ECLI:NL:RBAMS:2022:3683

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
1 juli 2022
Publicatiedatum
30 juni 2022
Zaaknummer
22/1351
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Herziening AOW-pensioen op basis van gezamenlijk huishouden en wederzijdse zorg

In deze zaak heeft de Rechtbank Amsterdam op 1 juli 2022 uitspraak gedaan in een geschil tussen een eiser, woonachtig in Duitsland, en de Raad van bestuur van de Sociale verzekeringsbank. De eiser ontving sinds december 2011 een AOW-pensioen naar de norm van een alleenstaande, maar na een huisbezoek op 1 oktober 2021 heeft de Sociale verzekeringsbank besloten om het pensioen per december 2021 te herzien naar de norm van een gehuwde, op basis van de veronderstelling dat eiser een gezamenlijk huishouden voert met een bewoonster. Eiser heeft het bestreden besluit bestreden, maar de rechtbank heeft geoordeeld dat de Sociale verzekeringsbank terecht heeft geconcludeerd dat er sprake is van een gezamenlijk huishouden, gezien de wederzijdse zorg en de gezamenlijke huishouding die eiser en de bewoonster voerden. De rechtbank heeft vastgesteld dat eiser en de bewoonster op hetzelfde adres wonen en dat er voldoende aanwijzingen zijn voor wederzijdse zorg, zoals het samen koken en zorgen voor elkaar bij ziekte. Eiser heeft echter betwist dat er sprake is van een gezamenlijk huishouden en heeft een huurovereenkomst overgelegd, maar de rechtbank oordeelt dat hij niet aannemelijk heeft gemaakt dat er een zakelijke relatie bestaat. De rechtbank heeft het beroep van eiser ongegrond verklaard en de aanpassing van het AOW-pensioen door de Sociale verzekeringsbank bevestigd. Er is geen aanleiding voor vergoeding van griffierecht of proceskosten.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM

Bestuursrecht
zaaknummer: AMS 22/1351

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 1 juli 2022 in de zaak tussen

[eiser] , te Duitsland, eiser,

en

de Raad van bestuur van de Sociale verzekeringsbank, verweerder

(gemachtigde: mr. J.G. Starreveld).

Procesverloop

Bij besluit van 24 november 2021 (het primaire besluit) heeft verweerder het AOW-pensioen [1] van eiser per december 2021 herzien naar de norm van een gehuwde.
Bij besluit van 7 februari 2022 (het bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van eiser ongegrond verklaard.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Omdat geen van de partijen, nadat zij zijn gewezen op hun recht ter zitting te worden gehoord, heeft verklaard dat zij gebruik wil maken van dit recht, heeft de rechtbank bepaald dat het onderzoek ter zitting verder achterwege blijft. Vervolgens is het onderzoek gesloten.

