ECLI:NL:RBAMS:2022:3979

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
6 juli 2022
Publicatiedatum
11 juli 2022
Zaaknummer
AMS 22/461
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing aanvraag bijstandsuitkering op grond van de Participatiewet wegens onweerlegbaar rechtsvermoeden van gezamenlijke huishouding

In deze zaak heeft de Rechtbank Amsterdam op 6 juli 2022 uitspraak gedaan in een geschil tussen eiseres, die een aanvraag voor bijstandsuitkering op grond van de Participatiewet (Pw) had ingediend, en het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Amsterdam, dat deze aanvraag had afgewezen. De afwijzing was gebaseerd op een onweerlegbaar rechtsvermoeden van een gezamenlijke huishouding, aangezien eiseres en haar ex-partner feitelijk hoofdverblijf in dezelfde woning hadden en er kinderen uit hun huwelijk waren geboren.

Eiseres had in totaal twee aanvragen voor bijstandsuitkering ingediend, waarvan de eerste op 10 juni 2021 en de tweede op 28 juli 2021. Beide aanvragen werden afgewezen door verweerder, die stelde dat er geen gewijzigde feiten waren die een andere conclusie rechtvaardigden. Eiseres was het niet eens met deze afwijzing en stelde dat er geen gezamenlijke huishouding was, en dat verweerder niet had voldaan aan de bewijslast.

De rechtbank oordeelde dat er inderdaad sprake was van een onweerlegbaar rechtsvermoeden van een gezamenlijke huishouding, omdat eiseres en haar ex-partner samenwoonden en er kinderen uit hun huwelijk waren. De rechtbank concludeerde dat verweerder terecht had aangenomen dat er geen dringende redenen waren om af te wijken van de regels van de Participatiewet. Het beroep van eiseres werd ongegrond verklaard, en er werd geen proceskostenveroordeling of vergoeding van het griffierecht toegewezen.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM

Bestuursrecht
zaaknummer: AMS 22/461

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 6 juli 2022 in de zaak tussen

[eiseres] , te Amsterdam, eiseres

(gemachtigde: mr. J.S. Vlieger),
en
het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Amsterdam, verweerder
(gemachtigde: mr. C.J. Telting).

Procesverloop

Bij besluit van 14 juni 2021 (het primaire besluit I) heeft verweerder de aanvraag van
10 juni 2021 van eiseres voor bijstand op grond van de Participatiewet (Pw) afgewezen. Bij besluit van 5 augustus 2021 (het primaire besluit II) heeft verweerder de tweede aanvraag voor bijstand van 28 juli 2021 van eiseres afgewezen.
Bij besluit van 21 december 2021 (het bestreden besluit) heeft verweerder de bezwaren van 19 juli 2021 en 20 september 2021 ongegrond verklaard.
Eiseres heeft op 25 januari 2022 beroep ingesteld. Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek op de zitting heeft plaatsgevonden op 25 mei 2022. Eiseres is verschenen, bijgestaan door [de persoon] , als waarnemer van gemachtigde. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde. De rechtbank heeft het onderzoek gesloten.

