1] zou zijn overleden aan het letsel dat hij heeft opgelopen.
Uit deze feiten en omstandigheden leidt de rechtbank af dat de verdachte en zijn mededader het vooropgezette plan hadden [persoon 1] van het leven te beroven. De rechtbank neemt op grond hiervan als vaststaand aan dat de verdachte en zijn mededader vóór de uitvoering van hun daad, hebben nagedacht over de betekenis en de gevolgen van hun voorgenomen daad en zich daarvan daadwerkelijk rekenschap hebben gegeven. Van enige ogenblikkelijke gemoedsopwelling waarin de mededader zou hebben gehandeld is niet gebleken. Evenmin is gebleken van andere contra-indicaties die het aannemen van voorbedachte raad in de weg staan. De rechtbank is dan ook van oordeel dat de verdachte en zijn mededader met voorbedachte raad hebben gehandeld en acht de ten laste gelegde poging tot moord bewezen.
Het voorhanden hebben van een wapen en munitie
Op 27 januari 2021 heeft de politie in de kamer van de verdachte, [adres 3] , in de kledingkast een vuurwapen met munitie (kogelpatronen) aangetroffen. Het wapen zat in een zwart schoudertasje en was direct zichtbaar toen het tasje werd geopend. Uit onderzoek naar het wapens en de munitie is gebleken dat het wapen een revolver van het merk Bruno Bruni Milano (BBM), model Olympic 38 betreft dat origineel een .22 Long Blanc (kaliber) heeft en dat is getransformeerd naar .22 Long Rifle. Het is een van oorsprong gas-/alarm-revolver dat is omgebouwd naar een projectielen verschietende revolver.
De vraag is of de verdachte het wapen en de patronen ook voorhanden heeft gehad als bedoeld in artikel 26, eerste lid, van de Wet wapens en munitie.
De verdachte heeft ter zitting verklaard dat het klopt dat er op 27 januari 2021 een wapen en patronen in zijn kledingkast zijn aangetroffen en dat hij dat wapen voor zijn eigen veiligheid had. Hij had het gekregen. Het was gewoon voor zijn eigen veiligheid. Hij wist dat het in het bezit hebben van een wapen strafbaar is, aldus verdachte.
De rechtbank is van oordeel dat de verdachte, mede gelet op diens verklaring, het wapen en de munitie, die bij hem thuis voor het grijpen lagen, bewust aanwezig heeft gehad en dat hij ook over dat wapen en die munitie kon beschikken. De rechtbank acht het onder 2 ten laste gelegde dan ook bewezen.

5.Bewezenverklaring

De rechtbank heeft door de inhoud van de bewijsmiddelen die in de bijlage staan die bij dit vonnis hoort, de overtuiging gekregen dat de verdachte de onder 1 primair en 2 ten laste gelegde feiten heeft begaan. Zij acht dan ook bewezen dat de verdachte
1. op 22 december 2020 te Amsterdam, tezamen en in vereniging met een ander, ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om [persoon 1] opzettelijk en met voorbedachten rade van het leven te beroven naar (de werklocatie van) voornoemde [persoon 1] is toegegaan, waarna zijn mededader [persoon 1] meermalen met een mes in de hals, de borst en de handen heeft gestoken, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
2. op 27 januari 2021 te Amsterdam, een wapen van categorie III, onder 1 van de Wet wapens en munitie, te weten een revolver (getransformeerd van gas/alarmrevolver naar projectielen verschietende revolver), van het merk Bruno Bruni Milano (BBM), model Olympic 38, kaliber .22 (Long Blanc (origineel kaliber), naar .22 Long Rifle), zijnde een vuurwapen in de vorm van een revolver, en munitie van categorie III, te weten
vijfpatronen (kaliber: .22 Long Rifle) voorhanden heeft gehad.

6.De strafbaarheid van de feiten

De bewezen verklaarde feiten zijn volgens de wet strafbaar. Het bestaan van een rechtvaardigingsgrond is niet aannemelijk geworden.