Overwegingen

Wat aan deze procedure voorafging
1. Eiser woont in Duitsland en ontvangt vanaf december 2011 een AOW-pensioen naar de norm van een alleenstaande. Omdat eiser 39 jaar geen AOW-pensioen heeft opgebouwd, heeft verweerder eisers pensioen gekort met 78%. Op een formulier ‘onderzoek woonsituatie’ van 30 december 2019 geeft eiser aan dat hij sinds 1999 woont met mevrouw [persoon] (hierna: de bewoonster). Verweerder heeft hierin aanleiding gezien om te onderzoeken of eiser en de bewoonster een gezamenlijk huishouden voeren.
2. Met het primaire besluit heeft verweerder het AOW-pensioen van eiser per december 2021 herzien naar de norm van een gehuwde. Volgens verweerder is tijdens het huisbezoek van 1 oktober 2021 gebleken dat eiser een gezamenlijke huishouden voert met de bewoonster.
3. Met het bestreden besluit heeft verweerder het bezwaar van eiser ongegrond verklaard. Verweerder handhaaft daarbij het standpunt dat eiser en de bewoonster een gezamenlijk huishouden voeren. Daarbij wijst verweerder op het formulier van 30 december 2019 waarin eiser heeft verklaard dat de bewoonster zijn partner is en hij sinds 1999 met haar op hetzelfde adres woont. Daarnaast is gebleken dat sprake is van wederzijdse zorg. Zo wordt samen het huishouden gedaan, wordt voor elkaar gekookt en verzorgen eiser en de bewoonster elkaar bij ziekte. Volgens verweerder is in dit geval geen sprake van een relatie die zuiver zakelijk is.
Standpunt van eiser
4. Eiser stelt zich op het standpunt dat hij geen gemeenschappelijk huishouden voert met de bewoonster. Daarbij betwist eiser wat de medewerkers handhaving over hem hebben genoteerd. Eiser voert aan dat hij met de verlaging van zijn pensioen onder het bestaansminimum in Duitsland komt. Volgens eiser heeft hij een zuiver zakelijke relatie met de bewoonster. Eiser heeft ter onderbouwing van dit standpunt een huurovereenkomst tussen hem en de bewoonster overgelegd.
Het oordeel van de rechtbank
5. In geschil is de vraag of verweerder terecht het AOW-pensioen van eiser heeft aangepast naar de norm van een gehuwde omdat hij een gezamenlijk huishouden voert met de bewoonster.
6. De rechtbank stelt voorop dat op grond van vaste rechtspraak van de Centrale Raad van Beroep eiser mag worden gehouden aan de tegenover een sociaal rechercheur of handhavingsspecialist afgelegde en vervolgens zonder voorbehoud ondertekende verklaring. [2] Eiser heeft eerst in beroep betwist dat wat de handhavingsspecialisten in het verslag van
1 oktober 2021 hebben geschreven niet klopt, maar hij heeft dit verder niet gemotiveerd. De rechtbank stelt vast dat het gesprek in eisers moedertaal (de Duitse taal) heeft plaatsgevonden. Eiser heeft het verslag zonder voorbehoud ondertekend. Nu niet is gebleken van bijzondere omstandigheden mag eiser dan ook aan zijn verklaringen opgeschreven in het verslag van 1 oktober 2021 worden gehouden.
7. Voor zover eiser – naar de rechtbank begrijpt – een beroep doet op schending van het vertrouwensbeginsel omdat verweerder zijn AOW-pensioen heeft aangepast, terwijl hij stelt dat de situatie de daaraan voorafgaande tien jaar identiek was, overweegt de rechtbank als volgt. Hoewel bij eiser mogelijk de indruk is ontstaan dat zijn pensioen niet zou worden aangepast, maakt dit niet dat verweerder niet tot herziening mocht over gaan. Verder is gesteld noch gebleken dat aan eiser toezeggingen zijn gedaan. Van een schending van het vertrouwensbeginsel is dan ook geen sprake.
8. Op grond van artikel 1, vierde lid, van de AOW is sprake van een gezamenlijke huishouding indien twee personen hun hoofdverblijf in dezelfde woning hebben (het huisvestingscriterium) en zij blijk geven zorg te dragen voor elkaar door middel van het leveren van een bijdrage in de kosten van de huishouding dan wel anderszins (het criterium van de wederzijdse zorg).
9. De rechtbank stelt vast dat in dit geval niet in geschil is dat eiser en de bewoonster beiden hun hoofdverblijf hebben op hetzelfde adres. Dit blijkt onder meer uit het door eiser ingevulde formulier ‘onderzoek woonsituatie’ van 16 december 2019, het door eiser ingevulde formulier ‘onderzoek gezamenlijk huishouden’ van 30 januari 2020 en de verklaringen van eiser uit de checklist gezamenlijke huishouding van 1 oktober 2021. Het geschil beperkt zich dan ook tot de vraag of is voldaan aan het criterium van de wederzijdse zorg.
10. Op grond van vaste rechtspraak [3] geldt dat de wederzijdse zorg kan blijken uit een bepaalde mate van financiële verstrengeling tussen de betrokkenen die verder gaat dan het uitsluitend delen van de woonlasten en hiermee samenhangende lasten. Indien van een zodanige verstrengeling niet of slechts in geringe mate sprake is, kunnen ook andere feiten en omstandigheden voldoende zijn om aan te nemen dat de betrokkenen in zorg voor elkaar voorzien. Een afweging van alle ten aanzien van betrokkenen gebleken feiten en omstandigheden, die niet van subjectieve aard zijn, zal bepalend zijn voor het antwoord op de vraag of aan het zorgcriterium in een concreet geval is voldaan.