Overwegingen

Achtergrond
1. Eiseres woonde ten tijde van de aanvraag met haar ex-partner en hun dochter op het adres [adres] te Amsterdam. Eiseres heeft op 10 juni 2021 een aanvraag voor een bijstandsuitkering gedaan, omdat zij per 8 juni 2021 is gescheiden en geen inkomen heeft. Op 28 juli 2021 heeft eiseres wederom een aanvraag gedaan voor een bijstandsuitkering.
Besluitvorming
2. Bij primaire besluiten I en II, gehandhaafd in het bestreden besluit, heeft verweerder de aanvragen afgewezen. Verweerder werpt ten aanzien van de eerste aanvraag tegen dat sprake is van een onweerlegbaar rechtsvermoeden van een gezamenlijke huishouding. [1] Ten aanzien van de tweede aanvraag werpt verweerder ook tegen dat er geen gewijzigde feiten en omstandigheden zijn aangedragen om te kunnen vaststellen dat eiseres wel als alleenstaande kon worden beschouwd.
Oordeel van de rechtbank
3. De rechtbank moet beoordelen of verweerder de aanvragen van eiseres heeft mogen afwijzen. Dit doet de rechtbank aan de hand van de beroepsgronden.
Gezamenlijke huishouding
4.1
Eiseres is het niet eens met het bestreden besluit en voert aan dat zij geen gezamenlijke huishouding voert met haar ex-partner. Het onweerlegbaar rechtsvermoeden mocht niet zonder meer worden aangenomen door verweerder, omdat verweerder niet heeft voldaan aan de op hem rustende bewijslast. [2] Zo heeft verweerder geen huisbezoek afgelegd. Ook mocht het onweerlegbaar rechtsvermoeden niet worden aangenomen, omdat eiseres vindt dat zij en haar ex-partner niet als gehuwden aangemerkt konden worden. Eiseres stelt dat zij en haar ex-partner al twintig jaar gescheiden van tafel en bed zijn en geen gemeenschappelijke huishouding voerden. Volgens eiseres is er sprake van een duurzaam gescheiden leven. [3]
4.2
De rechtbank overweegt als volgt. Er is sprake van een onweerlegbaar rechtsvermoeden als betrokkenen het feitelijk hoofdverblijf in dezelfde woning hebben en een van de situaties genoemd in artikel 3, vierde lid, van de Pw, zich voordoet. [4] Niet in geschil is dat eiseres en haar ex-partner ten tijde van de aanvragen het hoofdverblijf in dezelfde woning hadden. Daarnaast zijn er kinderen uit het huwelijk geboren. Dit maakt dat sprake is van een onweerlegbaar rechtsvermoeden van een gezamenlijke huishouding. [5] De rechtbank is het met verweerder eens dat er na vaststelling van deze feiten geen ruimte bestaat om een gezamenlijke huishouding te betwisten.
4.3
Naar het oordeel van de rechtbank heeft verweerder terecht aangenomen dat sprake is van een onweerlegbaar rechtsvermoeden. Derhalve slaagt deze beroepsgrond niet.
Dringende reden
5.1
Eiseres doet een beroep op artikel 16, eerste lid, van de Pw, omdat zij stelt in een uiterst schrijnende situatie te verkeren. Zij heeft geen inkomen en leent geld van haar kinderen om ervoor te zorgen dat zij haar eten en zorgverzekering kan betalen.
5.2
Volgens vaste rechtspraak doen dringende redenen zich voor als er sprake is van een acute noodsituatie en de behoeftige omstandigheden waarin de betrokkene verkeert op geen enkele andere wijze zijn te verhelpen, zodat het verlenen van bijstand volstrekt onvermijdelijk is. Een acute noodsituatie is aan de orde als sprake is van een situatie van levensbedreigende aard of een situatie die blijvend ernstig psychisch of lichamelijk letsel of invaliditeit tot gevolg kan hebben. [6] Naar het oordeel van de rechtbank is niet gebleken dat eiseres in een situatie verkeert waarin toepassing van artikel 16, van de Pw, gerechtvaardigd zou zijn.

Conclusie

6. Het beroep is ongegrond. Dit betekent dat eiseres geen gelijk krijgt.
7. Voor een proceskostenveroordeling of vergoeding van het griffierecht bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. Y. Moussaoui, rechter, in aanwezigheid van mr. K.M. Nannan Panday, griffier
.De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 6 juli 2022.
griffier
rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Centrale Raad van Beroep.
Als hoger beroep is ingesteld, kan bij de voorzieningenrechter van de hogerberoepsrechter worden verzocht om het treffen van een voorlopige voorziening.

Voetnoten

1.Artikel 3, vierde lid, onder b, van de Pw.
2.Eiseres verwijst naar de uitspraken: Centrale Raad van Beroep 29 februari 2002, ECLI:NL:CRVB:2002:AE0165 en 20 februari 2004, ECLI:NL:CRVB:2004:AO4210.
3.Artikel 3, tweede lid, aanhef en sub b, van de Pw.
4.Artikel 3, vierde lid, van de Pw.
5.Zie ook de uitspraak van de Centrale Raad van Beroep van 10 juli 2018, ECLI:NL:CRVB:2018:2110, r.o. 4.1 en de uitspraak van rechtbank Amsterdam van 6 januari 2017, ECLI:NL:RBAMS:2017:3070, r.o. 3.4.
6.Zie o.a. de uitspraken van de Centrale Raad van Beroep van 17 maart 2015, ECLI:NL:CRVB:2015:678 en van 14 februari 2017, ECLI:NL:CRVB:2017:613 en de uitspraak van rechtbank Amsterdam van 15 november 2021, ECLI:NL:RBAMS:2021:7774.