7.De strafbaarheid van de verdachte

De rechtbank heeft bij de vraag of de verdachte kan worden gestraft, gekeken naar het rapport van 15 juni 2021 van B.G.J. Gunnewijk, kinder- en jeugdpsychiater die de verdachte heeft onderzocht om er onder meer achter te komen of de verdachte aan een psychische stoornis lijdt en of, als het ten laste gelegde is bewezen, dat de verdachte kan worden toegerekend.
De psychiater heeft kort samengevat het volgende geconcludeerd. De verdachte functioneert op licht verstandelijk beperkt niveau, waarbij hij moeilijk oorzaak en gevolg kan onderscheiden, beperkte copingvaardigheden bezit en een concreet denkniveau hanteert. Er is bij de verdachte daarnaast sprake van een trauma- en stressgerelateerde stoornis gelinkt aan het getuige zijn van het neersteken van een vriend door enkele leden van een rivaliserende groep en het zien doodbloeden van die vriend. Ook zijn er bij de verdachte, gezien zijn lacunaire gewetensontwikkeling, zijn wantrouwen en het omgaan binnen rivaliserende drillrapgroepen, aanwijzingen voor een bedreigde persoonlijkheidsontwikkeling. De verdachte neigt er, met zijn psychische problematiek en beperkte vaardigheden, sterk toe zich voor een deel te vereenzelvigen met de drillrapgroep waarvan hij deel uitmaakt, zijn kritisch vermogen is beperkt, zijn copingvaardigheden eveneens. Hij is hierdoor extra gevoelig voor invloeden vanuit deze groep. Dit alles maakt dat hij niet helemaal vrij is in zijn handelen en het maken van afwegingen met betrekking tot de hem ten laste gelegde poging tot moord dan wel medeplichtigheid aan dit misdrijf. Op grond hiervan wordt geadviseerd hem het ten laste gelegde in een verminderde mate toe te rekenen, aldus de psychiater.
Het in het bezit hebben van de revolver wordt ook sterk gelinkt aan het verkeren in deze drillrapbende. Hij zou het in huis hebben om zich te kunnen verdedigen als het nodig is. Gezien zijn licht verstandelijke niveau van functioneren en zijn gebrekkige copingvaardigheden adviseert de psychiater de verdachte ook dit feit in een verminderde mate toe te rekenen.
De rechtbank neemt de (onderbouwde) conclusie van de psychiater over, maakt die tot de hare en volgt zijn advies.
Er is geen (andere) omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte uitsluit. De verdachte is dan ook strafbaar.
8. Voorwaardelijke PIJ-maatregel en jeugddetentie
8.1.
De eis van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat de rechtbank het zogenoemde adolescentenstrafrecht zal toepassen en de verdachte zal veroordelen tot een jeugddetentie van 475 dagen met aftrek van voorarrest. Zij heeft voorts gevorderd dat verdachte voorwaardelijk de maatregel tot plaatsing in een inrichting voor Jeugdigen (PIJ-maatregel) wordt opgelegd.
8.2.
Het pleidooi van de verdediging
De raadsman heeft eveneens verzocht om toepassing van het adolescentenstrafrecht en verder naar voren gebracht dat hij het advies van de deskundigen begrijpt en verzocht de voorwaardelijke PIJ-maatregel op te leggen. En wat betreft de op te leggen straf heeft de raadsman gezegd dat deze niet de periode van de voorlopige hechtenis te boven zou moeten te gaan.
8.3.
Het oordeel van de rechtbank
De hierna te noemen strafoplegging is in overeenstemming met de ernst van het bewezen geachte, de omstandigheden waaronder dit is begaan en de persoon van verdachte, zoals van een en ander ter terechtzitting is gebleken.
De rechtbank heeft bij de keuze tot het opleggen van een vrijheidsbenemende straf en bij de vaststelling van de duur daarvan in het bijzonder het volgende laten meewegen.
De verdachte heeft samen met een ander geprobeerd [persoon 1] van het leven te beroven. De verdachte is samen met zijn mededader naar de Albert Heijn gegaan waar [persoon 1] aan het werk was. Hij heeft het steken overgelaten aan de twee jaar jongere [medeverdachte 2] . Er is een grove inbreuk gemaakt op de lichamelijke integriteit van [persoon 1] . Hij is zeer zwaar gewond geraakt. Het is een wonder dat hij de steekpartij heeft overleefd. Hij is geopereerd, maar nog steeds niet hersteld van de verwondingen die hij door de messteken heeft opgelopen en is het maar zeer de vraag of hij er ooit helemaal van zal herstellen. De ervaring leert dat slachtoffers van dergelijk geweld nog lang gebukt gaan onder de psychische gevolgen. De achtergrond van deze zaak is gelegen in een drillrapfittie, waarvan niemand nog lijkt te weten hoe die is ontstaan en, erger nog, waar die eindigt, als dat al gebeurt. In deze vete is al een dode te betreuren. De verdachte heeft hiervoor wraak willen nemen. De rechtbank rekent het de verdachte ook zwaar aan dat de steekpartij heeft plaatsgevonden in een supermarkt tussen mensen die daar hun boodschappen aan het doen waren en supermarktmedewerkers. De verdachte heeft zo de gevoelens van onveiligheid die in de samenleving leven, versterkt. Het moet de verdachte en iedereen die bij de drillrapruzie is betrokken duidelijk zijn dat wapengeweld niet wordt getolereerd. De verdachte heeft zich ook schuldig gemaakt aan handelen in strijd met de Wet wapens en munitie. Hij heeft een omgebouwd gas/alarmrevolver en patronen voorhanden gehad waarmee hij kogels kon afvuren. Het is zorgwekkend dat er kennelijk niet alleen messen worden gebruikt, maar dat er ook naar vuurwapens kan worden gegrepen. De rechtbank is dan ook van oordeel dat een lange vrijheidsbenemende straf niet alleen passend, maar ook geboden is. De vraag is of dat een gevangenisstraf of een jeugddetentie. De rechtbank dient daarom eerst de vraag te beantwoorden of de verdachte dient te worden berecht volgens het volwassenenstrafrecht of het adolescentenstafrecht.
Toepassing ‘adolescentenstrafrecht’
De verdachte was ten tijde het plegen van de hiervoor bewezen verklaarde misdrijven negentien jaar en is nu twintig jaar. Uitgangspunt is dat een verdachte die ten tijde van het strafbare feit achttien jaar is, maar nog niet de leeftijd van drieëntwintig jaren heeft bereikt, volgens het volwassenenstrafrecht wordt berecht. De rechtbank kan echter, als zij daartoe grond vindt in de persoonlijkheid van de verdachte of de omstandigheden waaronder het feit is begaan, het (dadergerichte pedagogische) jeugdstrafrecht toepassen; het zogenoemde adolescentenstrafrecht, zie artikel 77c van het Wetboek van Strafrecht. Het adolescentenstrafrecht is er in beginsel op gericht de ‘criminele’ adolescent maximaal te stimuleren een verantwoorde rol in de samenleving op zich te nemen. Het gaat hier om verruiming van de straftoemetingsvrijheid van de rechtbank, niet om een verplichting om daarvan gebruik te maken. Beoogd is daarmee maximale flexibiliteit te bereiken rond de leeftijdsgrens van achttien jaar.
De psychiater die de verdachte heeft onderzocht, heeft geadviseerd het minderjarigenstrafrecht toe te passen. De verdachte kan gezien zijn licht verstandelijke niveau van functioneren, zijn afhankelijkheid van externe begeleiding en sturing, nog maar in beperkte mate handelingsbekwaam geacht worden. Hij woonde in een begeleide woonvorm en ontving nog begeleiding in zijn proces naar volwassenheid en meer zelfstandigheid. Daarnaast heeft de verdachte tot op heden maar in heel beperkte mate crimineel gedrag laten zien. Alles bij elkaar maakt dat geadviseerd wordt om bij betrokkene het adolescentenstrafrecht toe te passen, aldus de psychiater. De reclassering heeft zich in haar rapport van 17 juni 2021 bij dat advies aangesloten.
De rechtbank neemt vorenstaande conclusies over en zal bij de straftoemeting het adolescentenstrafrecht toepassen. Zij acht dit zowel in het belang van de verdachte als in het belang van de maatschappij.
Jeugddetentie
