ECLI:NL:RBAMS:2022:3626

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
29 juni 2022
Publicatiedatum
28 juni 2022
Zaaknummer
AWB 21/6228
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beroep tegen afwijzing WW-uitkering wegens verblijf in het buitenland tijdens eerste werkloosheidsdag

In deze zaak heeft de Rechtbank Amsterdam op 29 juni 2022 uitspraak gedaan in een geschil tussen eiseres en de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen. Eiseres had een WW-uitkering aangevraagd, maar deze werd per 4 januari 2021 ingetrokken omdat zij in het buitenland verbleef. Eiseres voerde aan dat zij door de coronamaatregelen onvoorzien in Engeland was vast komen te zitten en dat haar recht op uitkering had moeten herleven na haar terugkeer naar Nederland op 20 mei 2021. De rechtbank oordeelde dat eiseres op de datum van intrekking in Engeland verbleef en dat er geen recht op een WW-uitkering was ontstaan. De rechtbank benadrukte dat de feitelijke omstandigheden bepalend zijn voor het verblijf en dat de inschrijving in de Basisregistratie Persoonsgegevens niet automatisch betekent dat iemand recht heeft op een uitkering. De rechtbank verwierp de argumenten van eiseres en verklaarde het beroep ongegrond, waarbij werd vastgesteld dat er geen bijzondere omstandigheden waren die een afwijking van de wet rechtvaardigden. De rechtbank concludeerde dat de intrekking van de uitkering terecht was en dat er geen recht op herleving bestond.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM

Bestuursrecht
zaaknummer: AMS 21/6228

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 29 juni 2022 in de zaak tussen

[eiseres] , eiseres

(gemachtigde: mr. J. El Haddouchi),
en
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen,verweerder
(gemachtigde: mr. S. Elfert).

Procesverloop

Met een besluit van 24 augustus 2021 (het primaire besluit) heeft verweerder bepaald dat eiseres per 4 januari 2021 geen recht heeft op een WW [1] -uitkering.
Met een besluit van 15 november 2021 (het bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van eiseres ongegrond verklaard.
Eiseres heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld. Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
De zaak is behandeld op een zitting van 30 mei 2022. Eiseres was aanwezig via een videoverbinding, bijgestaan door haar gemachtigde die fysiek aanwezig was. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Overwegingen