11. De rechtbank overweegt als volgt. Blijkens eisers verklaring van 1 oktober 2021 tegenover de handhavingsspecialisten hoeft hij geen kosten te dragen voor bijvoorbeeld de huishouding of waterafrekening. Eiser en de bewoonster doen afwisselend voor elkaar boodschappen, die achteraf niet worden verrekend. Bovendien verstrekken eiser en de bewoonster over en weer zorg voor elkaar. Zo eten zij drie a vier dagen per week gezamenlijk, waarbij eiser doorgaans kookt en doet eiser kleine dingen in het huishouden, zoals het wisselen van een lamp. Verder heeft eiser verklaard dat zij elkaar verzorgen in het geval van ziekte. Dit heeft de bewoonster in 2016 voor eiser gedaan; eiser heeft verklaard dit voor de bewoonster te doen wanneer zij (enkele dagen na het handhavingsgesprek) zal terugkomen uit het ziekenhuis. Verder heeft eiser in de formulieren verklaard dat de bewoonster sinds 1999 zijn ‘partner’, ‘vriendin’ en ‘lebensgefährtin’ is. Op grond van deze feiten heeft verweerder naar oordeel van de rechtbank voldoende aannemelijk gemaakt dat sprake is van wederzijds zorg. Daarmee is voldaan aan het zorgcriterium van artikel 1, vierde lid, van de AOW.
12. Wanneer kan worden gesproken van wederzijdse zorg is het mogelijk dat alsnog geen sprake is van een gezamenlijk huishouden als in het specifieke geval de relatie slechts als een commerciële relatie kan worden geduid. Volgens vaste rechtspraak is van een commerciële relatie sprake indien zowel ten aanzien van de huisvesting als ten aanzien van de zorg geen financiële verstrengeling optreedt, aangezien aan het gebruik van de woonruimte en het voeren van de huishouding een zakelijke relatie ten grondslag ligt, in die zin dat voor de te leveren prestaties een prijs is bedongen en wordt betaald. Een commerciële relatie dient door eiser aan de hand van schriftelijke bewijsstukken te worden aangetoond. In ieder geval zijn vereisten dat een schriftelijke overeenkomst is opgemaakt waarin de prestaties over en weer zijn omschreven, en betalingsbewijzen in de vorm van bank- of giroafschriften kunnen worden overgelegd. [4]
13. In het geval van eiser heeft hij niet aannemelijk gemaakt dat sprake is van een zakelijke relatie. Eiser heeft gesteld dat sprake is van kamerhuur. Eiser heeft in beroep een huurovereenkomst met ingang van 1 oktober 2021 heeft overgelegd. Naar het oordeel van de rechtbank is allereerst niet eenduidig vast te stellen dat eiser een eigen zelfstandige woonruimte heeft bij de bewoonster. Eiser heeft gesteld dat hij in de woning een eigen kamer heeft, die hij op verzoek aan de handhavingsspecialist op 1 oktober 2021 heeft laten zien, maar de handhavingsspecialist trof in deze kamer echter geen persoonlijke eigendommen aan, terwijl zich in de gezamenlijke woonkamer wel spullen van eiser bevonden. Eiser heeft weliswaar later verklaard dat hij tijdens dit handhavingsbezoek niet zijn eigen kamer heeft laten zien, omdat sprake zou zijn geweest van waterschade, maar ook hier is de hoofdregel dat eiser aan zijn verklaring kan worden gehouden zoals opgeschreven in het verslag van 1 oktober 2021. Verder heeft eiser met het enkele overleggen van een getekende huurovereenkomst niet aannemelijk gemaakt dat hij voor de betreffende woonruimte huur betaalt. Dit omdat de overgelegde huurovereenkomst niet strookt met eisers eerdere verklaring in het ingevulde formulier van 30 januari 2020. Daarin verklaart hij dat hij onderhuurder is, en geeft hij aan geen schriftelijke overeenkomst te hebben ondertekend. Ook geeft hij geen bedrag aan dat hij maandelijks aan huur moet betalen. Ook tegenover de handhavingsspecialisten op 1 oktober 2021 heeft eiser verklaard dat hij niets hoeft te betalen.
Gelet op deze innerlijke tegenspraak, en nu eiser ook overigens - bijvoorbeeld door toesturen van bankafschriften waaruit blijkt dat hij maandelijks de kosten van de huur overmaakt – niet nader feitelijk heeft onderbouwd dat hij huur betaalt voor woonruimte, heeft eiser met de getekende huurovereenkomst niet aannemelijk gemaakt dat sprake is van een zakelijke relatie.
Conclusie
14. Verweerder heeft terecht het AOW-pensioen van eiser aangepast naar de norm voor een gehuwde omdat hij een gezamenlijk huishouden voert met de bewoonster.
15. Het beroep is ongegrond.
16. Voor een vergoeding van het griffierecht of een veroordeling van de proceskosten bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. M.M. Verberne, rechter, in aanwezigheid van N.J.A. van Eck, griffier
.De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 1 juli 2022.
griffier
rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Centrale Raad van Beroep.
Als hoger beroep is ingesteld, kan bij de voorzieningenrechter van de hogerberoepsrechter worden verzocht om het treffen van een voorlopige voorziening.

Voetnoten

1.Pensioen op grond van de Algemene Ouderdomswet.
2.zie de uitspraak van de Raad van 3 januari 2019, ECLI:NL:CRVB:2019:85
3.Zie bijvoorbeeld de uitspraak van de Raad van 12 oktober 2021, ECLI:NL:CRVB:2021:2558.
4.Zie bijvoorbeeld de uitspraak van de Raad van 7 juni 2016, ECLI:NL:CRVB:2016:2163..