De rechtbank heeft gekeken naar het strafblad van de verdachte. Hieruit blijkt dat de verdachte nog niet eerder is veroordeeld voor een geweldsdelict of een overtreding van de Wet wapens en munitie. Veel gewicht legt dat echter niet in de schaal. De voorlopige hechtenis van de verdachte is op 17 mei 2021 geschorst. De verdachte zat toen 475 dagen in voorarrest. De rechtbank is van oordeel dat uit het oogpunt van vergelding en ter afschrikking van de samenleving en van de verdachte en leden van drillrapgroepen die niet alleen rappen over wapens, maar er ook naar grijpen in het bijzonder, een jeugddetentie voor de duur die gelijk is aan de tijd die de verdachte in voorarrest heeft gezeten passend en geboden. De cirkel van geweld moet worden doorbroken.
Maatregel voorwaardelijke plaatsing in een inrichting voor jeugdigen (PIJ-maatregel)
Artikel 77c van het Wetboek van Strafrecht houdt kort gezegd in dat aan de verdachte bij wie ten tijde van het begaan van het misdrijf een gebrekkige ontwikkeling of ziekelijke stoornis van de geestvermogens bestond, de maatregel van plaatsing in een inrichting voor jeugdigen kan worden opgelegd, als het feit waarvoor de maatregel wordt opgelegd, een misdrijf is waarop naar de wettelijke omschrijving een gevangenisstraf van vier jaren of meer is gesteld, de veiligheid van anderen dan wel de algemene veiligheid van personen of goederen het opleggen van die maatregel eist, en de maatregel in het belang is van een zo gunstig mogelijke verdere ontwikkeling van de verdachte.
Zoals hiervoor aan de orde is gekomen, is bij de verdachte sprake van een psychische stoornis in de zin van een trauma- en stressorgerelateerde stoornis en zijn er aanwijzingen voor een bedreigde persoonlijkheidsontwikkeling met antisociale tendensen, gezien zijn lacunaire gewetenstonwikkeling, zijn wantrouwen en het omgaan binnen rivaliserende drillrapgroepen. De verdachte functioneert op lichtverstandelijk beperkt niveau en er zijn aanwijzingen voor een stoornis in het cannabisgebruik. Deze stoornissen waren ook aanwezig ten tijde van het hem ten laste gelegde. De psychiater die de verdachte heeft onderzocht, heeft gerapporteerd dat de kans op recidive van gewelddadig gedrag hoog wordt ingeschat. Als beschermende factor wordt gezien dat de verdachte woonde binnen een begeleide woonvorm waar ook enig toezicht was. Daarnaast vond hij rust bij zijn vriendin. De bescherming biedende factoren zijn overigens beperkt. Risicoverhogend is het contact met antisociale jongeren binnen de drillrapgroep, het functioneren op licht verstandelijk beperkt niveau, zijn beperkte copingvaardigheden en zijn moeite met oorzaak-gevolg-denken. Ook is risico verhogend dat het hem ontbroken heeft aan voldoende basisveiligheid in zijn jeugd, waardoor hij wantrouwend is. De verdachte heeft behandeling en hulp nodig op verschillende terreinen. Belangrijk is dat hij zich distantieert van de drillrapgroep waarin hij verkeert. Hij dient zich in emotionele zin los te maken van deze groep om zo ruimte te creëren voor het ontwikkelen van gezondere normen en doelen op langere termijn. Hierin heeft hij gerichte ondersteuning nodig door het maken van afspraken en controle hierop. Tevens is behandeling geïndiceerd om dit proces in emotionele zin te ondersteunen, met daarin ook aandacht voor de traumatische effecten van wat hij binnen deze cultuur heeft meegemaakt, zoals het gedood zien worden van een goede vriend in 2019. Tevens is het aangewezen dat de relatie met zijn moeder aandacht krijgt, al is het alleen maar ter stabilisatie. Geadviseerd wordt om de verdachte aan te melden voor ambulante zorg bij een forensische instelling als De Waag. Tevens heeft de verdachte een bescherming biedende omgeving nodig die hem voldoende steunt en sturing biedt in het maken van de juiste keuzes en waar hij voortdurend een beroep kan doen op hulpverleners ter ondersteuning van dit proces. Ter realisatie hiervan wordt geadviseerd dat de verdachte wordt aangemeld voor begeleid wonen bij een instelling als [wooninstelling 1] , waar de begeleiding intensiever is dan bij de [wooninstelling 2] , waar de verdachte gewoond heeft. De verdachte heeft een stevige stok achter de deur nodig om het hulpverleningsproces een kans van slagen te geven. Zijn omgang binnen de drillrapgroep wordt als een vrij hardnekkig gegeven gezien, waarvan hij zich niet zomaar losmaakt. Gezien is dat hij omgang onderhield met deze groep ook al woonde hij in een begeleide woonvorm en kreeg hij regelmatig ondersteuning. Om deze redenen en vooral ook om de ernst van het ten laste gelegde feit wordt geadviseerd tot het opleggen van een voorwaardelijke PIJ-maatregel. Een onvoorwaardelijke PIJ-maatregel wordt, conform de PIJ-wegingslijst, nog niet geadviseerd daar er nog nauwelijks eerdere veroordelingen zijn voor agressieve feiten en deze maatregel dan wel erg vergaand is, aldus de psychiater.
Het reclasseringsrapport van 10 januari 2022, opgemaakt door [persoon 4] , reclasseringswerker, houdt kort samengevat in dat de reclassering een voorwaardelijke PIJ-maatregel haalbaar en uitvoerbaar acht. De reclassering adviseert een aantal voorwaarden te stellen in het kader van een voorwaardelijke PIJ-maatregel waaronder een verplichte behandeling bij De Waag, het verblijven bij [wooninstelling 1] Jeugd en Gezin in Zaandam en een locatiegebod en -verbod (de verdachte mag niet in Amsterdam-Zuidoost komen). Zij wijst erop dat de verdachte een twintigjarige jongeman is die zich in een negatief en recidiverisico verhogend sociaal netwerk (drillrapgroep) lijkt te begeven en dat gelet op deze indicaties van verharding in criminaliteit en mogelijke veiligheidsrisico’s begeleiding door de volwassenenreclassering beter aansluit bij de verdachte dan de jeugdreclassering. De reclassering adviseert, mocht er reclasseringstoezicht worden opgelegd, de volwassenenreclassering de opdracht te geven om toezicht te houden op de gestelde voorwaarden.
De rechtbank is van oordeel dat aan al de hiervoor genoemde vereisten om de PIJ-maatregel op te leggen, is voldaan. Bij de verdachte bestond ten tijde van het begaan van het bewezen verklaarde feit – waarop naar de wettelijke omschrijving een levenslange gevangenisstraf of een tijdelijke straf van ten hoogste dertig jaar is gesteld – een ziekelijke stoornis van de geestvermogens. Voorts eisen de veiligheid van anderen en de algemene veiligheid van personen en goederen het opleggen van de maatregel en is deze in het belang van een zo gunstig mogelijke verdere ontwikkeling van verdachte. De duur van de maatregel kan worden verlengd, aangezien sprake is van een feit dat gericht is tegen of gevaar veroorzaakt voor de onaantastbaarheid van het lichaam van een of meer personen.
De rechtbank ziet in de rapporten van de psychiater en de reclassering aanleiding om – in overeenstemming met het voorstel van de officier van justitie – de PIJ-maatregel in voorwaardelijke vorm op te leggen. Zij zal daaraan de bijzondere voorwaarden verbinden die de reclassering heeft geadviseerd en stelt daarbij een proeftijd van twee jaren vast. De rechtbank merkt op dat zij wel opdracht kan geven dat de reclassering toezicht houdt op de naleving van de voorwaarden en de veroordeelde ten behoeve daarvan begeleidt (op grond van artikel 14c, zesde lid, van het Wetboek van Strafrecht), maar niet een specifieke reclasseringsinstelling kan aanwijzen.
Dadelijk uitvoerbaar
De verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan het medeplegen van een poging tot moord, een misdrijf dat is gericht tegen en gevaar veroorzaakt voor de onaantastbaarheid van het lichaam van personen. Gelet op de stoornissen waar de verdachte aan lijdt, de doorwerking daarvan in het bewezen verklaarde feit en de hoge kans op herhaling als de verdachte niet wordt behandeld, is de rechtbank van oordeel dat er ernstig rekening mee moet worden gehouden dat de verdachte wederom een dergelijk misdrijf zal begaan. Daarom zal zij (ambtshalve) bevelen dat de hierna te stellen voorwaarden en het uit te oefenen toezicht, dadelijk uitvoerbaar zijn.