Wat aan deze procedure voorafging
1. Op 5 januari 2021 heeft eiseres een WW-uitkering aangevraagd. Met een besluit van 6 januari 2021 is aan eiseres per 4 januari 2021 een WW-uitkering toegekend.
2. Naar aanleiding van een melding op 14 juli 2021 dat eiseres mogelijk niet in Nederland maar in het buitenland zou verblijven, heeft verweerder een onderzoek gestart. Verweerder heeft de IP [2] -gegevens van eiseres onderzocht, een gesprek gevoerd met eiseres op 27 juli 2021 en boekingsgegevens van eiseres ontvangen. De bevindingen zijn vastgelegd in een onderzoeksrapport van 6 augustus 2021. Uit de bevindingen is gebleken dat eiseres op 18 december 2020 naar Engeland is afgereisd. Eiseres heeft verklaard dat zij van plan was om rond 3 of 4 januari 2021 weer naar Nederland terug te keren, maar vanwege de COVID-19 situatie is zij niet teruggekeerd. Op 5 maart 2021 is eiseres vanuit Londen naar Rome gereisd. Op 20 mei 2021 is eiseres vanuit Rome naar Amsterdam gevlogen.
3. Met het primaire besluit heeft verweerder bepaald dat eiseres per 4 januari 2021 geen recht heeft op een WW-uitkering. Ook is, met een afzonderlijk besluit, de ten onrechte betaalde uitkering van eiseres teruggevorderd.
4. Met het bestreden besluit heeft verweerder het bezwaar van eiseres ongegrond verklaard. Verweerder heeft daaraan ten grondslag gelegd dat eiseres in het buitenland heeft verbleven ten tijde van de aanvraag om een WW-uitkering. Zij heeft ook geen melding gemaakt van haar verblijf in het buitenland anders dan vakantie. In de toekenningsbeslissing van 6 januari 2021 heeft verweerder eiseres geïnformeerd over haar rechten en plichten. Een van deze plichten is het doorgeven van wijzigingen in haar situatie tijdens de WW-uitkering. Voor eiseres had het duidelijk kunnen zijn dat zij haar verblijf in Engeland bij verweerder had moeten melden. Nu er sprake is van een in de WW genoemde uitsluitingsgrond is er geen recht op een WW-uitkering ontstaan. Nu dit recht niet is ontstaan, kan het daarom vervolgens – bij terugkeer in Nederland - ook niet herleven, aldus verweerder.
Standpunt eiseres
5. Eiseres voert aan dat zij onvoorzien vast is komen te zitten in Engeland als gevolg van een strenge lockdown in verband met een nieuw opgedoken variant van het coronavirus. Verder voert eiseres aan dat volgens vaste rechtspraak, bij de beantwoording van de vraag waar iemand woont of verblijf houdt als bedoeld in artikel 19 WW, het uitgangspunt is dat de feitelijke omstandigheden van het geval beslissend zijn en niet de inschrijving in de Basisregistratie Persoonsgegevens (BRP). Eiseres heeft altijd woonplaats gehouden in Amsterdam. Dit volgt uit de onveranderde en continue inschrijving in het BRP en het feit dat haar vaste lasten in Amsterdam bleven doorlopen en werden betaald. Subsidiair voert eiseres aan dat sprake is van een dermate bijzonder geval en dat een strikte toepassing van artikel 19 van de WW niet op zijn plaats is. Dit zou leiden tot het terugbetalen van een bedrag van ruim 20.000 euro, terwijl eiseres in de periode in geding geen andere inkomsten had. Wat betreft de periode in Italië stelt eiseres dat zij er op mocht vertrouwen dat zij maximaal drie maanden met behoud van haar uitkering in een ander EU-land mocht verblijven om vanuit daar sollicitatieactiviteiten te verrichten. Deze informatie was vermeld op de website van verweerder. Meer subsidiair voert eiseres aan dat zij de inlichtingenplicht niet heeft geschonden, omdat bij de online aanvraag van de WW-uitkering wordt gevraagd naar het officiële woonadres. Eiseres heeft daar terecht haar toenmalige adres ingevuld. Omdat zij nadien niet van woonadres is veranderd, is feitelijk geen sprake geweest van een wijziging. Bovendien was eiseres, ondanks haar verblijf in het buitenland, nog steeds beschikbaar voor de Nederlandse arbeidsmarkt. Nog meer subsidiair voert eiseres aan dat haar WW-uitkering voor de periode van 20 mei 2021 tot en met 31 juli 2021 onterecht is ingetrokken alsook voor de periode van 1 augustus tot en met 20 september 2021 onterecht is beëindigd. Het recht op een WW-uitkering is in ieder geval gaan herleven op 20 mei 2021, omdat zij toen weer is teruggekeerd naar Nederland.
Beoordeling door de rechtbank
6. De rechtbank beoordeelt of verweerder terecht heeft bepaald dat eisers per
4 januari 2021 geen recht heeft op een WW-uitkering.
7. Een besluit tot intrekking van een uitkering is een belastend besluit. Daarbij is het aan verweerder om de nodige kennis over de relevante feiten te vergaren. Dat betekent dat in beginsel op verweerder de last rust om aannemelijk te maken dat aan de voorwaarden voor intrekking is voldaan. In dit geval betekent dat dat verweerder feiten moet aandragen die aannemelijk maken dat eiseres op 4 januari 2021 buiten Nederland verbleef anders dan wegens vakantie.