9.De in beslag genomen voorwerpen

Onder de verdachte zijn een vuurwapen (Bbm Olympic 38), vijf kogelpatronen en een huls in beslag genomen. Ten aanzien van deze voorwerpen is geen last tot teruggave gegeven.
De rechtbank is van oordeel dat het vuurwapen, de vijf kogelpatronen en de huls aan het verkeer moeten worden onttrokken aangezien met betrekking tot deze voorwerpen, opgevat als een gezamenlijkheid, het onder 2 bewezen verklaarde is begaan en zij van zodanige aard zijn dat het ongecontroleerde bezit daarvan in strijd is met de wet of het algemeen belang,

10.De vordering tot tenuitvoerlegging

De officier van justitie heeft bij schriftelijke vordering van 21 september 2021 tenuitvoerlegging gevorderd van de aan de verdachte bij op tegenspraak gewezen vonnis van 28 november 2018 van de kinderrechter in de rechtbank Amsterdam (parketnummer 13/178326-18), opgelegde voorwaardelijke werkstraf van vijftien uren. De officier van justitie heeft bij requisitoir, gelet op de eis in deze strafzaak, geëist deze vordering tot tenuitvoerlegging af te wijzen. De rechtbank is van oordeel dat de vordering van de officier van justitie moet worden afgewezen aangezien de proeftijd reeds was verstreken ten tijde van het plegen van de misdrijven die de rechtbank in deze zaak heeft bewezen verklaard.