8. Niet in geschil is dat eiseres ten tijde van de aanvraag om een uitkering in Engeland verbleef. Ook is niet in geschil dat zij op 20 mei 2021 weer is teruggekeerd in Nederland.
9. Op grond van artikel 19, eerste lid, aanhef en onder e, van de WW heeft de werknemer die buiten Nederland woont of verblijf houdt anders dan wegens vakantie geen recht op een uitkering. Uit de omstandigheid dat eiseres op 4 januari 2021 anders dan wegens vakantie in Engeland verbleef, volgt dat zij op die datum geen recht had op een WW-uitkering. Het standpunt van eiseres dat zij in Nederland stond ingeschreven in de BRP, dat haar officiële adres nog steeds in Amsterdam was en dat zij daar ook de vaste lasten betaalde, doet hieraan niet af. Uit vaste rechtspraak van de Centrale Raad van Beroep (de Raad) volgt dat bij de beantwoording van de vraag waar iemand verblijf houdt het uitgangspunt is dat de feitelijke omstandigheden van het geval beslissend zijn en niet de inschrijving in de BRP. Het feit dat iemand op een bepaald adres staat ingeschreven brengt immers niet mee dat daarmee is gegeven dat iemand ook feitelijk op dat adres verblijf houdt. [3]
10. Dat eiseres, naar zij stelt, nog wel beschikbaar was voor de Nederlandse arbeidsmarkt en dat zij digitaal voldeed aan de sollicitatieplicht, is voor de hier te beantwoorden rechtsvraag niet relevant. Uit vaste rechtspraak van de Raad [4] volgt dat de ratio van de uitsluitingsgrond in artikel 19, eerste lid, aanhef en onder e, van de WW is dat iemand die verblijf houdt in het buitenland, in het algemeen niet beschikbaar is voor de Nederlandse arbeidsmarkt en sollicitatieactiviteiten.
11. De rechtbank overweegt verder dat volgens vaste rechtspraak van de Raad artikel 19, eerste lid, aanhef en onder e, van de WW een dwingendrechtelijke bepaling is, die geen ruimte biedt om bij de toepassing ervan rekening te houden met de individuele omstandigheden en redenen waarom de werknemer buiten Nederland heeft verbleven. Alleen wanneer sprake is van bijzondere omstandigheden die door de wetgever niet in zijn afweging zijn meegenomen en die strikte toepassing zo zeer in strijd doen zijn met een algemeen rechtsbeginsel of (ander) ongeschreven recht, kan, bij hoge uitzondering, van deze bepaling worden afgeweken.
12. Voor zover eiseres heeft willen stellen dat sprake is van bijzondere omstandigheden wegens de uitbraak van een nieuw opgedoken variant van het coronavirus, volgt de rechtbank haar daarin niet. Eiseres is, ook op het moment dat dat wel weer mogelijk was, niet teruggekeerd naar Nederland, maar naar Rome. Ook heeft eiseres bij verweerder nooit gemeld dat zij in het buitenland verbleef.
13. Nu de rechtbank van oordeel is dat verweerder terecht heeft bepaald dat eiseres per
4 januari 2021 geen recht heeft op een WW-uitkering, behoeft de grond ten aanzien van het exporteren daarvan geen bespreking. De rechtbank overweegt ten overvloede dat bij een wens tot exporteren van een uitkering daartoe ook een verzoek moet worden ingediend bij verweerder.
14. De beroepsgrond van eiseres dat haar recht op een WW-uitkering in ieder geval is gaan herleven op 20 mei 2021, het moment dat zij weer terugkeerde in Nederland, slaagt niet. Door de aanwezigheid van een uitsluitingsgrond is er geen eerste werkloosheidsdag en ontstaat geen recht op uitkering. In het geval van eiseres kan geen sprake zijn van een herleving, omdat geen recht op een WW-uitkering is ontstaan.
15. Ter beoordeling ligt het besluit voor waarin is bepaald dat eiseres per 4 januari 2021 geen recht heeft op een WW-uitkering. Voor zover eiseres een beroep doet op de hoogte van het teruggevorderde bedrag en het evenredigheidsbeginsel valt dit buiten de beoordeling van het geschil. Er lopen nog aparte procedures tegen onder meer het terugvorderingsbesluit.
Conclusie
16. Het beroep is ongegrond.
17. Voor een vergoeding van het griffierecht of een veroordeling in de proceskosten bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. F.P. Lauwaars, rechter, in aanwezigheid van mr. I.G.A. Karregat, griffier
.De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 29 juni 2022.
griffier
rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Centrale Raad van Beroep.
Als hoger beroep is ingesteld, kan bij de voorzieningenrechter van de hogerberoepsrechter worden verzocht om het treffen van een voorlopige voorziening.

Voetnoten

1.Werkloosheidswet.
2.Internet Protocol.
3.Zie bijvoorbeeld de uitspraak van de Raad van 24 december 2014, ECLI:NL:CRVB:2014:4403.
4.Zie bijvoorbeeld de uitspraak van de Raad van 21 augustus 2019, ECLI:NL:CRVB:2019:2867.