11.De vordering benadeelde partij van [persoon 1]

11.1.
De vordering
De benadeelde partij [persoon 1] vordert € 19.315,- aan vergoeding van materiële schade en € 30.000,- aan vergoeding van immateriële schade.
De materiële schade bestaat uit de volgende posten:
  • € 385,- voor het eigen risico in 2021;
  • € 385,- voor het eigen risico in 2022;
  • € 85,- voor parkeerkosten VU voor controles en handtherapie aldaar;
  • € 310,- als daggeldvergoeding voor 10 dagen ziekenhuisopname ad € 31,- per dag (ter zitting van 13 oktober 2021 heeft de advocaat meegedeeld dat € 301,- wordt gevorderd);
  • € 18.150,- voor de opgelopen studievertraging.
De benadeelde partij verzoekt voorts de wettelijke rente met ingang van 22 december 2020 toe te kennen alsmede de schadevergoedingsmaatregel aan de verdachte op te leggen. Zij verzoekt ten slotte ‘het overige bedrag niet-ontvankelijk te verklaren, opdat het meerdere bij de civiele rechter gevorderd kan worden’.
11.2.
Het standpunt van het Openbaar Ministerie
De officier van justitie heeft zich op het volgende standpunt gesteld. De vordering is wat betreft het eigen risico in 2020 (€ 385,-) en de parkeerkosten die de benadeelde partij zelf heeft gemaakt (€ 14,-) toewijsbaar. Het eigen risico over 2022 moet worden afgewezen omdat die kosten nog niet zijn gemaakt. Het parkeergeld voor familiebezoek toen de benadeelde partij in het ziekenhuis lag, wordt, gelet op de Letselschade Richtlijn, gedekt door de daggeldvergoeding. Voor de tien dagen ziekenhuis kan de gevraagde daggeldvergoeding zoals die is vastgesteld in de Letselschade Richtlijn worden toegewezen. De verzochte immateriële schade kan, gelet op het ernstige letsel, de mogelijk blijvende verlamming in het gezicht en de totale impact van het feit, bij wijze van voorschot, worden toegewezen tot een bedrag van € 15.000,-, gelijk aan het bedrag dat in de zaak tegen [medeverdachte 2] is toegewezen. De totale schadevergoeding dient hoofdelijk te worden toegewezen met de wettelijke rente vanaf de dag van het ontstaan van de schade. En tevens dient de schadevergoedingsmaatregel te worden opgelegd. De schade als gevolg van de opgelopen studievertraging is onvoldoende onderbouwd en dient daarom niet-ontvankelijk te worden verklaard, aldus de officier van justitie.
11.3.
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft gesteld dat de gevorderde medische kosten voor het jaar 2022 moeten worden afgewezen dan wel dat de benadeelde partij daarin niet-ontvankelijk dient te worden verklaard, omdat het onzeker is of deze kosten daadwerkelijk zullen worden gemaakt. De door de ouders van het slachtoffer gemaakte parkeerkosten komen niet voor toewijzing in aanmerking, aangezien niet gebleken is dat het slachtoffer deze kosten heeft moeten dragen. Daarbij komt dat dergelijke kosten voor familiebezoek reeds verdisconteerd zitten in de daggeldvergoeding voor het ziekenhuisverblijf. Uit het door het slachtoffer overgelegde bewijs blijkt dat het slachtoffer op 22 december 2020 werd opgenomen in het VUMC en daar heeft gelegen tot 30 december 2020 (ofwel dat hij op 29 december 2020 weer uit het ziekenhuis werd ontslagen). Verder blijkt uit het overgelegde bewijs dat het slachtoffer op 25 januari 2021 is geopereerd in het VUMC en op diezelfde dag weer uit het ziekenhuis is ontslagen. De benadeelde komt dus in aanmerking voor de ziekenhuisdaggeldvergoeding van negen dagen. De verdachte stelt dat duidelijk is dat benadeelde door de handelingen van [medeverdachte 2] schade heeft opgelopen en als gevolg van zijn verwondingen moest revalideren. Hij kan zich voorstellen dat de benadeelde hierdoor enige tijd niet in de gelegenheid is geweest om zijn mbo-studie te volgen. Uit de vordering volgt echter geenszins dat het steekincident de enige aanleiding is voor het oplopen van de vertraging. Een verdere beoordeling van de vordering op dit punt zou een onevenredige belasting van dit strafgeding meebrengen en daarom dient de benadeelde ook op dit punt niet-ontvankelijk te worden verklaard in zijn vordering. De raadsman heeft ten slotte betoogd dat de benadeelde ten aanzien van de gevorderde immateriële-schadevergoeding vanwege het door hem opgelopen lichamelijk letsel en vanwege de veronderstelde aantasting in de persoon van het slachtoffer op andere wijze ex artikel 6:106 BW, niet-ontvankelijkheid dient te worden verklaard. Het slachtoffer stelt dat hij immateriële schade vordert vanwege het feit dat hij geestelijk letsel heeft opgelopen, maar dat hij nog niet bij een psycholoog is geweest om dit objectief te laten vaststellen omdat het daar – bijna een jaar later – ‘nog niet de tijd voor is’. De verdachte meent dat hierdoor de omvang van de immateriële schade van benadeelde geenszins is te schatten. Onderzoek naar de omvang van de schade zou kortom een nadere behandeling vereisen en dit zou een onredelijke belasting van het strafproces vormen. De verdediging stelt bovendien dat het gevorderde bedrag van € 30.000,- hoe dan ook excessief is en sterk dient te worden gematigd.
11.4.
Het oordeel van de rechtbank
Uit het onderzoek ter terechtzitting is de rechtbank voldoende gebleken dat de benadeelde partij als gevolg van het onder 1 bewezen verklaarde handelen van de verdachte materiële en immateriële schade heeft geleden.
Eigen risico
De vordering tot vergoeding van het eigen risico over 2021 (€ 385,-) is niet betwist, voldoende onderbouwd en komt de rechtbank niet onrechtmatig of ongegrond voor en zal daarom worden toegewezen. De vordering tot vergoeding van het eigen risico over 2022 wordt niet-ontvankelijk verklaard, omdat niet gebleken is dat die kosten zijn gemaakt.
Parkeerkosten en daggeldvergoeding voor ziekenhuisopname
De parkeerkosten die de benadeelde partij zelf heeft gemaakt voor de bezoeken aan het ziekenhuis (€ 14,-) komen voor vergoeding in aanmerking. De parkeerkosten voor het bezoek van familie zijn verdisconteerd in de daggeldvergoeding. [12] De benadeelde partij heeft niet met behulp van rekeningen en dergelijke onderbouwd dat de in redelijkheid gemaakte kosten uitstijgen boven de forfaitaire daggeldvergoeding. Aangezien die daggeldvergoeding zal worden toegewezen, zal het deel van de gevorderde parkeerkosten dat reeds door dat bedrag is gedekt, niet-ontvankelijk worden verklaard. De benadeelde heeft van 22 december tot 30 december 2020 in het ziekenhuis gelegen, oftewel negen dagen (tot 30 december wil zeggen met inbegrip van 30 december). De daggeldvergoeding is in 2020 bepaald op € 30,-. Voor de ene dag die de benadeelde in januari 2021 in het ziekenhuis is opgenomen geweest, wordt de daggeldvergoeding van € 31,- toegekend. De gevorderde daggeldvergoeding is verder voldoende onderbouwd en niet betwist, zodat de rechtbank het uiteindelijk gevorderde bedrag van € 301,- zal toewijzen.
Studievertraging.
De vordering van vergoeding van de schade die is opgelopen door de studievertraging is –tegenover de betwisting – onvoldoende onderbouwd en wordt daarom niet-ontvankelijk verklaard. Hoewel voldoende aannemelijk is dat de benadeelde door het bewezen verklaarde tijdelijk niet naar school kon gaan en daardoor een achterstand heeft opgelopen, kan op dit moment onvoldoende worden vastgesteld dat dit de oorzaak is geweest voor het niet behalen van het schooljaar. De benadeelde heeft niet met stukken, zoals een verklaring van school, een verzuimoverzicht en/of een cijferlijst, onderbouwd dat hij anders het jaar wel zou hebben gehaald. De enkele stelling dat de benadeelde op dat moment niet voor alle vakken er goed voor stond, maar dat nog wel had kunnen inhalen, is met te veel onduidelijkheid omgeven. Nadere bewijsvoering zou betekenen dat de behandeling van de vordering van de benadeelde partij een onevenredige belasting van het strafgeding oplevert. De rechtbank zal bepalen dat de vordering ten aanzien van dit onderdeel niet-ontvankelijk is. De benadeelde kan dit gedeelte van zijn vordering bij de burgerlijke rechter kan aanbrengen.
Immateriële schade
De rechtbank stelt dat als uitgangspunt geldt dat van aantasting in de persoon ‘op andere wijze’ in ieder geval sprake is indien de benadeelde partij geestelijk letsel heeft opgelopen. Om te kunnen aannemen dat sprake is van psychische schade is vereist dat naar objectieve maatstaven (bijvoorbeeld een rapport van een psychiater of psycholoog) het bestaan van geestelijk letsel kan worden vastgesteld. Ook als naar objectieve maatstaven het bestaan van geestelijk letsel niet kan vastgesteld, is niet uitgesloten dat de aard en de ernst van de normschending en van de gevolgen daarvan voor de benadeelde, meebrengen dat van de in art. 6:106, aanhef en onder b, BW bedoelde aantasting in zijn persoon ‘op andere wijze’ sprake is. In zo een geval zal degene die zich hierop beroept de aantasting in zijn persoon met concrete gegevens moeten onderbouwen. Dat is slechts anders als de aard en de ernst van de normschending meebrengen dat de in dit verband relevante nadelige gevolgen daarvan voor de benadeelde zo voor de hand liggen, dat een aantasting in de persoon kan worden aangenomen. Van een aantasting in de persoon ‘op andere wijze’ als bedoeld in art. 6:106, aanhef en onder b, BW is niet reeds sprake bij de enkele schending van een fundamenteel recht. [13]
De rechtbank is van oordeel dat is komen vast te staan dat de benadeelde partij blijvend fysiek letsel heeft opgelopen. Daarnaast brengen de aard en de ernst van de normschending mee dat de in dit verband relevante nadelige gevolgen daarvan voor de benadeelde zo voor de hand liggen, dat een aantasting in de persoon kan worden aangenomen. De rechtbank is van oordeel dat de heftige en langdurige gevolgen voor de benadeelde partij door het bewezen verklaarde maken dat nu al een substantiële vergoeding aan immateriële schade billijk is
.De omvang van de immateriële schade zoals thans bekend zal op de voet van het bepaalde in artikel 6:106 van het Burgerlijk Wetboek naar maatstaven van billijkheid worden geschat op € 20.000,- vermeerderd met de wettelijke rente vanaf het moment waarop het strafbare feit is gepleegd. De rechtbank zal de benadeelde niet-ontvankelijk verklaren in het resterende gedeelte van zijn vordering. De benadeelde kan het resterende gedeelte van de vordering bij de burgerlijke rechter aanhangig maken.
Hoofdelijk
De toegewezen materiële- en immateriële-schadevergoeding zal hoofdelijk worden toegewezen. Dat wil zeggen dat de benadeelde partij het recht heeft de voldoening van de gehele schadevergoeding bij een van de daders te eisen en de andere daders bevrijd zijn als een van hen betaalt (artikel 6:7 BW).
Kosten benadeelde partij
De verdachte wordt ten slotte (hoofdelijk) veroordeeld in de kosten die de benadeelde partij heeft gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog zal maken.
Wettelijke rente
De toegewezen bedragen worden vermeerderd met de wettelijke rente vanaf het moment waarop de vordering is ingediend (6 juli 2021) of het strafbare feit is gepleegd (22 december 2020).
Conclusie
De vordering van de benadeelde wordt hoofdelijk toegewezen tot een bedrag van € 20.700,- (materiële-schadevergoeding van (€ 14 + € 301 + € 385 = ) € 700,-, en een immateriële-schadevergoeding van € 20.000,-), te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf het moment van het indienen van de vordering dan wel het moment waarop het strafbare feit is gepleegd. Voor het overige (eigen risico 2022, parkeerkosten familie, de studievertraging en het gedeelte van de gevorderde immateriële-schadevergoeding dat niet is toegewezen) wordt de vordering niet-ontvankelijk verklaard.
Schadevergoedingsmaatregel
De verdachte is jegens het slachtoffer naar burgerlijk recht aansprakelijk voor de schade die door onder 1 bewezen verklaarde feit is toegebracht. In het belang van de benadeelde partij [persoon 1] wordt, als extra waarborg voor betaling aan hem, de maatregel van artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht aan de verdachte. Dat wil zeggen dat de benadeelde er recht op heeft dat de overheid het bedrag aan hem voorschiet. De overheid zal ook proberen ervoor te zorgen dat de verdachte het volledige bedrag betaalt. Gelet op de toepassing van het jeugdrecht zal de rechtbank bepalen dat de gijzeling bij niet-nakoming van deze verplichting nul dagen is.

12.Toepasselijke wettelijke voorschriften

De op te leggen straf en maatregelen zijn gegrond op de artikelen 36b, 36d, 36f, 45, 47, 55, eerste lid, 77c, 77g, 77h, 77i, 77s, 77x, 77y, 77z, 77aa, 77za, 77gg en 289 van het Wetboek van Strafrecht en de artikelen 26 en 55 van de Wet wapens en munitie.

13.Beslissing

De rechtbank komt op grond van het voorgaande tot de volgende beslissing.
Verklaart bewezen dat de verdachte het onder 1 primair en onder 2 ten laste gelegde heeft begaan zoals hiervoor in rubriek 5 is vermeld.
Verklaart niet bewezen wat aan de verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hiervoor is bewezen verklaard en spreekt verdachte daarvan vrij.
Het bewezen verklaarde levert respectievelijk op:
Medeplegen van poging tot moord.
De eendaadse samenloop van: handelen in strijd met artikel 26, eerste lid, van de Wet wapens en munitie en het feit begaan met betrekking tot een vuurwapen van categorie III en handelen in strijd met artikel 26, eerste lid van de Wet wapens en munitie.
Verklaart het bewezene strafbaar.
Verklaart de verdachte,
[verdachte], daarvoor strafbaar.
Veroordeelt de verdachte tot een
jeugddetentievoor de duur van
475 (vierhonderdvijfenzeventig) dagen.
Beveelt dat de tijd die door de veroordeelde voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en in voorlopige hechtenis is doorgebracht, bij de tenuitvoerlegging van die straf in mindering gebracht zal worden.
Legt op aan de verdachte de maatregel van
plaatsing in een inrichting voor jeugdigen.
Bepaalt dat deze maatregel
nietten uitvoer gelegd zal worden, tenzij de rechter later anders mocht gelasten wegens niet nakoming van (een van de) na te melden algemene en bijzondere voorwaarden;
Stelt de proeftijd vast op 2 (twee) jaren onder de algemene voorwaarde dat de veroordeelde:
- zich voor het einde van die proeftijd niet zal schuldig maken aan een strafbaar feit;
- ten behoeve van het vaststellen van zijn identiteit zijn medewerking zal verlenen aan het nemen van een of meer vingerafdrukken of een identiteitsbewijs als bedoeld in artikel 1 Wet op de identificatieplicht ter inzage zal aanbieden;
- zijn medewerking zal verlenen aan het door de reclassering te houden toezicht, bedoeld in artikel 77aa, eerste tot en met het vierde lid, van het Wetboek van Strafrecht, de medewerking aan huisbezoeken daaronder begrepen en het zich melden bij de reclasseringsinstelling zo vaak en zolang als zij dit noodzakelijk acht.
Stelt de bijzondere voorwaarden:
Meldplicht
De verdachte meldt zich zodra de proeftijd ingaat bij de Reclassering Nederland op het adres [adres 6]. De verdachte blijft zich melden op afspraken met de reclassering, zo vaak en zolang de reclassering dat nodig vindt.
Ambulante behandeling
De verdachte laat zich behandelen bij De Waag, of een soortgelijke zorgverlener, te bepalen door de reclassering. De behandeling start zodra de proeftijd ingaat. De behandeling duurt de gehele proeftijd of zoveel korter als de reclassering nodig vindt. De verdachte houdt zich aan de huisregels en de aanwijzingen die de zorgverlener voor de behandeling geeft. Het innemen van medicijnen kan onderdeel zijn van de behandeling.
Beschermd/Begeleid wonen of maatschappelijke opvang
De verdachte verblijft in de wooninstelling [wooninstelling 1] Jeugd en Gezin te Zaandam of een andere instelling voor beschermd wonen of maatschappelijke opvang, te bepalen door de reclassering. Het verblijf start zodra zijn proeftijd ingaat. Het verblijf duurt de gehele proeftijd of zoveel korter als de reclassering nodig vindt.
Contactverbod
De verdachte heeft of zoekt op geen enkele wijze – direct of indirect – contact met [medeverdachte 1] (geboren op [geboortedag 2] 2002) en [medeverdachte 2] (geboren op [geboortedag 3] 2004), zolang het Openbaar Ministerie dit verbod nodig vindt.
Locatieverbod (met elektronische monitoring)
De verdachte bevindt zich niet in het stadsdeel Zuidoost van de gemeente Amsterdam, zolang het Openbaar Ministerie dit verbod nodig vindt. De verdachte werkt mee aan elektronische monitoring van dit locatieverbod. De verdachte gaat niet naar het buitenland zonder toestemming van de reclassering, omdat het voor de elektronische monitoring nodig is dat de verdachte in Nederland blijft.
Locatiegebod (met elektronische monitoring)
De verdachte is gedurende de proeftijd op vooraf vastgestelde tijdstippen aanwezig op het verblijfadres van de wooninstelling [wooninstelling 1] Jeugd en Gezin te Zaandam, zolang het Openbaar Ministerie dat nodig vindt. De reclassering stelt de precieze tijdstippen vast, in overleg met de verdachte en afhankelijk van de dagbesteding. Bij de start van het locatiegebod hoeft de verdachte op doordeweekse dagen met dagbesteding een aaneengesloten blok van twaalf uur niet op het verblijfadres te zijn. Op dagen zonder opleiding, (vrijwilligers)werk of behandeling is dat twee uur. In de weekenden heeft de verdachte een aaneengesloten blok van vier uur per dag vrij te besteden. Het Openbaar Ministerie kan op verzoek van de reclassering de genoemde bloktijden veranderen. De verdachte werkt mee aan elektronische monitoring van dit locatiegebod. De verdachte gaat niet naar het buitenland zonder toestemming van de reclassering, omdat het voor de elektronische monitoring nodig is dat de verdachte in Nederland blijft.
Volgen van onderwijs / dagbesteding
De verdachte volgt onderwijs in ieder geval tot dat hij zijn diploma op MBO-niveau twee heeft behaald of zoveel korter als de reclassering nodig vindt. Wanneer de verdachte zijn diploma heeft behaald, dient hij zich in te zetten voor het verkrijgen van een dagbesteding die hij daarna dient te volgen.
Middelencontrole
De verdachte werkt mee aan controle van het gebruik van softdrugs om het middelengebruik te beheersen. De reclassering kan urineonderzoek en ademonderzoek (blaastest) gebruiken voor de controle. De reclassering bepaalt hoe vaak de verdachte wordt gecontroleerd.
Geeft opdracht aan de reclassering tot het houden van toezicht op de naleving van voormelde voorwaarden en de verdachte ten behoeve daarvan te begeleiden.
Beveelt dat de gestelde voorwaarden en het uit te oefenen toezicht, dadelijk uitvoerbaar zijn.
Verklaart onttrokken aan het verkeer: een revolver, patronen en een huls
Wijst de vordering tot tenuitvoerlegging in de zaak met parketnummer 13/178326-18 af.
Wijst de vordering van de benadeelde partij [persoon 1] toe tot een bedrag van € 700,- (zevenhonderd euro) aan vergoeding van materiële schade en € 20.000,- (twintigduizend euro) aan vergoeding van immateriële schade, in totaal € 20.700,- (twintigduizend en zevenhonderd euro), te vermeerderen met de wettelijke rente zoals hierna staat aangegeven.
Veroordeelt de verdachte tot betaling van het toegewezen bedrag aan [persoon 1] voornoemd, behalve voor zover deze vordering al door of namens een ander of anderen is betaald.
Veroordeelt de verdachte voorts in de kosten door de benadeelde partij gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog te maken, behalve voor zover deze kosten al door of namens een ander of anderen zijn betaald, tot op heden begroot op nihil.
Legt verdachte de verplichting op ten behoeve van [persoon 1] , aan de Staat € 20.700,- (twintigduizend en zevenhonderd euro) te betalen, behalve voor zover dit bedrag al door of namens een ander of anderen is betaald, met de wettelijke rente vanaf de hierna te noemen aanvangsdatum tot aan de dag der voldoening. Bepaalt daarbij de maximale duur van de gijzeling op 0 (nul) dagen.
Bepaalt dat, indien en voor zover de verdachte of een ander of anderen geheel aan een van de genoemde betalingsverplichtingen heeft voldaan, daarmee de andere is vervallen.
Bepaalt de aanvangsdatum van de wettelijke rente voor de materiële schade op 6 juli 2021 en de immateriële schade op 22 december 2020.
Verklaart de vordering van de benadeelde partij voor het overige niet-ontvankelijk.
Het op het – geschorste – bevel tot voorlopige hechtenis.
Dit vonnis is gewezen door
mr. R.A. Sipkens, voorzitter,
mrs. J. Thomas en S. Djebali, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. M. Cordia, griffier,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van deze rechtbank van 22 juni 2021.
[...]
  • [...]
  • [...]

17.[...]

Voetnoten

1.Zie over die zaak gerechtshof Amsterdam 10 mei 2022, ECLI:NL:GHAMS:2022:1424.
2.De bewijsmiddelen staan in de bijlage die onderdeel uitmaakt van dit vonnis.
3.Zie Rechtbank Amsterdam 11 november 2021, ECLI:NL:RBAMS:2021:6433.
4.Zie pagina A310 van het dossier.
5.Zie het proces-verbaal van bevindingen fenomeen drillrap van 10 juni 2021: “Rappers dragen in hun videoclips veelal zwarte kleren, zwaaien met grote messen, of andere (vuur)wapens. Zij dragen vaak bivakmutsen en andere (agressief lijkende) gezichtsbedekking. De teksten hebben veelal een gewelddadige inhoud of een verwijzing daarnaar. Vaak gaat het over een gewelddadig incident dat heeft plaatsgevonden. Een aantal rapgroepen dagen elkaar over en weer uit hetgeen leidt tot geweld, ook wel “Get Back” genoemd.”, pagina A398 van het dossier.
6.HR 2 december 2014, ECLI:NL:HR:2014:3474,
7.HR 4 februari 2020, ECLI:NL:HR:2020:187,
8.HR 19 oktober 2021, ECLI:NL:HR:2021:1564.
9.HR 13 oktober 2020, ECLI:NL:HR:2020:1606,
10.HR 18 juni 2019, ECLI:NL:HR:2019:967,
11.HR 28 februari 2012, ECLI:NL:HR:2012:BR2342, HR 15 oktober 2013, ECLI:NL:HR:2013:963, HR 23 september 2014, ECLI:NL:HR:2014:2761.
12.Zie de Letselschade Richtlijn Ziekenhuis- en Revalidatiedaggeldvergoeding
13.HR 28 mei 2019, ECLI:NL:HR:2019:793,